27 925 Bestrijding internationaal terrorisme

Nr. 544 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 1 juli 2015

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 19 juni 2015 inzake verlenging Nederlandse bijdrage aan de internationale strijd tegen ISIS (Kamerstuk 27 925, nr. 539).

De Ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 26 juni 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

Vraag 1

Hoe beoordeelt u de uitspraken van de voormalig Turkse ambassadeur in Irak (http://www.zamanvandaag.nl/nieuws/turkije/10076/ex-ambassadeur-turkse-regering-blokkeerde-humanitaire-hulp-om-te-helpen#.VYgFUmbRdb0.twitter) dat de Turkse regering buitenlandse humanitaire hulp blokkeerde aan Syrische vluchtelingen in Turkije om gemakkelijker hulp te sturen naar radicale groeperingen in Syrië, waaronder terreurgroep ISIS?

Vraag 2

Hoe beoordeelt u de uitspraken van voormalig Turkse officieren van justitie (http://mobile.todayszaman.com/latest-news_turkish-officials-involved-in-supplying-arms-to-radical-syrian-groups-prosecutor-says_388703.html) dat Turkse officials en personeel van inlichtingendiensten, betrokken zouden zijn bij de leverantie van wapens en munitie aan radicaal-islamitische groeperingen in Syrië, waaronder Ahrar ash-Sham?

Vraag 3

Hoe beoordeelt u de berichtgeving en begeleidend beeldmateriaal (http://www.presstv.com/Detail/2015/06/12/415486/Turkey-Syria-ISIL-National-Intelligence-Organization-MT-Cumhuriyet-Selahattin) over steun van Turkije aan ISIS?

Antwoord op vragen 1, 2 en 3:

Onder verwijzing naar de eerdere beantwoording van Kamervragen over de smokkel van wapens en munitie naar ISIS en Jabhat al-Nusra via Turkije, en de brief die de Minister van Buitenlandse Zaken uw Kamer op 28 april jl. over hetzelfde onderwerp stuurde (Kamerstuk 27 925 nr. 535), kan nogmaals worden bevestigd dat het kabinet bekend is met de diverse berichten over vermeende steun via Turkije aan jihadistische organisaties in Syrië en Irak. Op basis van deze artikelen, en de daarin genoemde onderzoeken en geciteerde personen, kan nog steeds geen conclusie worden getrokken. Turkije spreekt deze beweringen consequent tegen en herhaalt dat het dergelijke steun niet verleent.

Turkije speelt een actieve rol op het vlak van terrorismebestrijding, als co-voorzitter van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF). Daarnaast is Turkije samen met Nederland co-voorzitter van de Foreign Terrorist Fighters (FTF)-werkgroep binnen de anti-ISIS-coalitie. Uit de bijeenkomsten die in dit kader plaatsvonden op 7 april jl. te Istanbul en in Den Haag op 8 juni jl., bleek weer dat het tegengaan van terrorisme, inclusief het tegengaan van ISIS en Jabhat al-Nusra, voor Turkije een prioriteit is.

Vraag 4

Welke landen in het Midden-Oosten maken geen onderdeel uit van de coalitie tegen ISIS?

Vraag 86

Welke andere landen dan Nederland doen momenteel mee aan de coalitie en wat is hun concrete bijdrage?

Antwoord op vragen 4 en 86:

De internationale coalitie bestaat uit 60 landen, te weten Albanië, Australië, Bahrein, België, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Canada, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Egypte, Estland, Finland, Frankrijk, Georgië, Griekenland, Hongarije, Ierland, IJsland, Iraq, Italië, Japan, Jordanië, Koeweit, Kosovo, Kroatië, Letland, Libanon, Litouwen, Luxemburg, Macedonië, Marokko, Moldavië, Montenegro, Nederland, Nieuw Zeeland, Noorwegen, Oekraïne, Oman, Oostenrijk, Panama, Polen, Portugal, Qatar, Roemenië, Saoedi-Arabië, Servië, Singapore, Slovenië, Slowakije, Somalië, Spanje, Taiwan, Tsjechië, Turkije, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Arabische Emiraten, de Verenigde staten, Zuid-Korea en Zweden.

Van de 60 landen die bijdragen, leveren 42 landen een militaire bijdrage. Veel landen zijn terughoudend met het verstrekken van informatie over de (voorgenomen) bijdragen. Het is daarom niet mogelijk een volledig overzicht te geven van de concrete bijdrage van coalitiepartners. Met name westerse coalitiepartners dragen bij aan de training van Iraakse strijdkrachten waaronder, naast Nederland, Australië, België, Canada, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Italië, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Zweden.

Vraag 5

Hoe concreet is het voornemen tot samenwerking tussen België en Nederland? Wanneer kan er duidelijkheid worden gegeven over de vraag of België de Nederlandse inzet vanaf juli 2016 zal overnemen?

Antwoord op vraag 5:

Het voornemen tot samenwerking tussen België en Nederland is zeer concreet. Beide landen zien dit als een unieke kans om de militaire samenwerking verder te versterken. Een definitief politiek besluit over de inzet van België vanaf juli 2016 wordt dit najaar verwacht. Uiteraard wordt uw Kamer over de voortgang geïnformeerd door middel van de reguliere voortgangsrapportages.

Vraag 6

In hoeverre delen leden van de coalitie inlichtingen over de activiteiten en plannen van jihadisten? Zijn daarbij verschillen waarneembaar tussen westerse landen onderling? Graag een toelichting.

Antwoord op vraag 6:

Het kabinet doet, zoals bekend, in het openbaar geen uitspraken over de operationele samenwerking met en tussen buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Vraag 7

Is er sprake van het verlenen van directe luchtsteun aan sji’itische milities in Irak door westerse landen? Zo ja, ook door Nederland? Hoe vindt in dat geval coördinatie plaats tussen de milities en westerse krijgsmachten?

Antwoord op vraag 7:

De coalitie levert luchtsteun aan de Iraqi Security Forces (ISF). Er is dus geen sprake van directe luchtsteun aan sjiitische milities.

Vraag 8

Bestaat er een langetermijn-politieke strategie om ISIS in Irak te verslaan? Zo ja, hoe ziet die strategie eruit? Is die strategie op dit moment meer dan slechts een plan op papier? Welke concrete stappen van deze strategie zijn reeds met succes gezet?

Antwoord op vraag 8:

De lange termijn strategie tegen ISIS is vastgelegd in de vijf sporen van de internationale coalitie tegen ISIS: 1) het militaire spoor: de luchtcampagne tegen ISIS en het trainen van Iraakse strijdkrachten en Koerdische Peshmerga, 2) de aanpak van Foreign Terrorist Fighters (FTF), 3) het stoppen van financieringsstromen naar ISIS en daaraan gelieerde individuen, 4) het delegitimeren van ISIS en 5) het bevorderen van stabiliteit in de bevrijde gebieden. De voortgang op deze sporen wordt weergegeven in de voortgangsrapportages. Met name de twee laatste sporen adresseren de politiek-sociale aspecten van het conflict. Om ISIS duurzaam te bestrijden, is het daarnaast van belang dat de oorzaken die ten grondslag liggen aan de snelle opmars van ISIS in Irak van vorig jaar worden aangepakt. Hiertoe werkt de Iraakse regering aan inclusieve hervormingen en verzoening.

Vraag 9

Is het doel van de inspanningen van de internationale gemeenschap tegen ISIS nog altijd de (totale) vernietiging van de organisatie? Hoe realistisch is dat doel gezien het verloop van de strijd in het afgelopen jaar? Wordt rekening gehouden met scenario’s waarbij ISIS niet verslagen, maar wel beperkt wordt in de vrijheid van handelen? Graag een toelichting.

Antwoord op vraag 9:

Het doel van de inspanningen van de internationale gemeenschap blijft het stoppen van de opmars van ISIS evenals het ondersteunen van de Iraakse en Koerdische strijdkrachten en de gematigde Syrische oppositie teneinde de militaire kracht van ISIS te breken. Een effectieve bestrijding van ISIS op de langere termijn vereist vergaande bestuurlijke en sociaaleconomische hervormingen, waarvoor vooral de nieuwe Iraakse regering verantwoordelijk is.

De luchtaanvallen, trainingen en materiële steun van de internationale coalitie hebben, in combinatie met het grondoptreden van Iraakse en Koerdische strijdkrachten, ISIS grote verliezen toegebracht die niet gemakkelijk zijn te compenseren. Veel van de door ISIS op zowel het Syrische als Iraakse leger veroverde, zwaardere militaire middelen zijn door de luchtaanvallen van de coalitie vernietigd. Echter, de slagkracht van ISIS is nog niet gebroken, zoals recente veroveringen van ISIS in zowel Irak als Syrië laten zien. De militaire strijd tegen ISIS zal dan ook moeten worden voortgezet. De coalitie houdt nu rekening met een militaire planning van drie tot vijf jaar.

Het kabinet is van mening dat de strijd tegen ISIS uiteindelijk alleen duurzaam succesvol kan zijn indien een strategie wordt gevolgd die zich ook richt op een structurele politieke oplossing van de problemen in Irak en Syrië. Een constructieve rol van de regionale grootmachten en omliggende landen is hierbij essentieel.

Vraag 10

In hoeverre kan het plan van generaal Patraeus uit 2007 (Sawah), waarbij soennitische stammen werden betrokken in de strijd tegen Al Qaida, als voorbeeld dienen voor de huidige strijd tegen ISIS? Heeft een dergelijk plan opnieuw kans van slagen? Zo nee, wat is het alternatief? Graag een toelichting.

Antwoord op vraag 10:

De internationale coalitie in de strijd tegen ISIS is in 2014 van de grond gekomen naar aanleiding van het verzoek van de Iraakse regering om internationale assistentie. De huidige politieke, economische en veiligheidssituatie in Irak is nu een andere dan die in 2007 en dat geldt ook voor de manier waarop de leden van de soennitische stammen bij de strijd tegen ISIS betrokken worden. De coalitie handelt op basis van een door coalitiegenoten overeengekomen militair campagneplan, dat de instemming heeft van de Iraakse regering. Coalitiepartners brengen ook hun expertise in. Dat geldt ook voor de manier waarop de leden van de soennitische stammen bij de strijd tegen ISIS betrokken worden.

Vraag 11

In hoeverre kloppen berichten over de groeiende invloed van ISIS in Libië en Afghanistan? Hoe beïnvloeden dergelijke ontwikkelingen de strijd tegen ISIS in Irak en Afghanistan? Graag een toelichting.

Vraag 54

Wat is u bekend over de aanwezigheid en activiteiten van ISIS in andere landen in de regio, zoals Libië en Afghanistan?

