Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 27925 nr. 879 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 27925 nr. 879 |
Vastgesteld 20 december 2021
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 15 oktober 2021 inzake het Beleidsreactie Buitenlandse Zaken evaluatie contra-terrorisme beleid (Kamerstuk 27 925, nr. 858).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 16 december 2021. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Wilders
De adjunct-griffier van de commissie, Konings
1
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse inspanningen ter voorkoming van gewelddadig terrorisme zich niet of nauwelijks richten op de statelijke actoren die (internationaal) islamitisch terrorisme sponsoren?
Antwoord 1
Zoals gememoreerd in de Beleidsreactie «Buitenlandse Zaken evaluatie contra-terrorisme beleid» (Kamerstuk 27 925, nr. 858) levert Nederland inspanningen in derde landen die gericht zijn op zowel het terugdringen van de terroristische dreiging, als op het voorkomen hiervan. Activiteiten die hieronder kunnen worden geschaard variëren van het aanpakken van grondoorzaken van radicalisering, het ondersteunen en financieren van capaciteitsopbouw van lokale contraterrorisme (CT)-autoriteiten gericht op het voorkomen en tegengaan van gewelddadig extremisme, het steunen van repressieve programma’s, zoals het versterken van het justitiële apparaat, het gevangeniswezen, en capaciteiten op het tegengaan van terrorismefinanciering.
Uitvoering van deze activiteiten geschiedt in overleg met nationale, regionale en/ of lokale overheden. Zonder hun steun voor en betrokkenheid bij het ontplooien van de hierboven genoemde CT-interventies is de kans op welslagen klein; zij zijn immers verantwoordelijk voor de uitvoering van het CT-beleid in het land in kwestie. Daarbij zij aangetekend dat de Nederlandse benadering er een is waarbij overheden wordt gewezen op het belang van inclusie van o.a. het maatschappelijk middenveld en het respect voor mensenrechten in alle CT-activiteiten, omdat alleen op deze wijze het noodzakelijke draagvlak kan worden verkregen voor de implementatie van een effectief contraterrorisme beleid.
Door Nederland wordt ook opgetreden tegen ongewenste beïnvloeding als zij leidt tot problematisch gedrag, radicalisering of in het uiterste geval (gewelddadig) extremisme (zie ook Beleidsreactie op Parlementaire Ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen – Kamerstuk 35 228, nr. 33). Dit doet het kabinet door de aanpak van ongewenste buitenlandse financiering, onder andere via diplomatieke kanalen met bijvoorbeeld de Golfstaten over financieringsaanvragen vanuit Nederland, en door een hechtere Europese samenwerking waar het bijvoorbeeld gaat om het tegengaan van de verspreiding van jihadistisch materiaal door Saoedi-Arabië. Het belang van een gezamenlijk Europees optreden op deze terreinen is ook opgebracht tijdens het bezoek van de recent aangestelde CT-coördinator van de EU, Ilka Salmi, aan Nederland op 15 en 16 november jl.
2
Wat ziet u op dit moment als de kern vanwaar terrorisme ontspringt?
Antwoord 2
Er is niet één specifieke oorzaak te benoemen die leidt tot terrorisme en/of gewelddadig extremisme. Dat verschilt veelal per regio, per land en per geradicaliseerd persoon die naar geweld grijpt om zijn/haar doelen te verwezenlijken. Factoren die – al dan niet in combinatie – vaak door deskundigen worden genoemd als concrete triggers voor terrorisme en/of gewelddadig extremisme zijn sociaaleconomische ongelijkheid, uitsluiting en/of isolatie, mensenrechtenschendingen, psychische stoornissen, discriminatie en onderdrukking; al dan niet gekoppeld aan extremistische opvattingen, ook religieus, over hoe een samenleving moet worden ingericht.
Uit door Nederland gefinancierd onderzoek in 2017 door UNDP getiteld «Journey to Extremism in Africa» wordt het repressief optreden van veiligheidsautoriteiten in verschillende regio’s vaak benoemd als een belangrijk kantelpunt voor reeds kwetsbare groepen om zich aan te sluiten bij terroristische groeperingen. Mede daarom is het respect voor mensenrechten en inclusie in contraterrorisme beleid een speerpunt van de Nederlandse inzet.
3
Waaruit blijkt dat de Nederlandse interventies een positieve impact hebben gehad op het tegengaan van terrorisme en de terroristische dreigingen voor Nederland?
4
Hoe beoordeelt u de algehele impact van het contra-terrorisme beleid? Is dit onvoldoende of voldoende? Hoe belangrijk en urgent vindt u het om de impact te vergroten gegeven het algeheel verslechterende dreigingsbeeld?