Antwoord op vraag 11 en 54

Hoewel de populariteit van ISIS in Afghanistan langzaam lijkt toe te nemen, betreft het waarschijnlijk voornamelijk lokale strijdgroepen die zichzelf uit pragmatische overwegingen met ISIS identificeren. Omdat deze groeperingen vooralsnog niet gecoördineerd optreden, beïnvloeden zij de strijd in Afghanistan en in Irak niet.

Tot dusverre lijkt het er op dat de invloed van ISIS aan de Libische kuststrook geleidelijk aan iets groter wordt. De invloed is waarschijnlijk echter minder groot dan onder andere in mediaberichten wordt gesuggereerd. ISIS heeft waarschijnlijk nog niet de middelen om locaties in deze kuststrook met succes te verdedigen. Vooralsnog wordt de strijd tegen ISIS in Irak hierdoor niet beïnvloed.

Vraag 12

In hoeverre wordt rekening gehouden met scenario’s waarin Irak en Syrië op termijn ophouden te bestaan als eenheidsstaten en worden opgedeeld in verschillende gebieden? Worden dergelijke scenario’s besproken in gesprekken met verschillende partijen? Graag een toelichting.

Antwoord op vraag 12:

De inzet van de internationale coalitie tegen ISIS in Irak is gericht op het uiteindelijk herwinnen van het Iraaks grondgebied onder gezag van de Iraakse regering. Er wordt niet uitgegaan van een opsplitsing van Irak.

Er is geen sprake van gesprekken over opdeling van Syrië. Het kabinet onderschrijft de bepalingen in het Genève-Communiqué, waarin wordt uitgegaan van de territoriale integriteit van Syrië. Het Genève-Communiqué vormt ook de basis voor VN-Gezant De Mistura en wordt ook door tal van oppositiegroepen onderschreven.

Vraag 13

Wat zijn de gevolgen van het niet kunnen beschikken over eigen Forward Air Controllers in de strijd tegen ISIS? Hoe wordt deze tekortkoming momenteel opgevangen?

Vraag 95

Bent u alsnog bereid over te gaan tot inzet van Forward Air Controllers? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vragen 13 en 95

De forward air control taak kan op verschillende manieren worden vormgegeven. Hierbij hoeft geen sprake te zijn van combat boots on the ground. Om operationele redenen worden hierover in het openbaar geen verdere mededelingen gedaan.

Nederland zet momenteel geen forward air controllers in. Zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg van 2 oktober 2014 wordt de Kamer geïnformeerd indien Nederland wel forward air controllers zal inzetten (Kamerstuk 27 925, nr. 523).

Vraag 14

In hoeverre kloppen berichten dat Amerikaanse troepen een basis delen met door Iran gesteunde sjiitische milities in de Iraakse provincie Anbar (http://www.bloombergview.com/articles/2015-06-22/iran-s-forces-and-u-s-share-a-base-in-iraq)?

Antwoord op vraag 14:

In een persbericht van 23 juni jl., overgenomen door meerdere internationale media, heeft het Amerikaanse Ministerie van Defensie aangegeven dat «een handvol» leden van een door Iran gesteunde sjiitische militie als liaisons werkzaam zijn op de Iraakse Taqaddum luchtbasis in de provincie al-Anbar. De militieleden zijn op deze grote luchtmachtbasis fysiek gescheiden van de Amerikaanse troepen.

Vraag 15

Is er een raamwerk en/of roadmap met concrete stappen opgesteld aan de hand waarvan de internationale coalitie de voortgang van de regering Al-Abadi op het gebied van corruptiebestrijding, inclusieve politieke en democratische hervormingen, en herstructurering van de veiligheidssector beoordeeld kan worden? Zo nee, wordt hieraan gewerkt en/of zet Nederland zich hiervoor in?

Antwoord op vraag 15:

Het is aan het parlement van Irak om de regering Al-Abadi te beoordelen op geboekte vooruitgang op het aan het begin van zijn termijn vastgestelde regeerakkoord. Nederland steunt de Iraakse regering op verschillende beleidsterreinen, bijvoorbeeld met een bijdrage aan een UNAMI-project gericht op het hervormen van de, voor verzoening belangrijke, wetgeving en een project gericht op de capaciteitsopbouw van de Iraakse Rekenkamer. Daarnaast blijft Nederland (alleen en in EU-verband) in gesprekken met de Iraakse autoriteiten aandacht vragen voor de genoemde thema’s. Zie ook het antwoord op vraag 20.

Vraag 16

Maakt een eventuele overname door Nederland van de F-16 inzet van België vanaf juli 2016, voor de duur van een jaar, ook onderdeel uit van de afspraak tussen Nederland en België?

Antwoord op vraag 16

De afspraken tussen Nederland en België zijn gericht op het zekerstellen van een permanente binationale deelname aan de strijd tegen ISIS. Door te rouleren, blijven België en Nederland beide in coalitieverband deelnemen aan de luchtcampagne. Uiteraard zijn verlengingen afhankelijk van de behoefte aan jachtvliegtuigen en politieke besluitvorming in beide landen.

Onder voorbehoud van politieke besluitvorming zal België de Nederlandse inzet vanaf juli 2016 overnemen voor de duur van een jaar. Afhankelijk van de behoefte en na politieke besluitvorming zou Nederland het in juli 2017 vervolgens weer van België kunnen overnemen.

Vraag 17

Kunt u nader ingaan op de «ideologische aantrekkingskracht» van ISIS, en dus: de ideologie van ISIS? Erkent u dat deze ideologie radicaal-islamitisch is?

Vraag 18

Wat verstaat u onder de «ideologische aantrekkingskracht» van ISIS?

Vraag 22

Hoe wordt verklaard dat de ideologische aantrekkingskracht van IS (nog) niet is aangetast?

Antwoord vraag op 17, 18 en 22

De ideologische aantrekkingskracht van ISIS en andere terroristische organisaties wordt gevoed door meerdere factoren. Niet in de minste plaats zijn de voortdurende onderdrukking door het regime-Assad en de aanhoudende burgeroorlog debet aan de aantrekkingskracht van het strijdgebied in Syrië op een groot aantal personen. Voor Irak geldt dat ISIS aantrekkingskracht kan uitoefenen op soennieten die zich gemarginaliseerd voelen.

Vraag 19

Welke bewijzen heeft u voor de stelling dat de dreiging van ISIS in Europa toeneemt?

Antwoord op vraag 19:

ISIS heeft het westen meermaals bedreigd met aanslagen. Zo verklaarde de woordvoerder van ISIS op 21 september 2014 de oorlog aan alle landen die betrokken zijn bij acties tegen ISIS. Dat deze oproepen niet zonder gevolgen blijven, blijkt uit het feit dat personen die zeggen te sympathiseren met ISIS aanslagen in en tegen het westen hebben gepleegd of wilden plegen. Het is daarbij overigens niet altijd duidelijk of, en in welke mate, er bij deze aanslagen aansturing door ISIS heeft plaatsgevonden.

Vraag 20

Kunt u precies toelichten wat u bedoelt met de opmerking dat Al-Abadi moet worden beoordeeld op zijn daden, niet op zijn bedoelingen?

Antwoord op vraag 20:

Premier Al-Abadi heeft de zware taak om zijn land vooruit te brengen onder zeer moeilijke omstandigheden: de strijd tegen ISIS, het bieden van hulp aan duizenden ontheemde landgenoten, zware druk op de nationale begroting, daarbij balancerend tussen veelal tegengestelde binnenlandse en internationale krachtenvelden. Tot nu toe lijkt hij hier in te slagen en zelfs op moeilijke onderwerpen successen te boeken, zoals het vaststellen van een nationale begroting voor 2015 of het verbeteren van de lang verzuurde relaties met buurlanden als Saoedi-Arabië en Koeweit. Voor een stabiel Irak acht het kabinet het evenwel noodzakelijk dat er uiteindelijk ook op een aantal andere dossiers, zoals het hervormen van een aantal wetten op het gebied van verzoening, en het hervormen van de veiligheidssector, daadwerkelijk vooruitgang wordt geboekt. Bij al deze activiteiten staan thema’s als goed bestuur en accountability centraal. Hierbij is het van belang dat de internationale gemeenschap de regering Al-Abadi blijft aanspreken op de daadwerkelijke uitvoering van gemaakte plannen.

Vraag 21

Welke concrete stappen heeft premier Abadi tot nu toe gezet om tot verzoening met de soennieten in Irak te komen? Welke politieke en sociaaleconomische hervormingen zijn getroffen, zodat alle Irakezen een geloofwaardig perspectief en alternatief op ISIS kan worden geboden? Is er zicht op concrete verbetering op dit terrein die ook ten goede zal komen aan de strijd tegen ISIS? Graag een toelichting die concreter is dan in de brief van 19 juni jl.

Antwoord op vraag 21:

Zoals gesteld in de brief van 19 juni jl. is de regering Abadi de dialoog aangegaan met de soennitische bevolking, inclusief politieke partijen, lokale bestuurders en stamoudsten. Daarnaast is er sinds het aantreden van Abadi sprake van een regering van nationale eenheid waarin sjiieten, soennieten, Koerden en christenen vertegenwoordigd zijn. In het Iraakse regeerakkoord wordt verzoening als prioriteit benoemd en worden enkele wetswijzigingen genoemd die verzoening dienen te bewerkstelligen, zoals herziening van de de-baathificatiewet en de anti-terrorismewet, en aanname van een algemene amnestiewet en een wet ter oprichting van een nationale garde. Sinds het aantreden van Abadi heeft de regering wetsvoorstellen op deze en aangrenzende gebieden ingediend bij het parlement. Door de diepgewortelde politieke verdeeldheid in Irak is het parlement er tot nog toe echter niet in geslaagd om overeenstemming te bereiken over deze wetten. Het kabinet is van mening dat de regering Abadi zich nog harder zal moeten inspannen om verzoening te bewerkstelligen, onder meer door betere interactie met het parlement. Nederland ondersteunt de VN bij het verlenen van strategisch en technisch politiek advies aan het parlement en andere stakeholders bij het uitwerken van wetsvoorstellen die tegemoet komen aan de verschillende standpunten binnen de Iraakse maatschappij en politiek.

Parallel zet de Iraakse regering zich in om de door het conflict getroffen gebieden te bevrijden, te stabiliseren en infrastructuur en gebouwen opnieuw op te bouwen. Deze gebieden huisvesten veelal soennieten en andere etnische en religieuze minderheden. Het voorzien van veiligheid en voorzieningen aan deze bevolkingsgroepen is een belangrijke vertrouwenwekkende maatregel. Een civiele crisismanagementgroep onder aansturing van de premier coördineert de verlening van de eerste hulp aan bevrijde gebieden, zoals het verwijderen van geïmproviseerde explosieven (IED’s), het ruimen van puin en het herstellen van water- en elektriciteitsleidingen. Irak wordt hierbij geholpen door de stabilisatiewerkgroep van de internationale coalitie en de door de VN beheerde Funding Facility for Immediate Stabilisation. Nederland levert steun voor ontmijning en het verwijderen van IED’s om een snelle terugkeer van ontheemden te bevorderen. Daarnaast heeft Irak een Iraqi Reconstruction Fund opgericht waar het zelf USD 500 miljoen aan zal bijdragen.