Antwoord 3 en 4
Het is evident dat de veiligheid van Nederland nauw verbonden is met de veiligheidsontwikkelingen in het buitenland. Dreigingen, waaronder die van terrorisme en gewelddadig extremisme, houden immers niet op bij de landsgrenzen. Dat betekent dat het in het Nederlandse belang is om terrorisme en gewelddadig extremisme daar waar mogelijk bij de bron aan te pakken om ervoor te zorgen dat geen spillover plaatsvindt naar Nederland.
Gegeven de omvang en het grensoverschrijdende aspect van het probleem treedt Nederland daarbij op in nauwe samenwerking met partners uit de nationale veiligheidsketen en internationale partners. De Nederlandse inspanningen binnen de Anti-ISIS-Coalitie vormen daar een goed voorbeeld van en hebben er mede aan bijgedragen dat ISIS in 2019 in Syrië en Irak territoriaal kon worden verslagen. Dit heeft direct bijgedragen aan het afnemen van de dreiging vanuit ISIS naar Nederland. Hetzelfde kan worden gezegd over de inspanningen die Nederland de afgelopen jaren heeft gepleegd als aanjager voor wat betreft het sanctioneren van terroristische organisaties en individuen in Europees kader en voor wat betreft het voorkomen van reisbewegingen door terroristen door middel van de overhandiging van de Travel Information Portal-software aan de VN in 2018 en de samenwerking met Interpol op het gebied van het vastleggen van biometrische gegevens van FTF in Irak.
Door middel van het netwerk van regionale veiligheidscoördinatoren spant Nederland zich bovendien in een aantal regio’s bilateraal in om terrorisme en gewelddadig extremisme te voorkomen. Naast het verzamelen van informatie over terrorisme gerelateerde ontwikkelingen in hun regio ten behoeve van de beleidsvorming in Den Haag, ontplooien de veiligheidscoördinatoren activiteiten op het vlak van bijvoorbeeld de berechting, re-integratie en resocialisatie van voormalige ISIS-strijders in Irak en op de Westelijke Balkan; bij het opleiden van gevangenispersoneel in Marokko, Tunesië, Oeganda en Kenia om radicalisering onder gevangenen sneller te kunnen herkennen; bij de uitrol van regionale preventie-strategieën in Kenia, Jordanië en Libië; en bij het opleiden van in de Sahel actieve veiligheidstroepen op het gebied van mensenrechten en CT.
Door middel van het uitvoeren van portfolioschouwen, de aanleg van een database met zgn. good practices en investeringen in onderzoek naar de effectiviteit van interventies op het gebied van het voorkomen van gewelddadig extremisme tracht Nederland zijn inspanningen op CT-terrein verder te verfijnen; ook om zo in te kunnen spelen op een continue veranderend dreigingsbeeld. Dit laat overigens onverlet dat Nederland evenals internationale partners zal blijven investeren in het aanpakken van de grondoorzaken voor terrorisme en gewelddadig extremisme, omdat dit een belangrijk instrument is om terrorisme bij de bron tegen te gaan.
5
Hoe maakt u de afweging over welke projecten wel/niet te steunen en te financieren? Welke concrete criteria worden hiervoor gebruikt?
Antwoord 5
De Nationale Contra-Terrorisme Strategie 2016–2020 (Kamerstuk 29 754, nr. 391) en de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie 2018–2022 (GBVS) (Kamerstuk 33 694, nr. 12) zijn in belangrijke mate leidend voor de Nederlandse contra-terrorisme inzet in het buitenland. Zoals gememoreerd in onderhavige beleidsreactie, stellen de regionale veiligheidscoördinatoren eens in de twee jaar een strategisch meerjarenkader op voor de regio waar zij actief zijn. Hierin wordt de veiligheidspolitieke situatie in kaart gebracht, met daarbij specifieke aandacht voor o.a. CT en mensenrechten en kwetsbare groepen, de relatie met Nederland en de identificatie van Nederlandse (veiligheids-)belangen die mogelijk in het gedrang kunnen komen. Vervolgens wordt vastgelegd op welke wijze op die dreigingen zal worden ingespeeld en in samenwerking met welke partners.
In individuele jaarplannen wordt deze inzet per regionale veiligheidscoördinator gekoppeld aan de te behalen resultaten; onder andere wat betreft de inzet van programmamiddelen. Het is aan de regionale veiligheidscoördinatoren om projecten aan te dragen die bijdragen aan het vergroten van de rol van maatschappelijk middenveld, het waarborgen van mensenrechten in het opstellen en implementeren van contra-terrorismebeleid en de preventie van gewelddadig extremisme door nationale, regionale en lokale overheden, en de link met de GBVS en het meerjarenkader voor die regio. De projectinzet wordt middels bestaande beoordelingsmechanismen die het Ministerie van Buitenlandse Zaken hiervoor hanteert getoetst op aansluiting op voorgenoemde beleidskaders en ondergaan een uitgebreide risicoanalyse. Waar nodig wordt projectinzet ook afgestemd met partners uit de Nederlandse veiligheidsketen.
6
Kunt u toelichten hoe Nederland juist samenwerkt in het binnen- en buitenland als het gaat om counterterrorisme?
Antwoord 6
De Nederlandse CT inzet in fora als de EU, de VN, NAVO en het Global Counter Terrorism Forum en de bilaterale CT-samenwerking wordt nauw afgestemd met de NCTV, het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Financiën, het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie/ FIU en gemeentes, omdat zij over de noodzakelijke expertise beschikken hoe terrorisme en gewelddadig extremisme effectief aan te pakken.
Een goed voorbeeld hiervan betreft de Nederlandse geïntegreerde aanpak met betrekking tot re-integratie en resocialisatie van terrorismeveroordeelden binnen het zogenaamde Multidisciplinaire Afstemmingsoverleg Resocialisatie onder leiding van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) tijdens detentie en binnen de lokale Zorg- en Veiligheidshuizen, waarbij onder verantwoordelijkheid van de gemeente verschillende instanties, w.o. reclassering, OM, politie, en zorgpartners, samenwerken om relevante informatie tijdig te delen en gezamenlijk een individueel plan van aanpak op te stellen om veilige re-integratie te bevorderen. Nederland draagt deze werkwijze actief uit op het internationale toneel. Via het netwerk van de regionale veiligheidscoördinatoren wordt onze kennis en kunde bovendien actief aangeboden aan landen in fragiele regio’s, die bijvoorbeeld kampen met een groot aantal ISIS-strijders die zijn teruggekeerd uit Syrië en Irak. Voorbeelden hiervan zijn Libanon en Jordanië, die recent met delegaties Nederland bezochten om meer te leren over de Nederlandse CT-aanpak.
Naast het internationaal uitdragen van de geïntegreerde Nederlandse benadering, zoekt Nederland ook in internationale fora actief de samenwerking met partners met als inzet een gebalanceerde CT-aanpak met respect voor mensenrechten en inclusie. Een goed voorbeeld hiervan is de samenwerking met Marokko en de VN bij het opstellen van aanbevelingen om nadelige gevolgen voor het werk van het maatschappelijk middenveld als gevolg van de implementatie van regelgeving op het vlak van terrorismefinanciering te minimaliseren. Ook is Nederland actief binnen de Anti-ISIS Coalitie, onder andere via het co-voorzitterschap samen met Turkije en Koeweit van de werkgroep over FTF. Hier worden kennis en ervaringen uitgewisseld over hoe om te gaan met en op te treden tegen al dan niet teruggekeerde FTF. Een ander voorbeeld betreft het Nederlandse lidmaatschap van het Global Community Engagement and Resilience Fund (GCERF), waarbij Nederland zijn positie in de Bestuursraad ook aanwendt om het beleid van een gebalanceerde aanpak met respect voor mensenrechten en inclusie van maatschappelijk middenveld uit te dragen.
7
Hoeveel Nederlandse IS-vrouwen en kinderen zitten er nog vast in kampen in Syrië en Irak?
Antwoord 7
Circa 120 Nederlandse uitreizigers zijn nog in Syrië, Irak of Turkije. Ongeveer een derde van hen verblijft in Syrisch-Koerdische kampen al-Roj of al-Hol (de vrouwen) of in diverse detentiecentra in Noordoost-Syrië (de mannen). Daarnaast verblijven in de regio nog bijna 200 minderjarigen met een Nederlandse link.
8
Hoe staat het met de beveiliging van deze kampen en kunt u uiteenzetten hoeveel personen er de afgelopen drie jaar zijn ontsnapt?
Antwoord 8
Zoals beantwoord in de feitelijke vragen over de voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en brede Veiligheidsinzet Irak (Kamerstukken 27 925 en 29 521, nr. 785) dragen de Syrian Democratic Forces (SDF) zorg voor de beveiliging van de detentie- en opvangfaciliteiten in Noordoost-Syrië. De capaciteiten van de SDF staan vanwege het grote aantal personen in de kampen en de COVID-pandemie onder druk. De veiligheid in de kampen is fragiel en internationale organisaties rapporteren regelmatig over geweld, radicalisering en rekrutering door ISIS. Ondanks de in het voorjaar uitgevoerde veiligheidsoperatie in het grootste kamp Al-Hol waarbij meer dan honderd personen zijn opgepakt die verdacht worden van ISIS-activiteiten en wapens en elektronische apparatuur in beslag zijn genomen, vinden er regelmatig gewelddadige incidenten plaats. De meest recente gewelddadige overval werd gepleegd op 12 november waarbij vermeende ISIS-strijders in militair uniform de receptieruimte van het kamp Al-Hol zijn binnengedrongen waar Iraakse vluchtelingen zich bevonden. Daarbij zijn er zijn twee mensen om het leven gekomen. Dat brengt het totaal aantal moorden op 90 dit jaar.