Vraag 23

Welke aanwijzingen heeft u dat sjiitische milities zich in de strijd tegen IS schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden en mensenrechtenschendingen tegen de soennitische bevolking? Wat is met deze informatie gedaan?

Antwoord op vraag 23:

Onder andere Human Rights Watch heeft melding gemaakt van plunderingen en het platbranden van woningen van soennitische burgers na gevechten rond de plaats Amerli (in het najaar van 2014). Nederland, de Europese Unie, de Verenigde Naties en de leden van de internationale coalitie tegen ISIS blijven over dergelijke schendingen in gesprek met de Iraakse en Koerdische autoriteiten. Naast het overbrengen van onze zorgen worden de autoriteiten aangesproken op hun verantwoordelijkheid om mensenrechtenschendingen door de strijdende partijen te voorkomen en de daders van dergelijke praktijken aansprakelijk te stellen.

Premier Al-Abadi en Groot Ayatollah Sistani hebben zich herhaaldelijk kritisch uitgelaten over mensenrechtenschendingen en de Iraakse autoriteiten hebben onderzoeken ingesteld naar een aantal concrete gevallen, zoals mensenrechtenschendingen in Anbar. Er zijn geen aanwijzingen dat de sjiitische milities zich op systematische wijze aan oorlogsmisdaden en mensenrechtenschendingen schuldig maken, maar wel sterker wordende vermoedens van «demographic engineering», waarbij bijvoorbeeld ontheemden ook op basis van hun etniciteit problemen ondervinden als zij hun toevlucht nemen tot een ander gebied.

Vraag 24

Wat wordt precies bedoeld met de zinsnede «het onder het gezag van de staat brengen van de (sjiitische) milities is een grote uitdaging»? Is de Iraakse regering volgens u voldoende doordrongen van het belang van deze stap? Wordt de ernst van vermeende mensenrechtenschendingen door deze milities erkend? Wat zijn de concrete barrières die de integratie van de milities in de reguliere Iraakse strijdkrachten in de weg staan?

Antwoord op vraag 24:

De uitdaging bestaat uit meerdere componenten. Ten eerste is er sprake van politieke weerstand vanuit met name soennitische en Koerdische hoek. Zij vrezen een toenemende sjiitische invloed door het opnemen van de sjiitische milities. Deze vrees is overigens wederzijds vanuit sjiitische hoek jegens de soennitische strijders. Ten tweede zal de regering Al-Abadi enerzijds recht moeten doen aan de belangrijke rol die sjiitische milities, veelal bestaande uit vrijwilligers, hebben gespeeld in de strijd tegen ISIS, maar anderzijds hen zien over te halen om hun partij-gelieerde positie los te laten. De milities zijn uiteenlopende groeperingen die in sommige gevallen worden geleid door machtige commandanten die zich niet gemakkelijk onder staatsgezag voegen. Het derde aspect is de druk op de nationale begroting, die met het opnemen van de sjiitische milities en soennitische strijders nog verder wordt belast. De Iraakse regering is evenwel voldoende doordrongen van het belang van deze stap, getuige de conceptversie van de wet op de Nationale Garde die nu voorligt in het parlement en uitspraken hierover van premier Al-Abadi, bijvoorbeeld tijdens de ministeriële small group meeting van de anti-ISIS-coalitie op 2 juni in Parijs. Integratie van de milities in de Iraakse strijdkrachten is een belangrijk onderdeel van het denken van de Iraakse regering over de nationale veiligheidsstrategie en een daaruit voortkomende veiligheidssectorhervorming.

Ten aanzien van de mensenrechtenschendingen meldden Iraakse autoriteiten eind mei jl. dat de Popular Mobilisation Units klaar staan om samen te werken met internationale partners en hen te helpen hun gedrag en methodes te veranderen.

Vraag 25

Welke concrete daden moet de Iraakse regering verrichten om het vertrouwen van de soennitische bevolking terug te winnen? Zijn hier afspraken over gemaakt tussen de internationale coalitie en de Iraakse regering?

Antwoord op vraag 25:

Zie antwoord op vraag 20 en 21.

Vraag 26

Wat is de betrokkenheid van Iran bij de sjiitische milities? Hoe groot is de invloed van Teheran?

Vraag 57

Hoe groot is de rol van Iran in de conflicten in Syrië en Irak? In hoeverre draagt de Iraanse bijdrage in de strijd tegen ISIS bij aan een structurele en acceptabele «end state»?

Antwoord op vragen 26 en 57:

Zie antwoorden op vragen 18 en 43 in de Kamerbrief «Beantwoording feitelijke vragen van de leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over de Nederlandse inzet in de strijd tegen ISIS en voortgangsrapportage over de Nederlandse militaire bijdrage» dd. 23 juni 2015 (Kamerstuk 27 925, nr. 540).

Vraag 27

In hoeverre is sprake van een gezamenlijke aanpak tussen de Iraakse regering en de Iraakse Koerden om Mosul te bevrijden van ISIS? Worden er concrete plannen voorbereid en/of uitgesteld?

Antwoord op vraag 27:

De Peshmerga vormen onderdeel van de Iraakse strijdkrachten. Wanneer er een offensief zal plaatsvinden om Mosul te bevrijden en welke Iraakse eenheden hierbij worden ingezet, is niet bekend.

Vraag 28

Op welke wijze wordt er gewerkt een politieke oplossing op de lange termijn voor Irak, waarbij in acht wordt genomen dat er diverse sjiitische milities (PMU’s) actief zijn die niet onder overheidsgezag staan, er wantrouwen bestaat onder de soennieten in Irak en de Koerden nog steeds onafhankelijkheid nastreven?

Antwoord op vraag 28:

Zoals gesteld in de Kamerbrief van 19 juni jl. tracht premier Al-Abadi met zijn ministersploeg een nieuwe weg in te slaan in de richting van een meer inclusief bestuur, om hiermee de onderliggende oorzaken van de opkomst van ISIS in Irak te adresseren. De regering Al-Abadi probeert invulling te geven aan een inclusieve agenda en aan verzoening, werkt aan de aanpak van corruptie en geeft prioriteit aan het aanhalen van banden met soennitische (buur)landen in de regio. Dit alles binnen een complex binnenlands en internationaal krachtenveld (zie ook beantwoording van vraag 20, 21 en 24).

Vraag 29

Is de steun die Koerden momenteel van westerse landen ontvangen voldoende om hen in staat te stellen ISIS effectief te bestrijden? Zouden de Koerden nog effectiever kunnen optreden als boots on the ground indien zij naast training en non-lethal aid (meer) wapens van westerse landen krijgen geleverd?

Vraag 96

Bent u bereid, in navolging van bijvoorbeeld Duitsland, bereid de Peshmerga te bewapenen en logistiek te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?

Vraag 102

Bent u bereid of voornemens wapens te leveren aan de Koerden?

Vraag 110

Waarom noemt u niet de grote behoefte die er bij de Peshmerga bestaat aan wapens, munitie, medisch materiaal en verbindingsmiddelen? Welke bijdrage is Nederland bereid in dit opzicht te leveren?

Antwoord vragen 29, 96, 102, 110:

De omvang en inhoud van de assistentie van coalitielanden aan de Koerdische strijdkrachten wordt mede bepaald in overleg met de Koerdisch Autonome regering (KAR). Hierbij wordt bijvoorbeeld niet alleen gekeken naar de ratio van de door de KAR aangegeven behoefte aan training en wapens, maar ook naar het nut dat de Peshmerga bij deze training en wapens zouden kunnen hebben en of zij binnen redelijke termijn deze wapens effectief kunnen leren bedienen, onderhouden en zowel logistiek als financieel in de planning van de strijdkrachten kunnen opnemen en borgen. Op grond van de ervaringen tot nu toe zijn de Peshmerga goed in staat gebleken ISIS effectief te bestrijden met de huidige assistentie van de coalitie.

Het kabinet steunt de verdere versterking van de kwaliteit van de Koerdische en Iraakse strijdkrachten. Het kabinet kiest er voor de Peshmerga te steunen met het leveren van non-lethal assistance. Nederland leverde eerder scherfvesten en helmen. Nederland onderzoekt momenteel de mogelijkheid om aanvullende steun, niet zijnde wapens, aan de Iraakse strijdkrachten en de Peshmerga te leveren, waarbij de door de KAR en Iraakse overheid aangegeven behoeften centraal staan. Nederland heeft geen wapens beschikbaar.

Vraag 30

Welke sji'itische milities zijn momenteel actief in Irak? Kunt u per militie aangeven in hoeverre en op welke wijze zij, zover bekend, gesteund worden door Iran?

Antwoord op vraag 30

Na de oproep van grootayatollah al-Sistani om de natie te verdedigen tegen ISIS hebben duizenden Iraakse vrijwilligers zich aangesloten bij nieuwe of al langer bestaande sjiitische milities. Er zijn tientallen milities, waarvan de grootste en belangrijkste al vele jaren bestaan, zoals de Badr Brigade en de Saraya al-Salam van Muqtada al-Sadr. Deze oudere milities hebben doorgaans een goede relatie met Iran, maar de intensiteit daarvan en de mate van Iraanse steun varieert van financiële steun tot beperkte materiële steun. Over de exacte en concrete omvang van de Iraanse steun en voor welke sjiitische milities deze geldt, zijn geen details beschikbaar.

Vraag 31

Hoe verhoudt de ISF zich qua omvang tot de sjiitische milities?

Antwoord vraag 31:

De sjiitische milities zijn qua omvang ongeveer de helft kleiner dan het reguliere Iraakse leger.

Vraag 32

In hoeverre heeft de regering-Al-Abadi basisvoorzieningen en infrastructuur in eerder gemarginaliseerde gebieden versterkt?