Er zijn met zekere regelmaat ook berichten dat personen zijn ontsnapt uit de opvangkampen in Noordoost-Syrië. Vaak is het onduidelijk om welk aantal het gaat en bestaat er evenmin zekerheid over hun nationaliteit en leeftijd. Ongeveer vijftien Nederlandse vrouwen zijn in de afgelopen jaren uit de opvangkampen ontsnapt.
9
Kunt u uiteenzetten wat voor zicht er nu is op ontsnapte IS-strijders in Irak en Syrië?
Antwoord 9
Over de werkwijze en het zicht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten op uitreizigers die zijn ontsnapt uit opvangkampen of detentiecentra in Syrië doet het kabinet geen uitspraken.
Het personeel van diplomatieke vertegenwoordigingen in de regio heeft trainingen gevolgd om goed om te kunnen gaan met uitreizigers die zich melden op een post. Tegen alle onderkende uitreizigers is een Europees Arrestatiebevel (EAB) uitgevaardigd en zij zijn mede op basis hiervan opgenomen in het Schengeninformatie-systeem (SIS). Hierdoor is het niet mogelijk om eigenstandig op een legale manier naar het Schengengebied terug te keren. Over de werkwijze en het zicht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten doet het kabinet geen uitspraken.
10
Kan het paper over het CT-beleid op basis waarvan concrete samenwerking wordt gezocht met een aantal gelijkgezinde partners binnen de EU te zijner tijd met de Kamer worden gedeeld, of kan worden aangegeven op welke punten de samenwerking naar aanleiding van dit paper wordt geïntensiveerd?
Antwoord 10
Nederland heeft het initiatief genomen om het belang van mensenrechten en inclusie bij het bestrijden en voorkomen van terrorisme en gewelddadig extremisme nader te concretiseren. Daartoe is een aantal discussies georganiseerd met internationale partners en wordt momenteel de laatste hand gelegd aan een discussiepaper. In het paper zullen concrete voorstellen worden gedaan hoe het respect voor mensenrechten en inclusie in CT-beleid nader handen en voeten te geven. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de mogelijkheid dat EU in CT-dialogen met derde landen nadrukkelijker ook mensenrechten en de inclusie van maatschappelijk middenveld meeneemt; aan het nauwer betrekken van het maatschappelijk middenveld bij de besluitvorming op nationaal, regionaal en lokaal niveau bij het opstellen en de implementatie van CT-beleid; en bij de toewijzing van programma- en projectmiddelen mensenrechten en inclusie (nog) zwaarder te laten meewegen. Inzet is om na afronding van dit paper in overleg te treden met een aantal gelijkgezinde landen om dit initiatief gezamenlijk verder te brengen. Er is geen bezwaar dit paper te zijner tijd met uw Kamer te delen.
11
In de brief stelt u dat een bevinding van het IOB is dat «de impact van investeringen in kleinschalige projecten ter voorkoming van gewelddadig extremisme beperkt is» (blz. 1 van de beleidsreactie) en verderop in de brief geeft u aan, refererend naar die kleinschalige projecten, dat Nederland met beperkte financiële middelen on the ground zo toch wel de gewenste impact behaalt (blz. 7). Wat kan deze discrepantie tussen het IOB en u verklaren en op welke gegevens is uw uitspraak gebaseerd?
18
Het IOB-rapport stelt dat «Projects have had a limited impact on the prevention and countering of violent extremism». Wat gaat u doen om de impact van deze projecten te vergroten?
21
Het IOB-rapport stelt dat: «There is little evidence for the effectiveness available of projects that aim to prevent or address violent extremism and terrorism». Vindt u deze constatering ook zorgwekkend? Wat gaat u doen om de inzicht in effectiviteit te vergroten?
Antwoord 11, 18, 21
Interventies ter voorkoming van terrorisme en gewelddadig extremisme laten zich lastig meten, omdat het hier gaat om het voorkomen van specifieke handelingen en daarmee om «proving a negative». Het aantonen van een direct effect van programma-inzet op iets dat hierdoor voorkomen moet worden, bijvoorbeeld een terroristische aanslag, is zeer complex.
Dit wil echter niet zeggen dat interventies geen effect sorteren. Zo hebben Nederlandse investeringen in het trainen van gevangenispersoneel in o.a. Oeganda, Kenia, Tunesië en Marokko bijgedragen aan het vergroten van hun kennis en kunde om radicalisering bij gedetineerden te herkennen en aan te pakken. Een ander voorbeeld betreft de Nederlandse ondersteuning van overheden in o.a. Kenia, Irak en landen op de Westelijke Balkan bij het opstellen van hun nationale strategieën voor terrorismebestrijding. In deze landen heeft dat geleid tot erkenning van het belang van het aanpakken van grondoorzaken van gewelddadig extremisme en het waarborgen van mensenrechten bij terrorismebestrijding.
Om beter inzichtelijk te maken welke interventies het gewenste effect sorteren moet nationaal en internationaal nog meer onderzoek worden gedaan en derhalve wordt in lijn met de IOB-aanbeveling terzake meer geïnvesteerd in monitoring & evaluation van de Nederlandse CT-projectenportfolio. Het afgelopen jaar is in dat kader reeds gestart met het uitvoeren van regionale portfolioschouwen en de aanleg van een database met best practices en lessons learned (zie ook het antwoord op vraag 12).
12
Wat is het resultaat van de portfolioschouw? Wat voor type projecten zijn gestopt en welke projecten wilt u meer doen? Wat zijn de belangrijkste lessons learned?
In 2020 heeft een eerste portfolioschouw plaatsgevonden van de projecten die in Noord-Afrika zijn ontplooid op het gebied van het voorkomen van terrorisme en gewelddadig extremisme. Deze portfolioschouw heeft geleid tot aanbevelingen aangaande het terugbrengen van het aantal programma’s; verscherpt toezicht op een aantal lopende projecten in Tunesië vanwege de moeizame samenwerking met lokale autoriteiten; en het bevorderen van synergie met stabiliteitsinzet gericht op het aanpakken van grondoorzaken van gewelddadig extremisme. De aanbevelingen uit de portfolioschouw zijn in de loop van 2021 opgevolgd. Door reisbeperkingen als gevolg van Covid-19, hebben andere regionale portfolioschouwen nog niet kunnen plaatsvinden.
In 2021 is bovendien gestart met het aanleggen van een database van best-practices en lessons learned van de programma-inzet in de verschillende regio’s. Voorbeelden hiervan zijn projecten op het gebied van detentie, re-integratie en resocialisatie van teruggekeerde FTF in de Westelijke Balkan, Tunesië, Marokko, Uganda, Somalië en Irak die hebben aangetoond dat het vroegtijdig betrekken van het maatschappelijk middenveld essentieel is om duurzame re-integratie en resocialisatie te realiseren, zowel voor de terugkeerders als voor de gemeenschappen die hen opnemen. Lokale organisaties zijn goed op de hoogte van de lokale context en genieten vertrouwen in hun gemeenschappen, en uit de projectinzet is gebleken dat zij een essentiële schakel vormen in dit proces. Deze lessen draagt Nederland ook uit in internationaal verband. Het komende jaar zal specifiek worden ingezet op projecten waarin mensenrechten en inclusie van het maatschappelijk middenveld centraal staan.
Een ander voorbeeld is dat opschaling en voortzetting van de relatief kleinschalige projectinzet door andere actoren essentieel is om inzet te verduurzamen. Ook IOB onderschrijft dit in de evaluatie. Daarom onderzoekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken mogelijkheden om succesvolle interventies van Nederland te laten opschalen door bijvoorbeeld de EU of door multilaterale fora als het Global Engagement and Resilience Fund.
Lessons learned hebben ook betrekking op de manier waarop het werk van de regionale veiligheidscoördinatoren is ingericht. Zo is de afgelopen jaren gebleken dat het opbouwen en monitoren van een projectenportfolio veel capaciteit vergt. Als pilot is daarop besloten om het beheer van de projectenportfolio in Zuid-Oost Azië uit te besteden aan een externe partij om de beheerslast voor de regionale veiligheidscoördinator te verminderen en zo meer ruimte te creëren voor rapportages over de CT-ontwikkelingen in de regio. Dit model wordt momenteel geëvalueerd door een externe partij. Indien de resultaten van deze evaluatie positief blijken, kan dit model ook worden uitgerold in andere regio’s als best practice.