Antwoord op vraag 32:

In provincies zoals Anbar en delen van Salahedin wordt nog volop gevochten, waardoor de regering Abadi nog niet in staat is geweest om bijzondere aandacht aan basisvoorzieningen en infrastructuur te besteden. De regering Abadi werkt, met behulp van onder meer de werkgroep stabiliteit van de coalitie en de VN, aan een plan (inclusief budget) om bevrijde gebieden te stabiliseren. Stabilisatie moet tot stand worden gebracht door onder andere snelle reparatiewerkzaamheden aan bijvoorbeeld ziekenhuizen, water- en stroomvoorziening, initiatieven om de lokale economie snel opnieuw op te starten en projecten die de lokale verzoening moeten ondersteunen. Naar het zich laat aanzien, zullen facetten van dit plan op korte termijn worden uitgerold in bijvoorbeeld Tikrit en Amerli (provincie Salahedin), en ook in een aantal gebieden in de provincie Ninewa. Naast korte termijn interventies voorziet de regering Abadi ook in de wederopbouw van de bevrijde gebieden, met behulp van het onlangs door de regering opgerichte fonds voor de wederopbouw, dat door de voormalig president van de Iraakse Centrale Bank en de Federal Board of Supreme Audit (de Iraakse Algemene Rekenkamer) wordt beheerd. De donorgemeenschap zal daarbij moeten toezien op een inclusieve aanpak gericht op verzoening en het voorkomen van verkapte demographic engineering. Het betrekken van alle bevolkingsgroepen bij het organiseren van de stabilisatie-activiteiten en de wederopbouw is instrumenteel in het bieden van een nieuw perspectief en het creëren van onderling vertrouwen.

Vraag 33

Op welke wijze zorgen Nederland en de internationale gemeenschap er voor dat «alle partijen ... doordrongen raken en blijven van de noodzaak van oprechte hervormingen, ook nadat met de voornaamste dreiging van ISIS is afgerekend», zoals u schrijft in uw brief, en op welke wijze probeert de internationale coalitie waarvan Nederland onderdeel uitmaakt dit te bewerkstelligen?

Antwoord op vraag 33:

De internationale gemeenschap en Nederland hebben veelvuldig contact met de Iraakse autoriteiten op alle niveaus over dit onderwerp. Zo sprak de Nederlandse ambassadeur op 16 juni jl. nog met vicepresident Ayad Allawi over noodzakelijke hervormingen op het gebied van verzoening. Daarnaast werkt Nederland nauw samen met de VN aan een lange-termijn project dat gericht is op de capaciteitsopbouw van het parlement in zijn op verzoening gerichte wetgevende rol en is Nederland voornemens om Irak, wederom via de VN, te ondersteunen bij de hervorming van de veiligheidssector waarbij goed bestuur, inclusiviteit, integriteit en accountability essentieel zijn. Ook de Nederlandse mensenrechteninspanningen in Irak op het gebied van in het bijzonder vrouwen (gericht onder meer op de uitvoering van het Nationale Action Plan 1325) en minderheden (waaronder het Kulluna Muwatinun-programma van PAX, dat jongeren van alle bevolkingsgroepen met elkaar in dialoog brengt) hebben duidelijk de langere termijn voor ogen.

Vraag 34

Klopt het dat VN-Gezant De Mistura zijn aanvankelijke inzet voor lokale «freeze» akkoorden heeft opgegeven en nu (opnieuw) inzet om een overkoepelend akkoord tussen strijdende partijen in Syrië? Zo ja, hoe beoordeelt u deze terugkeer naar de strategie die ook – en zonder succes – door de voorgangers van De Mistura werd gevolgd? Hoe zou volgens het kabinet de strategie van de VN-Gezant er uit moeten zien?

Antwoord op vraag 34:

VN-Gezant De Mistura heeft op 24 april jl. de VN-Veiligheidsraad gebrieft over de politieke situatie in Syrië en zijn inspanningen om te komen tot een lokaal bestand voor Aleppo («freeze plan»). Zowel bij het Syrische regime als de oppositie is onvoldoende wil geconstateerd om tot een bestand te komen. Het plan voor een bestand blijft een optie voor het moment dat de benodigde steun er wel is. De VN-Gezant blikte in zijn briefing daarnaast vooruit naar het politieke consultatieproces dat begin mei in Genève is gestart. Het doel hiervan is elementen van het Genève communiqué (2012) uit te werken en te bezien of, en hoe, stappen richting een politiek transitieproces kunnen worden gezet. In dat kader heeft de VN-Gezant het regime, de oppositie, maatschappelijke organisaties en regionale en internationale spelers, vanzelfsprekend uitgezonderd terroristische groeperingen, voor separate gesprekken in Genève uitgenodigd. Deze aanpak is niet eerder door andere VN Syrië Gezanten gevolgd en heeft de steun van het kabinet.

Vraag 35

In hoeverre acht de Nederlandse regering stappen richting een politieke oplossing voor het conflict en politieke transitie in Syrië binnen een jaar mogelijk, gezien de constatering in de kabinetsbrief dat de situatie in Syrië «desastreus» is, de signatuur en effecten op de lokale bevolking van oppositiegroepen die overwinningen behaald hebben zorgwekkend is, het Assad-regime «geen serieuze bereidheid getoond [heeft] te onderhandelen over een politiek transitieproces», en alle partijen «op grote schaal» mensenrechten schenden?

Antwoord op vraag 35:

Gezien de opstelling van het Syrische regime dat tot nu toe niet serieus wil onderhandelen, de verdeeldheid binnen de oppositie als ook onder landen in de regio, is het moeilijk voorstelbaar dat op korte termijn grote stappen kunnen worden gezet richting politieke transitie. Echter, in Genève worden onder leiding van VN-Gezant De Mistura vertrouwelijke consultaties gevoerd over de politieke toekomst van Syrië, waarvan de uitkomst nog onzeker is. Er zal dan ook moeten worden afgewacht tot de VN-Gezant hierover zijn conclusies trekt. Consultaties vinden plaats tegen de achtergrond van gesprekken tussen de VS en de Russische Federatie over Syrië, en een mogelijk nucleair akkoord met Iran. In andere trajecten kunnen ook kleine stappen gezet worden. Bij het Cairo II overleg, onder leiding van Egypte, bereikte een deel van de oppositie op 9 juni jl. overeenstemming over een routekaart voor transitie. In een volgend oppositieoverleg, mogelijk in Riyad, zal onder de bredere oppositie verder gesproken worden. Daarnaast komen maatschappelijke, militaire en politieke elementen van de oppositie in de zogenaamde track II dialogen nader tot elkaar. Het kabinet beseft terdege dat dit noodzakelijke, maar geen afdoende stappen zijn richting een politieke oplossing.

Vraag 36

Hoe beoordeelt u de opmars van de Syrische Koerden (YPG) in de strijd tegen ISIS? Ziet u de Syrische Koerden als bondgenoot?

Antwoord op vraag 36:

De inzet van de Syrische Koerden (YPG) in de strijd tegen ISIS is onlangs bekroond met de inname van de belangrijke grensovergang Tel Abyad. De ISIS-aanvoerlijn naar de buitenwereld liep voor een groot deel via Tel Abyad. ISIS wordt nu gedwongen gebruik te maken van de grensovergang bij Jarabulus, verder naar het westen en op grotere afstand van Raqqa, waardoor de aanvoerlijnen langer worden, met alle risico’s van dien.

Sommige Koerdische groeperingen zijn medestanders in de strijd tegen ISIS. Veroveringen van gebied in het noorden van Syrië, door onder andere Koerden en de Free Syrian Army (FSA), zijn ondersteund door luchtaanvallen van de coalitie. Het kabinet heeft wel zorgen over berichten over uitsluiting van Soennitische Arabieren en mensenrechtenschendingen door de YPG.

Vraag 37

Bent u bereid diverse vormen van steun, waaronder wapens en training, te overwegen voor de Syrische Koerden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vragen 37:

Nederland levert geen wapens aan groeperingen in Syrië, gezien de risico’s die zijn verbonden aan dergelijke ondersteuning. Een Nederlandse bijdrage aan het trainen van de gematigde gewapende oppositie is op dit moment evenmin aan de orde. Voor wat betreft non-lethal assistance aan gematigde gewapende oppositie wordt verwezen naar de voortgangsrapportage d.d. 7 april 2015.

Vraag 38

Bent u bereid de Kamer spoedig te informeren zodra de VN-gezant voor Syrië, De Mistura, rapporteert over zijn bevindingen, voorzien van een appreciatie?

Antwoord op vraag 38:

Ja.

Vraag 39

Klopt het dat Erbil bijna failliet is als gevolg van de strijd en het aantal vluchtelingen?

Antwoord op vraag 39:

Uit gesprekken met autoriteiten van de Koerdische Autonome Regio blijkt dat de strijd tegen ISIS en de opvang van de vele vluchtelingen en ontheemden en vluchtelingen zwaar drukt op de begroting van de deelstaat. De strijd tegen ISIS heeft ook een negatief effect op de bereidheid van handelaren en investeerders in de KAR actief te worden of blijven. Er zijn echter geen meldingen dat de KAR bijna failliet zou zijn.

Vraag 40

Op welke wijze wordt er gewerkt een politieke oplossing op de lange termijn voor Syrië, waarbij in acht wordt genomen dat Assad wordt gesteund door Iran en er talloze strijd- en terreurgroepen actief zijn die elkaar ook onderling bestrijden?

Antwoord op vraag 40:

Zie het antwoord op vraag 35. De afgelopen drie jaar is de rol van regionale spelers versterkt en het is dan ook van groot belang dat zij tot een minimale consensus komen over de toekomst van Syrië. Zij dienen de gewapende groepen die zij steunen in Syrië aan te zetten tot een politieke dialoog en uiteindelijk tot het overeenkomen van afspraken over een politiek transitieproces. Het kabinet constateert dat regionale spelers voorlopig echter sterk vasthouden aan hun eigen belangen ten aanzien van Syrië. Overleg met regionale spelers zou op meer gestructureerde wijze moeten plaatsvinden.

Vraag 41

Is ISIS in Syrië te bestrijden zonder ook Assad te bestrijden?

Antwoord op vraag 41:

Ja, het is mogelijk ISIS militair te bestrijden zonder ook Assad te bestrijden. Het regime en ISIS opereren grotendeels in gescheiden gebieden. Het kabinet constateert in de artikel 100-brief van 19 juni jl. opnieuw dat ISIS alleen duurzaam kan worden bestreden indien stappen worden gezet richting een politieke transitie in Syrië. Zoals bekend ziet Nederland geen rol voor Assad in het toekomstige Syrië.

Vraag 42

Kunnen de berichten bevestigd worden dat het samenwerkingsverband van gewapende groepen, waar Al Nusra onderdeel van uitmaakt, wordt gesteund door Qatar, Turkije en Saudi-Arabië? Welke informatie heeft u hierover? Heeft u hier contact over gehad met de deze drie landen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 42:

Concrete informatie over de aard en de omvang van de steun aan Syrische strijdgroepen door externe sponsoren is schaars, omdat de meeste landen dit in beslotenheid doen. Doorgaans wordt steun verleend aan individuele strijdgroepen, wat waarschijnlijk ook voor Qatar, Turkije en Saudi-Arabië geldt. De lokale samenwerkingsverbanden zijn vaak pragmatisch opgezet om een specifiek doelwit of terrein van het Syrische bewind te veroveren. Dit kan er toe leiden dat strijdgroepen met totaal verschillende ideologische achtergronden tijdelijk met elkaar samenwerken.