In de afgelopen jaren is het een aantal keer voorgekomen dat projecten zijn stopgezet en samenwerking met implementerende partners is beëindigd. In de meeste gevallen had dit te maken met moeizame samenwerking met lokale autoriteiten en/of implementatiepartners waardoor de resultaten achterbleven bij de verwachtingen. Een voorbeeld hiervan is een project gericht op luchthavenbeveiliging in Tunesië, waarbij de behoeften bij lokale autoriteiten gedurende de looptijd van het project bleken te zijn afgenomen.
13
Wat kan Nederland leren van het CT-beleid van andere landen?
Antwoord 13
Terrorisme is bij uitstek een internationaal fenomeen, dat een internationale benadering vergt. De uitwisseling van kennis en ervaring vindt plaats in bilateraal en multilateraal kader op het gebied van bijvoorbeeld radicalisering, berechting, resocialisatie en re-integratie van FTF, aanpak van grondoorzaken, maar ook het delen van expertise op gebied van grensbewaking, het tegengaan van reisbewegingen van terroristen en het bestrijden van terrorismefinanciering.
Gezien onder meer verschil in juridische mogelijkheden, lokale en nationale structuren en culturele aspecten kunnen initiatieven vaak niet één-op-één in een ander land worden geïmplementeerd. Dit neemt echter niet weg dat er veel uitwisseling plaatsvindt om inzichten vanuit wetenschap en praktijk te delen die kunnen worden verwerkt in onze aanpak. Daarbij kan worden gedacht aan analyses over aanslag(plannen) en -plegers in andere landen wat ons ook weer meer leert over onder meer risicoprofielen en modus operandi. Een ander concreet voorbeeld betreft het bezoek van het Britse National Border and Targeting Centre (NBTC) en vertegenwoordigers van het Britse Ministerie van Binnenlandse Zaken aan leden van de Eerste en Tweede Kamer over het gebruik van passagiersgegevens in het VK ten behoeve van de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit ten tijde van de ontwikkeling van de Europese PNR Richtlijn (Kamerstuk 32 317, nr. 318). Dit heeft bijgedragen aan een groter begrip voor het belang van een Europese richtlijn voor het verwerken van passagiersgegevens en heeft tevens concrete ideeën opgeleverd voor een goede omzetting daarvan in nationale wetgeving.
14
In welke opzichten is het Nederlandse CT-beleid effectiever dan dat van andere landen? Waaruit blijkt die effectiviteit?
Antwoord 14
CT-beleid is toegespitst op de specifieke mate van dreiging en omstandigheden in een bepaald land, waardoor het vergelijken van de effectiviteit van CT-beleid tussen landen niet uitvoerbaar is.
Dit in acht nemende, oogst Nederland internationaal waardering voor de wijze waarop het Nederlandse CT beleid, in het bijzonder het geïntegreerde karakter ervan, is ingericht. Zoals reeds gememoreerd in antwoord 6, is een goed voorbeeld daarvan de manier waarop door verschillende diensten en instanties wordt samengewerkt binnen de zgn. Veiligheidshuisconstructie. Een model dat door Nederland ook actief internationaal wordt uitgedragen met uiteraard inachtneming van de specifieke omstandigheden, behoeften en beperkingen van landen die (bestuurlijk) anders zijn georganiseerd dan Nederland.
15
Uit de evaluatie blijkt dat de scope van de regionale veiligheidscoördinatoren in veel gevallen te groot is; wat gaat u hieraan doen? Bent u bereid om meer Regionale Veiligheidscoördinatoren aan te stellen?
Antwoord 15
Zoals reeds gememoreerd in de beleidsreactie erkent het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat de regionale veiligheidscoördinatoren een te groot aantal landen moesten bedienen, hetgeen het opbouwen van een relevant netwerk en het opstellen van diepgravende analyses in de weg kan staan. Mede in dat licht is besloten om bij het vaststellen van de meerjarige regionale kaders vanaf 2022 het aantal focuslanden in de regio’s terug te brengen. Ook worden constructies bezien om de administratieve beheerslast gepaard gaande met projectfinanciering te beperken om meer ruimte te creëren voor het opstellen van dreigingsanalyses. Er is niet voorzien in het aanstellen van additionele regionale veiligheidscoördinatoren.
16
Overweegt u – gezien de actuele onrust in Ethiopië – om de Regionale Veiligheidscoördinator toch in Addis Abeba te houden, in plaats van te verplaatsen naar West-Afrika (Accra)? Waarom kiest Nederland er niet voor om zowel in Addis Abbeba als in Accra een Regionale Veiligheidscoördinator te plaatsen?