Media maken melding van steun van Turkije, Qatar en KSA aan Jaish al-Fatah, een coalitie van acht strijdende groepen die in de noordelijke provincie Idlib tegen het Syrische regime vecht. Jaish al-Fatah bestaat zowel uit gematigde groepen, als uit niet gematigde groepen zoals Ahrar al-Sham, het aan Al Qaida-gelieerde Jabhat al-Nusra en de aan de Syrische Moslimbroederschap gelieerde Faylaq al-Sham. Het kabinet kan dergelijke mediaberichten niet bevestigen, want hierover is niet met genoemde landen gesproken. Genoemde landen verklaren publiekelijk dat zij geen steun geven aan Jabhat al-Nusra.

Vraag 43

Hebben de bombardementen van de coalitie bijgedragen aan toe- of afname van de spanningen tussen sjiieten en soennieten?

Antwoord op vraag 43:

Er zijn geen aanwijzingen dat de luchtcampagne van de coalitie tegen ISIS invloed heeft op de spanningen tussen sjiieten en soennieten.

Vraag 44

Op welke wijze beïnvloedt de internationale inmenging in de strijd tegen ISIS de stabiliteit en verhoudingen tussen de grootmachten in de regio zoals tussen Iran en Saoedi-Arabië? Kunt u aangeven welke landen welke verschillende belangen in Syrië hebben en welke van de strijdende partijen zij steunen?

Antwoord op vraag 44:

In Irak wordt ISIS bestreden door vrijwel alle regionale spelers, waaronder Iran en, als lid van de anti-ISIS-coalitie, Saoedi-Arabië. De anti-ISIS coalitie is een brede internationale coalitie, waarvan zowel regionale als westerse staten deel uitmaken.

Iran enerzijds en Saoedi-Arabië en andere Golfstaten anderzijds zijn verwikkeld in een geopolitiek machtsspel dat zich ook in Syrië sterk manifesteert. Dit is één van de redenen waarom de situatie in Syrië zo complex is. Het regime-Assad wordt gesteund door Iran en Rusland, en door de Hezbollah-beweging. Alle drie die partijen hebben die steun recentelijk nog onderstreept. Daarentegen blijven Saoedi-Arabië, Qatar en Turkije zeer uitgesproken tegenstanders van Assad en voelen zij zich in aanloop naar een eventueel nucleair akkoord met Iran genoodzaakt de soennitische lijnen te versterken.

Vraag 45

Is er sprake van dat Assad nog steeds beschikt over chloorgas en hoe vaak en wanneer is dit chemische wapen ingezet?

Antwoord op vraag 45:

De OPCW heeft de inzet van chloorgas als chemisch wapen in Syrië bevestigd. De OPCW heeft niet het mandaat om vast te stellen wie verantwoordelijk is voor de aanvallen met chloorgas in Syrië. Alleen het Syrische regime beschikt echter over helikopters die vatenbommen met chloorgas kunnen afwerpen en in de berichten over het gebruik van chemische wapens zijn de aanvallen met chloorgas steeds in verband gebracht met de aanwezigheid van helikopters. Het kabinet heeft het gebruik van chloorgas als chemisch wapen in Syrië sterk veroordeeld tijdens de Mensenrechtenraad eerder deze maand. De Uitvoerende Raad van de OPCW, de VN-Veiligheidsraad en de Mensenrechtenraad hebben zich hier ook nadrukkelijk tegen uitgesproken.

Vraag 46

Is er sprake van dat Assad beschikt over «barrel bombs» en hoe vaak en wanneer is dit wapen ingezet?

Vraag 47

Op welke wijze wordt er uitvoering gegeven aan Resolutie 2139 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, waarin onder andere wordt opgeroepen tot het niet gebruiken van «barrel bombs»?

Antwoord op vragen 46 en 47:

Vatenbommen worden systematisch door het regime ingezet tegen burgers en antiregeringsgroepen, in weerwil van VN-Veiligheidsraadresoluties. Zo zijn er in de afgelopen weken vrijwel dagelijks vatenbommen gegooid door de Syrische luchtmacht op Aleppo, hetgeen heeft geleid tot honderden burgerdoden en tientallen gewonden. Nederland heeft op 18 juni jl., samen met 70 andere landen, in een brief aan de Secretaris-Generaal van de VN en aan de VN-Veiligheidsraad, dergelijke aanvallen sterk veroordeeld en opgeroepen tot het staken ervan. Op 23 juni jl. heeft Nederland deze oproep ook herhaald in de Mensenrechtenraad in Genève.

Vraag 48

In hoeverre wordt binnen de coalitie gesproken over instelling van een «no-fly zone» boven Syrië?

Antwoord op vraag 48:

In de coalitie is het instellen van een no-fly-zone momenteel niet aan de orde.

Vraag 49

Verleent Syrië medewerking aan de OPCW?

Vraag 50

Houdt Syrië zich aan het Verdrag van de OPCW?

Antwoord op vragen 49 en 50:

Formeel werkt Syrië mee met de OPCW. Syrië heeft de verplichte aangifte (Initial Declaration) van zijn voorraden chemische wapens, voorlopers, overbrengingsmiddelen en productiefaciliteiten op tijd ingediend en heeft meegewerkt aan het wegvoeren en vernietigen van voorraden en het ontmantelen van de productiefaciliteiten. In dit proces zijn afgesproken deadlines echter meermaals niet gehaald. Ook zijn vragen over de correctheid en volledigheid van de aangifte nog niet, of niet geheel beantwoord. Een team van de OPCW is reeds geruime tijd in overleg met de Syrische autoriteiten om hierover opheldering te krijgen. Zie ook het antwoord op vraag 45.

Vraag 51

Wat is er bij u bekend over biologische en chemische wapens die ISIS mogelijk tot zijn beschikking heeft?

Antwoord op vraag 51:

De coalitie heeft kennis genomen van de uitingen van ISIS over het ontwikkelen van een zogenaamde dirty bomb, maar niet over de ontwikkeling van andere wapens zoals biologische en chemische wapens. De coalitie is alert op activiteiten en indicatoren over de mogelijke inzet van dergelijke wapens door ISIS.

Vraag 52

Kunt u aangeven welke gematigde groepen door Nederland worden gesteund?

Vraag 55

Welke specifieke bewapende groeperingen in Syrië beschouwt u momenteel als gematigd? Kunt u een actuele inschatting geven van de sterkte van deze groeperingen?

Antwoord op vragen 52 en 55:

Zie voor antwoord op vraag 52 en het eerste deel van vraag 55 het antwoord op vraag 39 in de brief «Beantwoording feitelijke vragen van de leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over de Nederlandse inzet in de strijd tegen ISIS en voortgangsrapportage over de Nederlandse militaire bijdrage» van 23 juni 2015 (Kamerstuk 27 925, nr. 540).

De meeste waarnemers schatten in dat de gematigde strijdgroepen op dit moment ongeveer een derde en de meer religieus georiënteerde strijdgroepen ongeveer twee derde van het totale aantal strijders herbergen.

Vraag 53

Kunt u toelichten wat de militaire kracht van Iran is op de grond?

Antwoord op vraag 53:

De Iraanse strijdkrachten zijn op de grond in Irak kleinschalig aanwezig en hun kracht in Irak is gering. Hun betrokkenheid bij de strijd (op de grond) tegen ISIS via steunverlening aan voornamelijk de Iraakse sjiitische milities, en aan de Iraakse strijdkrachten, betreft in hoofdzaak tactisch advies, assistentie bij commandovoering, opleiding, afgemeten materieelleveranties en, incidenteel, beperkte inzet van eigen middelen.

Vraag 56

Hoe verloopt het trainen en bewapenen van gematigde groeperingen door de Amerikanen in Syrië tot nu toe? Om welke groeperingen gaat het? Kloppen berichten dat bepaalde groeperingen zich terugtrekken uit de samenwerking met Amerikanen, omdat zij de voorwaarden die aan steun verbonden worden – zoals het niet mogen bestrijden van troepen van het Syrische regime – niet accepteren? (http://www.thedailybeast.com/articles/2015/05/31/key-rebels-ready-to-quit-u-s-fight-vs-isis.html?via=desktop&source=twitter#)

Antwoord op vraag 56:

De VS heeft een trainingsprogramma ten behoeve van de gematigde gewapende Syrische oppositie opgezet, waarbij de trainingen buiten Syrië plaatsvinden. De VS heeft inmiddels aangegeven dat de uitvoering van het programma nog niet volgens schema verloopt, mede doordat veel van de aangemelde strijders niet voldoen aan de selectiecriteria van de VS.

Vraag 58

In de artikel 100-brief van september 2014 constateerde het kabinet dat er geen internationale overeenstemming bestond over een volkenrechtelijk mandaat voor militaire inzet in Syrië. Klopt het dat deze constatering nog steeds staat? Welke landen bedoelt u met «een aantal westerse coalitiegenoten» die behalve de VS en Canada de juridische conclusie delen dat op basis van artikel 51 van het VN-Handvest een volkenrechtelijke grondslag bestaat voor het gebruik van geweld tegen ISIS in Syrië? Op welke wijze hebben zij deze conclusie gecommuniceerd en gedeeld met hun parlementen? Hoeveel EU-landen zijn er op dit moment met bewapende inzet actief boven Syrië? In hoeverre zijn er in de voorbije periode nog pogingen ondernomen om de discussie over een volkenrechtelijk mandaat in de VN-Veiligheidsraad te voeren?

Antwoord op vraag 58:

Er bestaat nog steeds geen internationale overeenstemming over de volkenrechtelijke grondslag voor de militaire inzet tegen ISIS in Syrië. Wel is duidelijk geworden dat inmiddels meer landen evenals Nederland de conclusie delen dat collectieve zelfverdediging ten behoeve van Irak een volkenrechtelijke grondslag vormt voor het geweldgebruik tegen ISIS in Syrië. Zo blijkt uit openbare verklaringen dat ook andere westerse coalitielanden naast Canada en de VS, waaronder Australië, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, collectieve zelfverdediging als volkenrechtelijke grondslag beschouwen voor de militaire inzet tegen ISIS in Syrië, zonder dat deze landen overigens zelf tot het bombarderen van ISIS-doelen in Syrië zijn overgegaan.

Op dit moment zijn er geen EU-landen met bewapende inzet actief boven Syrië. Wel voert het Verenigd Koninkrijk vluchten uit in Syrië met onbemande vliegtuigen ten behoeve van het vergaren van inlichtingen. In het licht van het ongewijzigde krachtenveld in de VN-Veiligheidsraad zijn in de afgelopen periode geen pogingen ondernomen om een discussie over een volkenrechtelijk mandaat in de Veiligheidsraad te voeren.