Antwoord 16
Het netwerk van regionale veiligheidscoördinatoren is in 2015 ingesteld met als oogmerk het duiden van ontwikkelingen op het gebied van terrorisme en gewelddadig extremisme en het ontplooien van activiteiten op het gebied van preventie. Dit netwerk is daarmee een aanvulling op de bilaterale inzet van het bestaande postennetwerk. Destijds is gekozen voor de plaatsing van een regionale veiligheidscoördinator voor de Sahel in Ethiopië teneinde aansluiting te vinden bij de in Addis Abeba gevestigde Afrikaanse Unie. De reden voor het besluit van de overheveling van deze positie naar Ghana betreft de toenemende dreiging van spillover van gewelddadig extremisme vanuit de Sahel naar de West-Afrikaanse kuststaten.
De politieke afdeling van de Nederlandse ambassade in Addis Abeba is eerste aanspreekpunt daar waar het gaat om ontwikkelingen die raken aan de veiligheidsproblematiek in Ethiopië en dat verandert niet met de wijziging van de standplaats van de regionale veiligheidscoördinator.
17
Kunt u een scherpe definitie van de Nederlandse aanpak (Dutch approach) geven en beschrijven hoe deze toepasbaar is in andere lokale omgevingen? In hoeverre is aanpassing van de Nederlandse aanpak nodig om het effectief te maken in de Sahel, Magreb, of Mashreq?
Antwoord 17
Zoals uiteengezet in onderhavige beleidsreactie, is het uitgangspunt van het Nederlandse CT-beleid («Dutch approach») de gebalanceerde benadering, waarbij inspanningen gericht zijn op zowel het terugdringen van de terroristische dreiging, als op het voorkomen hiervan. Oftewel een combinatie van harde en zachte CT-maatregelen.
Activiteiten die onder de Nederlandse aanpak kunnen worden geschaard, zijn uiteengezet in de notitie «integrale aanpak terrorisme» (Kamerstuk 29 754, nr. 435) en variëren van het versterken van de Nederlandse informatiepositie, het aanpakken van grondoorzaken van radicalisering, het ondersteunen en financieren van capaciteitsopbouw van lokale CT-autoriteiten gericht op het voorkomen en tegengaan van extremisme gepaard gaande met dialoog over mensenrechten en het belang van een integrale aanpak, het steunen van repressieve programma’s zoals het versterken van het justitiële apparaat, het gevangeniswezen en capaciteiten op het tegengaan van terrorismefinanciering. Van belang is dat deze activiteiten zijn gestoeld op het respect voor mensenrechten, inclusie van het maatschappelijk middenveld en de rule of law.
De regionale veiligheidscoördinatoren hebben, ook voor de Sahel, Maghreb en Mashreq regio’s, de rol om de Nederlandse aanpak te vertalen naar de lokale context. Daarin is samenwerking met lokaal maatschappelijk middenveld, overheidsinstellingen, internationale organisaties en partnerlanden essentieel.
19
Hoe gaat u concrete invulling geven aan de aanbeveling «Define the key policy priorities and objectives for the next few years and describe what activities have been planned in pursuit of these objectives. Set specific priorities and milestones for multilateral forums, regional and bilateral efforts, and projects. The strategy should build on the increasingly networked and «glocal» nature of terrorist organisations, and their ties with trans-border criminal networks»?
Antwoord 19
Zoals reeds gememoreerd in de beleidsreactie van het kabinet, is de Nederlandse CT-inzet in het buitenland gestoeld op de relevante passages in het regeerakkoord, de Gemeenschappelijke Buitenland en Veiligheidsstrategie, de Buitenlandse Handel- en Ontwikkelingssamenwerkingsnota, de Nationale CT-strategie en de nota «integrale aanpak terrorisme» van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. In relevante jaarplannen en strategische meerjarenkaders is deze inzet nader geconcretiseerd, onder andere voor wat betreft de Nederlandse inspanningen in multilaterale, regionale en nationale fora. In het kader van het opstellen van een rijksbrede veiligheidsstrategie zal worden meegenomen hoe de doelstellingen op de door IOB geëvalueerde deelgebieden een plek kunnen krijgen.
20
Wat betekent de afname van de status van het Global Counterterrorism Forum voor de inzet van Nederland? Gaat Nederland zich meer richten op andere fora? Zo ja, welke? Of gaat Nederland proberen om het belang van het Global Counterterrorism Forum te doen toenemen (aangezien Nederland hier meerdere jaren in heeft geïnvesteerd)?
Antwoord 20
Het Global Counter Terrorism Forum bestaat uit 29 landen, waaronder de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad, en de Europese Unie en is onder andere vanwege de samenstelling een van de meest toonaangevende organisaties op het gebied van het voorkomen van terrorisme en gewelddadig extremisme.
De informele en apolitieke aard van het GCTF biedt de mogelijkheid om gevoelige onderwerpen op nationaal expertniveau te bespreken en geleerde lessen en best practices uit te werken in niet-bindende beleidsaanbevelingen. Deze context maakt het mogelijk dat landen zoals Rusland, de VS en China hun ervaringen delen; iets dat in de in VN-kaders gevoerde CT-beleidsdialogen niet vanzelfsprekend is.
De toegevoegde waarde van het GCTF in het internationale CT-speelveld is in het licht van het bovenstaande dan ook groot. Ook de VN erkent de expliciete meerwaarde van het GCTF en onderhoudt een nauwe samenwerkingsrelatie met het GCTF waarbinnen regelmatige kennisuitwisseling plaatsvindt.
Nederland zal als actief lid van het GCTF blijven bijdragen aan het ontwikkelen van internationaal beleid op gebied van terrorismebestrijding. Daarin zal Nederland de onlangs door de GCTF aangenomen strategische richting1 voor de komende tien jaar aanhouden, met bijzondere aandacht voor de implementatie van aanbevelingen, waaronder de recent in samenwerking met Marokko en de VN opgestelde beleidsaanbevelingen over het tegengaan van nadelige gevolgen voor het werk van het maatschappelijk middenveld als gevolg van de implementatie van regelgeving om terrorismefinanciering tegen te gaan. Ook verkent Nederland een mogelijk co-voorzitterschap van een van de vijf werkgroepen van het GCTF om de komende jaren ook op die wijze bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van het forum.
22
Het IOB-rapport beveelt aan: «Focus CT and P/CVE efforts on southern and eastern security arenas in the ring around Europe, targeting operational choke points with a link to Dutch security». Kunt u concreter aangeven hoe u invulling gaat geven aan deze aanbeveling? Wanneer en op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop deze belangrijke aanbeveling wordt ingevuld?
Antwoord 22
Het netwerk van regionale veiligheidscoördinatoren fungeert als bron van informatie, als schakel tussen de Nederlandse veiligheidsketen en het internationale speelveld en als uitdrager van een gebalanceerde aanpak op terrorismebestrijdingsgebied. De regionale veiligheidscoördinatoren beschikken bovendien over financiële middelen die zowel bilateraal als in multilateraal kader worden ingezet op het gebied van het voorkomen van gewelddadig extremisme. De regionale veiligheidscoördinatoren werken onderling samen en betrekken andere regionale coördinatoren en liaisons van andere ministeries bij hun werkzaamheden, zover de aard van dat werk dat toelaat. Dat geldt ook voor de regionale veiligheidscoördinatoren die actief zijn op de Westelijke Balkan en Noord-Afrika. Beide regio’s vormen onder andere vanwege de nabijheid tot de Europese Unie en Nederland twee belangrijke aandachtsgebieden.
De discussies over de rijksbrede Veiligheidsstrategie (voorzien: eind 2022) vormen een logisch moment om het Nederlandse internationale PVE- en CVE-beleid opnieuw in zijn integraliteit te bezien, in samenwerking met onze nationale partners in de veiligheidsketen, zoals het Ministerie van JenV, het Ministerie van BZK, het Ministerie van Defensie, het Ministerie van SZW, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de nationale politie. Daarbij zal ook worden stilgestaan bij de vraag welke internationale, regionale en lokale initiatieven daadwerkelijk effect lijken te sorteren in een veelal complexe en uitdagende lokale context, wat medebepalend is voor de keuze in welke verhouding we onze schaarse middelen inzetten.
23
Waarom zitten landen als Iran en Pakistan, twee broedplaatsen voor terrorisme, niet als focuslanden opgenomen in de portfolio’s van de Regionale Veiligheidscoördinatoren?
Antwoord 23
Het netwerk van regionale veiligheidscoördinatoren is ingesteld met als oogmerk het duiden van ontwikkelingen op het gebied van terrorisme en gewelddadig extremisme en het ontplooien van activiteiten op het gebied van het waarborgen van een inclusieve inzet terrorismebestrijding met oog voor preventie en waarborging van mensenrechten. Het netwerk van regionale veiligheidscoördinatoren moet als aanvulling op de bilaterale inzet van het bestaande postennetwerk worden beschouwd. Het aantal regio’s waar de regionale veiligheidscoördinatoren actief kunnen zijn is echter beperkt. Dat impliceert evenwel niet dat er geen aandacht uitgaat naar die landen en regio’s waar aan terrorisme en gewelddadig extremisme gerelateerde problematiek opgeld doet. Ook daar worden de ontwikkelingen op het gebied van terrorisme en gewelddadig extremisme nauwgezet gevolgd ten behoeve van de beleidsbepaling in Den Haag. Dat geldt ook Iran en Pakistan.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27925-879.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.