Vraag 59

Aan welke concrete voorwaarden moet een eventuele «breed gedragen politieke strategie ter oplossing van het conflict in Syrië», zowel inhoudelijk als qua breedte van het internationale draagvlak volgens het kabinet voldoen?

Vraag 73

Hoe ziet een «breed gedragen politieke strategie ter oplossing van het conflict» er volgens u uit?

Antwoord op vragen 59 en 73:

Een breed gedragen politieke strategie is een levensvatbaar plan voor een duurzame oplossing van het conflict in Syrië. De basis voor een dergelijk plan ligt besloten in het Genève I-communiqué (2012), waarin wordt benadrukt dat het aan het Syrische volk is om de toekomst van hun land te bepalen. Andere uitgangspunten in het communiqué zijn een democratische en pluralistische staat, bescherming van de rechten van minderheden, rule of law en de betrokkenheid van vrouwen in het transitieproces; aspecten die het kabinet alle onderschrijft. Het Genève-communiqué is ook de basis waarop Speciaal Gezant De Mistura sinds begin mei consultatiegesprekken voert met een breed scala aan spelers, waaronder vertegenwoordigers van regime, (politieke en gewapende) oppositie, permanente Veiligheidsraadleden, regionale spelers, Syrische vrouwen en maatschappelijke organisaties. De rol van regionale spelers is hierbij cruciaal. Zie ook antwoord op vraag 40.

Vraag 60

Sinds wanneer staat voor u «feitelijk vast dat er sprake is van doorlopende aanvallen vanuit Syrië op Irak»? Was dit vorig jaar, bij het besluit tot deelname aan de strijd tegen ISIS, niet ook al bekend?

Vraag 66

Op basis van welke feiten en overwegingen bent u van mening dat er een recht op zelfverdediging bestaat tegenover aanvallen van niet-statelijke actoren?

Vraag 68

Kunt u aangeven welke feiten nu precies anders zijn dan bij het versturen van de eerste artikel-100 brief van september 2014 (Kamerstuk 29 926, nr. 506) waardoor nu wel gesteld wordt dat er sprake is van doorlopende aanvallen vanuit Syrië op Irak?

Vraag 69

Kunt u aangeven wat het omslagpunt is geweest waarna besloten werd dat er sprake is van doorlopende aanvallen vanuit Syrië op Irak? Hoe wordt dat juridisch ingekaderd?

Vraag 75

Kunt u aangeven wat er concreet veranderd is waardoor er nu wel een volkenrechtelijke grondslag zou zijn voor luchtaanvallen op IS in Syrië?

Antwoord op vragen 60, 66, 68, 69, 75:

In de artikel 100-brief van september 2014 constateerde het kabinet dat er op dat moment geen internationale overeenstemming bestond over de vraag of er sprake was van een volkenrechtelijk mandaat voor het optreden tegen ISIS in Syrië. De feitelijk situatie omtrent het optreden van ISIS in zowel Irak als in en vanuit Syrië was en is complex. Voor een beoordeling of een volkenrechtelijk mandaat aanwezig is, zijn de feitelijke omstandigheden echter doorslaggevend. Daarom was het ten tijde van de eerste artikel 100-brief niet mogelijk om daarover een beslissend oordeel te geven.

Voor het bestaan van een volkenrechtelijk mandaat om tegen een niet-statelijke entiteit op te treden op het grondgebied van een derde staat is vereist dat (1) er sprake is van een gewapende aanval door die groepering; (2) het grondgebied van die derde staat gebruikt wordt om die aanval uit te voeren; en (3) die derde staat niet in staat of bereid is om zelf een einde te maken aan het optreden van die niet-statelijke entiteit op het grondgebied van die derde staat.

Uiteraard heeft het kabinet de situatie steeds nauwlettend gevolgd. Aan de hand van toenemend inzicht in de werkwijze en operationele modus operandi van ISIS, alsmede de ontwikkelingen in de strijd tegen ISIS in Syrië door de Syrische autoriteiten, is na verloop van tijd feitelijk vastgesteld dat aan de hierboven genoemde criteria thans wordt voldaan. Zo staat vast dat de aanvallen in en op Irak worden aangestuurd vanuit het hoofdkwartier van ISIS in Syrië. ISIS gebruikt materieel en personeel vanuit Syrië voor het optreden in Irak en leidt personeel op in Syrië voor inzet in Irak. Wat betreft de derde eis staat inmiddels, zeker na het verlies van Palmyra en overige gebieden, voldoende vast dat de Syrische autoriteiten niet in staat of bereid zijn om zelf een einde te maken aan het optreden van ISIS tegen Irak.

Er is dus geen sprake van een plotselinge of aan één feit gekoppelde verandering van inzicht. Wel is sprake van het in toenemende mate kunnen invullen van de vragen die in september 2014 nog aanleiding gaven tot onzekerheid omtrent het bestaan van een volkenrechtelijk mandaat, tot het punt dat thans met voldoende zekerheid kan worden gesteld dat een volkenrechtelijk mandaat aanwezig is voor het optreden tegen ISIS ook op Syrisch grondgebied. De vragen omtrent de overige landen en hun opvattingen worden hieronder beantwoord in antwoord op de vragen 58, 71, 72 en 77.

Het kabinet zal de strekking van de interne juridische analyse weergeven in het oordeel over het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur. Zie ook het antwoord op vraag 74 en 76.

Vraag 61

Is een «breed gedragen politieke strategie ter oplossing van het conflict in Syrië» voor u een harde voorwaarde voor een eventueel besluit om ISIS ook in Syrië te bombarderen? Zo ja/nee, waarom?

Vraag 62

Geeft het kabinet, nu sprake is van een volkenrechtelijke grondslag voor militair optreden tegen ISIS in Syrië, inmiddels wel politieke steun voor dit optreden van de coalitie tegen ISIS? Waarom wel/niet?

Vraag 63

Kunt u nader ingaan op het belang dat u onderstreept van een gezamenlijke benadering van EU-landen? Is dit een harde voorwaarde voor u om over te gaan tot militair optreden tegen ISIS in Syrië?

Vraag 64

Is wat u betreft, nu een volkenrechtelijke grondslag aanwezig is voor militair optreden tegen ISIS in Syrië, voldaan aan alle aspecten van het Toetsingskader om eventueel over te gaan tot militair optreden tegen ISIS in Syrië? Aan welke niet en waarom niet?

Vraag 78

Welke voorwaarden stelt het kabinet aan eventueel gebruik van geweld tegen IS in Syrië?

Antwoord op vragen 61 t/m 64 en 78:

De juridische diensten van de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie constateren dat er inmiddels sprake is van een volkenrechtelijke grondslag voor militaire inzet tegen ISIS in Syrië. Het kabinet heeft vervolgens de extern volkenrechtelijk adviseur om advies gevraagd. Dit advies, met appreciatie van het kabinet, zal u zo spoedig mogelijk worden toegezonden. Het kabinet heeft reeds in de artikel 100 brief van 24 september jl. aangegeven begrip te hebben voor de landen die het luchtwapen wel inzetten in Syrië (Kamerstuk 27 925, nr. 506).

Het kabinet constateert dat de aanwezigheid van een volkenrechtelijke grondslag op zichzelf onvoldoende is om te besluiten tot Nederlandse militaire inzet boven Syrië. Een breed gedragen politieke strategie ter oplossing van het conflict in Syrië ontbreekt vooralsnog. Het kabinet zal de uitkomsten van internationale initiatieven nauwgezet volgen, waaronder besprekingen tussen oppositiegroepen en het VN-consultatieproces in Genève, waaraan ook Nederland deelneemt, en zo ook de trainingsinspanningen ten behoeve van de gewapende Syrische oppositie van bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Turkije en Qatar. De Nederlandse steun in Syrië richt zich nu op het ondersteunen van de inzet van De Mistura en het steunen van gematigde groeperingen. Indien het kabinet zou besluiten tot militaire inzet in Syrië, wordt uw Kamer hierover tijdig geïnformeerd. Daarbij onderstreept het kabinet het belang van een gezamenlijke benadering van EU-landen.

Vraag 65

Waarom benadrukt u ten aanzien van optreden in Syrië het belang van gezamenlijke benadering van EU-landen, maar noemt u dit niet expliciet als het gaat om de bijdrage aan de strijd tegen ISIS in Irak?

Antwoord op vraag 65:

Voor zowel Irak als voor Syrië is een gezamenlijke benadering van de EU van belang. Mede op aandringen van Nederland heeft de EU een strategie voor Irak en Syrië ontwikkeld (Elements for an EU regional strategy for Syria and Iraq as well as the Da’esh threat), welke ook sociaaleconomische elementen bevat. Waar het de militaire bijdrage aan de strijd tegen ISIS betreft, benadrukt het kabinet ook het belang van een gezamenlijke benadering van EU-landen in Irak. Verschillende EU-landen zetten het luchtwapen in boven Irak en Nederland zoekt nadrukkelijk aansluiting bij andere EU-landen die bijdragen aan de training van Iraakse strijdkrachten, inclusief Peshmerga, in Irak.

Vraag 67

Kunt u uiteenzetten welke precedenten er zijn voor het gebruik van artikel 51 als grondslag voor collectieve zelfverdediging in het geval van aanvallen van niet-statelijke actoren?

Antwoord op vraag 67:

Een voorbeeld van het gebruik van geweld tegen niet-statelijke actoren in het kader van collectieve zelfverdediging is het optreden in coalitieverband tegen de Taliban in Afghanistan, naar aanleiding van de aanslagen van 9/11. Ook zijn er diverse voorbeelden van het inroepen van het recht op individuele zelfverdediging door staten in relatie tot niet-statelijke actoren op het grondgebied van derde staten, waaronder Hezbollah en Al Qaida.

Vraag 70

Voldoen volgens u de doorlopende aanvallen vanuit Syrië op Irak aan de internationaal gewoonterechtelijke «Caroline-criteria»?

Antwoord op vraag 70:

De gewoonterechtelijke «Caroline-criteria» omvatten de criteria voor het toepassen van het recht op nationale zelfverdediging. Deze criteria zijn sinds deze casus nader ingevuld en ingekaderd door artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties, al vormen zij nog steeds, ook thans, de gangbare opvattingen voor het duiden van het begrip «onmiddellijk dreigende aanval». Deze criteria zijn van minder belang bij het beoordelen van doorlopende aanvallen, waarbij de aanval immers al gaande is en zelfs doorlopend is. Ook zijn zij minder van belang en onvoldoende concreet en gedetailleerd om bruikbaar te zijn voor het beoordelen van de rechtmatigheid van optreden tegen niet-statelijke entiteiten op het grondgebied van een derde staat.

Vraag 71

Welke (Westerse) coalitiegenoten delen deze juridische conclusie en kunt u aangeven op basis van welke juridische afwegingen zij tot dit besluit gekomen zijn?

Vraag 72

Welke staten steunen de juridische conclusie niet en kunt u aangeven op basis van welke juridische afwegingen zij tot dit besluit gekomen zijn?

Vraag 77

Welke coalitielanden hebben de opvatting dat er geen volkenrechtelijke grondslag is voor luchtaanvallen tegen IS in Syrië? Welke argumenten hebben zij hiervoor?

Antwoord op vragen 71, 72, 77:

Een uitputtende lijst over de juridische posities en besluitvorming hierover van (westerse) coalitiegenoten en andere staten is niet voorhanden. Wel staat vast dat Australië, Canada, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde van oordeel zijn dat collectieve zelfverdediging ten behoeve van Irak de rechtsgrondslag vormt voor het gebruik van geweld tegen ISIS in Syrië. Van de Russische Federatie is bekend dat zij deze constatering niet onderschrijven en instemming van het regime Assad nodig achten. Zie verder het antwoord op vraag 58.

Vraag 74

Wanneer verwacht u het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur (EVA) over de volkenrechtelijke grondslag voor militaire inzet in Syrië binnen te krijgen?

Antwoord op vraag 74:

Het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur is intussen ontvangen.

Vraag 76

Kan de Kamer kennis nemen van de inhoud van de juridische opvattingen van de beide ministeries met betrekking tot geweldsgebruik tegen IS in Syrië?

Antwoord op vraag 76:

Het kabinet hecht eraan dat ambtenaren hun Ministers vrijelijk kunnen adviseren en daarin alle standpunten kunnen weergeven. Het achteraf openbaar maken van die adviezen staat daaraan in de weg. Bovendien dragen de Ministers verantwoordelijkheid voor het beleid, waarbij dat beleid tot stand komt op basis van meerdere adviezen. Het kabinet is bereid om de juridische analyse bij de aanbieding van het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur in een begeleidende brief nader toe te lichten en te onderbouwen. Zie ook het antwoord op vraag 74.

Vraag 79

Welke groep of groepen profiteren (naar verwachting) van luchtaanvallen op IS in Syrië?

Antwoord op vraag 79

Het is duidelijk dat op dit moment vooral de Syrische Koerden baat hebben bij de steun met luchtaanvallen van de coalitie. Zij hebben in de laatste tijd veel terrein veroverd op ISIS. Een mogelijk neveneffect van de aanvallen is dat de relatieve positie van oppositiegroepen wordt versterkt door de verliezen die ISIS in algemene zin lijdt. Verliezen voor ISIS kunnen in dat opzicht ook voordeel opleveren voor het Syrische bewind, dat vooral in Centraal-Syrië wordt geconfronteerd met operaties van ISIS. De coalitie heeft geen luchtaanvallen uitgevoerd nabij de frontlijn tussen ISIS en het bewind.

Vraag 80

Waarom was de Nederlandse regering alleen op hoogambtelijk niveau vertegenwoordigd op de belangrijke bijeenkomst van de small group van de coalitie tegen ISIS in Parijs op 2 juni jl.? Klopt het dat andere landen wel op ministerieel niveau vertegenwoordigd waren?

Antwoord op vraag 80:

De Minister van Buitenlandse Zaken was verhinderd door zijn verplichtingen de Koning en Koningin te begeleiden bij het officiële bezoek aan de Verenigde Staten. De Directeur-Generaal Politieke Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Minister vervangen.

Vraag 81

Op welke wijze vindt politieke besluitvorming plaats binnen de Coalition Strategic Plans Group en hoe ligt het politieke speelveld binnen deze groep bijvoorbeeld wat betreft voorwaarden op het gebied van corruptiebestrijding, inclusieve politieke en democratische hervormingen, en herstructurering van de veiligheidssector?

Antwoord op vraag 81

De Coalition Strategic Plans Group (CSPG) is een militaire werkgroep die zich in het Amerikaanse Central Command (CENTCOM) bezig houdt met de evaluatie van de voortgang van het campagneplan, de advisering over de benodigde bijsturing van de militaire operatie en de updates van het campagneplan. Er vindt geen politieke besluitvorming plaats in de CSPG. Wel is de groep een belangrijke schakel tussen de militaire operatie en de andere, niet-militaire, sporen van de coalitie.

Vraag 82

Is er daadwerkelijk sprake van een verschuiving van fase 1 (stoppen opmars) naar fase 2 (terugdringen ISIS) of vinden beide fasen feitelijk parallel aan elkaar plaats, afhankelijk van locaties en verloop van de strijd?

Antwoord op vraag 82

De overgang van fase 1 (stoppen opmars) naar fase 2 (terugdringen ISIS) is een geleidelijke transitie, die zich niet overal in hetzelfde tempo of op dezelfde wijze voltrekt. Ten opzichte van de zomer van 2014, toen ISIS zeer snel terreinwinst boekte, hebben de Koerdische en Iraakse strijdkrachten met name in Noord- en Centraal-Irak, en in Noord-Syrië, veel terrein op ISIS heroverd. Op andere plaatsen, bijvoorbeeld in Ramadi, slaagt ISIS er nog in lokaal en tijdgebonden terreinwinst te behalen.

De fases van het campagneplan kenmerken zich door verschillende activiteiten. Zo zijn de activiteiten van de Peshmerga in Noord-Irak inmiddels meer gericht op fase 2, dat wil zeggen het duurzaam bestendigen van de terreinwinst op ISIS. Elders in Irak richten de activiteiten zich op sommige plaatsen nog op het stoppen van verdere terreinwinst door ISIS. Toch spreekt de coalitie van een verschuiving van fase 1 naar fase 2, omdat er, sinds het begin van het optreden van de coalitie, in algemene zin sprake is van terreinverlies voor ISIS.

Vraag 83

Waarop baseerde u het standpunt dat, nu de positie van Assad lijkt te verzwakken, «het momentum voor een politieke oplossing daar is»? Heeft u kennis genomen van de versterkingen die Hezbollah naar Syrië stuurt, alsmede de sjiitische strijders die onder leiding van Iran naar Syrië gestuurd worden om het regime van Assad te versterken?

Antwoord op vraag 83:

Het regime-Assad staat onder druk. Het heeft feitelijk de keuze uit twee opties: een politiek transitieproces op basis van een onderhandelde oplossing of de val van het regime, met alle gevolgen van dien voor de Alawitische minderheid waartoe Assad behoort. Van een politieke oplossing is vooralsnog geen sprake. Zie ook het antwoord op vraag 35. Berichten over recente Iraanse versterkingen in Syrië kunnen niet worden bevestigd, wel is duidelijk dat Hezbollah recentelijk delen van de Qalamoun regio heeft veroverd op rebellen en Jabhat al-Nusra en dat Hezbollah-leider Nasrallah uitspraken gedaan heeft over versterking van de steun van Hezbollah voor het Syrische regime.

Vraag 84

Hoe ziet een «verdieping van de politiek-militaire coördinatie binnen de coalitie» er volgens u uit?

Antwoord op vraag 84:

Alle coalitiepartners zien de noodzaak van verbeterde politiek-militaire coördinatie. Speciaal Gezant Allen heeft daarom besloten de opzet van de militaire werkgroep te veranderen. De groep zal een platform worden voor bespreking van specifieke vraagstukken op het militair-politieke snijvlak. Dit Political Military Coordination (PMC) mechanisme zal in breed coalitieverband bij elkaar komen, maar spitst zich ook toe op de coördinatie tussen coalitiepartners die actief zijn op de verschillende Building Partner Capacity (BPC) sites in Irak.

Daarnaast zullen de voorzitters van de coalitie-werkgroepen regulier bijeenkomen, om onderlinge informatie-uitwisseling te bevorderen en om ervoor te zorgen dat de niet-militaire werkgroepen goed zijn aangesloten op het militaire spoor zodat de verschillende sporen elkaar kunnen versterken.

Vraag 85

Welke landen hebben inmiddels in Syrië gebombardeerd of toegezegd daar te gaan bombarderen?

Antwoord op vraag 85

Het is publiek bekend dat Canada, de Verenigde Staten en enkele Arabische landen bombarderen boven Syrië. Momenteel zijn er geen EU-landen die boven Syrië bombarderen. Aanvullende publieke toezeggingen zijn het kabinet op dit moment niet bekend. Over de inzet van andere coalitiepartners boven Syrië worden in het openbaar geen uitspraken gedaan.

Vraag 87

Kan de Minister een overzicht geven van het aantal bombardementen dat tot nu toe per land is uitgevoerd, uitgesplitst voor Irak en Syrië?

Antwoord op vraag 87:

Nederlandse F16’s hebben tot 24 juni 2015 meer dan 600 bombardementen uitgevoerd boven Irak. Over het aantal bombardementen dat door de overige coalitiepartners is uitgevoerd, kunnen geen uitspraken worden gedaan.

Vraag 88

In hoeverre kloppen berichten over het verzwakken van de strijdkrachten van Assad? Is de Syrische krijgsmacht zwakker geworden in de afgelopen maanden? Zo ja, welke concrete gevolgen heeft dat in het conflict in Syrië?

Antwoord op vraag 88:

Na ruim vier jaar militaire operaties is vooral het personeelstekort een acuut probleem voor de Syrische strijdkrachten. Tegelijkertijd zijn veel Syrische strijdgroepen na vier jaar oorlog professioneler in hun optreden geworden. Het is duidelijk dat de Syrische strijdkrachten sinds begin 2015 momentum hebben verloren. In hoeverre dit gevolgen heeft voor het conflict zal moeten worden afgewacht. De Syrische strijdkrachten zijn nog niet verslagen en het is mogelijk dat het bewind ervoor zal kiezen de verdedigingslijnen te verkorten door zich uitsluitend te richten op het gebied tussen Damascus, Homs en de kust.

Vraag 89

Klopt het dat de Arabische landen nauwelijks meer een effectieve bijdrage leveren aan de luchtaanvallen op ISIS? Welke Arabische landen doen nog actief mee?

Antwoord vraag 89:

Over het aandeel van Arabische bondgenoten in de luchtcampagne kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan. In meer algemene zin kan worden gesteld dat de inbreng van alle coalitiepartners van wezenlijk belang is voor de coalitie en de strijd tegen ISIS.

Vraag 90

Welke aanpassingen van de huidige strategie van de coalitie worden nodig geacht om te komen tot fase 2, het terugdringen van IS?

Antwoord op vraag 90:

De fasering van de strijd tegen ISIS is onderdeel van de huidige strategie die in het campagneplan is omschreven. Er is geen aanpassing in deze overkoepelende strategie nodig om te komen tot fase 2.

Vraag 91

Heeft de accentverschuiving binnen de luchtcampagne van Air Interdiction naar Close Air Support gevolgen voor de veiligheid van de F16-piloten en de risico’s op het maken van burgerslachtoffers/collateral damage?

Antwoord op vraag 91:

Nee, dit heeft geen gevolgen. Voor beide vormen van inzet gelden dezelfde strenge inzetprocedures.

Vraag 92

Zitten er beperkingen aan de inzet van de Nederlandse F-16’s? En zo ja, welke beperkingen zitten er in het uitvoeren van de missies en wat is de oorzaak van deze beperkingen?

Antwoord op vraag 92:

Er zitten geen operationele beperkingen aan de inzet van de Nederlandse F-16’s boven Irak. De Red Card Holder en de vliegers zien er op toe dat de inzet conform het humanitair oorlogsrecht en de rules of engagement gebeurt.

Vraag 93

Welke beperkingen levert deze inzet op voor de training/operationele gereedheid van de vliegers in Nederland?

Vraag 112

Tot welke beperkingen in het reguliere opleidings- en trainingsprogramma van de F-16 vliegers leidt de Nederlandse bijdrage aan deze missie?

Vraag 114

Op welke wijze minimaliseert verhoging van het vliegurenplafond de operationele gereedheid van de vliegers?

Vraag 116

Wat is de concrete operationele gereedheid en de geoefendheid van de vliegers?

Vraag 129

Wat verstaat u onder het herstel van de volledigheid operationele gereedheid na het einde van de verlenging van deze missie?

Antwoorden op vragen 93, 112, 114, 116 en 129:

De trainingsmogelijkheden zijn beperkt en de missies die gevlogen worden, zijn relatief eenzijdig van aard. Gedurende de inzet van de F-16’s in de strijd tegen ISIS zakt het trainingsniveau van de vliegers. Om de afnemende operationele gereedheid van de squadrons tegen te gaan en om te zorgen dat alle vliegers na afloop van de inzet weer de combat ready status bereiken, zijn extra vlieguren nodig. Met deze extra uren worden interne opleidingen alsnog uitgevoerd en kan het trainingsniveau van de vliegers deels worden hersteld. Herstel van de volledige operationele gereedheid is niet haalbaar, maar elke vlieger kan wel geoefend blijven in luchtaanvalstaken (air-to-ground) en luchtbewakingstaken (Quick Reaction Alert).

Op het moment dat Nederland stopt met de inzet van F-16’s in de strijd tegen ISIS is een jaar nodig om de volledige operationele gereedheid te herstellen. Dit wil zeggen dat na dit hersteljaar er weer voldoende vliegers combat ready en beschikbaar zijn voor de hoogste dreigingsniveaus, passend bij de inzetbaarheidsdoelstellingen van de F-16’s.

Vraag 94

Hoeveel vlieguren hebben de F-16 per dag tot hun beschikking? Welke extra kosten zijn verbonden aan deze inzet?

Antwoord op vraag 94:

Voor de inzet van F-16’s in de strijd tegen ISIS is een urenplafond ingesteld. Over de hoogte van dit plafond worden in het openbaar geen mededelingen gedaan. De totale additionele uitgaven voor de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS zijn € 88 miljoen (22 miljoen in 2015 en 66 miljoen in 2016).

Vraag 97

Wat bedoelt u met de zinsneden dat «ontwikkelingen in de komende maanden van invloed kunnen zijn op de Nederlandse militaire bijdrage» en dat «aanpassingen van de Nederlandse bijdrage daarom mogelijk zijn»? Kunt u dit concreet toelichten?

Antwoord op vraag 97:

De trainingsinspanningen van de coalitie zijn er op gericht om de Iraakse veiligheidstroepen toe te rusten de strijd met ISIS te kunnen aangaan. De programma’s zijn vraaggestuurd. Er zijn basistrainingsprogramma’s opgezet, maar er is ook dringende behoefte aan meer tactische en operationele kennis en vaardigheden. Om flexibel om te kunnen gaan met de behoefte aan een verdiepingsslag in de trainingsprogramma’s, houdt Nederland rekening met aanpassingen van de programma’s. Dit kan betekenen dat de mobiele trainingsteams in het Noorden van Irak actief worden op andere, mogelijk additionele, locaties, maar kan ook betekenen dat er meer aandacht wordt besteed aan het trainen van de officieren van compagnies- en bataljonsstaven of andere militaire vaardigheden, of dat meer trainingscapaciteit benodigd is.

Vraag 98

Welk land is het gastland voor het F-16 detachement?

Antwoord op vraag 98:

Op verzoek van het gastland van het F-16 detachement worden in het openbaar geen mededelingen gedaan over welk land het betreft.

Vraag 99

Hoeveel Peshmerga zijn tot nog toe door Nederlandse militairen getraind?

Vraag 100

Hoeveel Iraakse Special Operations Forces (SOF) zijn tot nog toe door Nederlandse militairen getraind?

Antwoord op vragen 99 en 100:

In de maand juli wordt de huidige trainingscyclus in Noord-Irak voltooid. Op dat moment zijn er in coalitieverband ongeveer 3000 Peshmerga getraind. In totaal zijn op dit moment ongeveer 1100 Iraakse commando’s in coalitieverband opgeleid.

Vraag 101

Klopt het dat de Peshmerga slecht uitgerust zijn, namelijk slechte kleding en beperkte munitie, maar desondanks naar het front worden gestuurd?

Antwoord op vraag 101:

Veel Peshmerga eenheden hebben een zeer beperkte uitrusting, zeker naar westerse maatstaven. Sommige coalitiepartners verstrekken materieel aan de Peshmerga, maar in de praktijk heeft de coalitie weinig invloed op wanneer welke middelen ook daadwerkelijk aan de eenheden worden vrijgegeven. Desondanks zijn de Peshmerga er in geslaagd successen tegen ISIS te behalen.

Vraag 103

Is het juist dat de coalitiepartners een tekort hebben aan Iraakse rekruten om te trainen? Geldt dat ook voor Nederland? Hoe is dit mogelijk?

Antwoord op vraag 103:

De Amerikaanse Minister van Defensie heeft onlangs bekend gemaakt dat niet op alle trainingslocaties maximaal gebruik wordt gemaakt van de beschikbare trainingscapaciteit van de coalitie. Nederlandse trainers hebben zowel in Bagdad als in Erbil voldoende aanbod van rekruten.

Vraag 104

Hoe beoordeelt u de effecten van trainingen in humanitair oorlogsrecht, mensenrechten en omgang met gedetineerden? Constateert u schendingen op deze terreinen? Zo ja, welke en welke trend wordt daarbij waargenomen?

Antwoord op vraag 104:

Het kabinet is zich bewust van de zorgwekkende berichten over mensenrechtenschendingen door verschillende strijdgroepen in Irak, waaronder aan de Iraakse overheid gelieerde milities. Het kabinet blijft er zowel in multilateraal als bilateraal verband bij de Iraakse autoriteiten op aandringen dat mensenrechtenschendingen moeten worden voorkomen. Al-Abadi en anderen onderschrijven dit, ook in publieke uitlatingen. Daarnaast wordt, zoals bekend, in de trainingen de nodige aandacht besteed aan humanitair oorlogsrecht, mensenrechten, gender en de omgang met gedetineerden. Omdat Nederlandse trainers niet met de Iraakse en Koerdische strijdkrachten meegaan in gevechtssituaties kan niet worden geconstateerd of hierbij schendingen op deze terreinen plaatsvinden.

Vraag 105

Wat is er effectief over van het Iraakse leger na de val van Ramadi?

Antwoord op vraag 105:

De Iraakse strijdkrachten hebben geen grote verliezen geleden bij al-Ramadi qua personeel of uitrusting, maar de val van deze stad was vooral een psychologische tegenslag. De Iraakse troepen bij al-Ramadi zijn teruggevallen op locaties buiten de stad en bereiden zich nu voor op een goed gestructureerde en gecoördineerde tegenaanval.

Vraag 106

Klopt het dat ook de logistiek bij het Iraakse leger ernstig tekortschiet? Wat gaan de coalitie en de Iraakse regering hieraan doen?

Antwoord op vraag 106:

In de strijd tegen ISIS leveren de Iraakse strijdkrachten slag in een steeds veranderende tactische en strategische omgeving. De oorlog wordt asymmetrischer, verschuift snel van de ene kant van het land naar de andere, waarbij ISIS veelvuldig gebruik maakt van geïmproviseerde explosieven en (zeer zware) zelfmoordaanslagen. Dit vergt veel van het militair apparaat en in het bijzonder de logistieke aan- en afvoer capaciteiten. Daarbij komt dat de organisatie van de logistieke lijnen in het Iraakse leger niet optimaal is.

De coalitie zal naar vermogen en daar waar mogelijk bijdragen aan een structurele verbetering van de logistieke capaciteit van de Iraakse strijdkrachten. Hiervoor is ook aandacht in de trainingen. Zo geven Nederlandse trainers les in het organiseren van een effectieve medische afvoerketen.

Vraag 107

Hoe staat het met de bereidheid van het Iraakse leger om tegen ISIS te vechten?

Antwoord vraag 107:

Hoewel na het verlies van Ramadi door sommigen vraagtekens werden geplaatst bij de bereidheid van het Iraaks leger om tegen ISIS te vechten, is de wil van de Iraakse strijdkrachten om ISIS aan te grijpen over het algemeen groot. De militaire trainingen van de coalitie worden dan ook onverminderd voortgezet.

Vraag 108

Wanneer wordt het plan van de NAVO voor hervorming van het Iraakse leger bekend?

Antwoord op vraag 108:

Tijdens de NAVO-Top in Wales werd door het bondgenootschap toegezegd dat de NAVO ondersteuning in het kader van het Defence Capacity Building (DCB) initiatief zou overwegen indien de Iraakse autoriteiten daarom zouden vragen. Inmiddels hebben de Iraakse autoriteiten een dergelijk verzoek gedaan. Binnen de NAVO wordt op dit moment gesproken op welke gebieden en op welke wijze de NAVO Irak het beste kan ondersteunen. De besluitvorming hierover binnen de NAVO is nog niet afgerond. In het najaar wordt daarover meer duidelijkheid verwacht.

Vraag 109

Op welke bent u betrokken bij het plan van de NAVO voor hervorming van het Iraakse leger en welke punten heeft u daar ingebracht?

Antwoord op vraag 109:

Nederland is volledig betrokken bij de besprekingen binnen de NAVO. Eventuele activiteiten van de NAVO dienen volgens Nederland nadrukkelijk complementair te zijn aan reeds bestaande initiatieven, waaronder die van de VN.

Vraag 111

Hoe hoog is het percentage Iraakse militairen in de Iraqi Security Forces (ISF) met een soennitische achtergrond?

Antwoord op vraag 111:

Het is niet bekend welk percentage van de Iraakse strijdkrachten (onderdeel van de Iraqi Security Forces) een soennitische achtergrond heeft.

Vraag 113

Welke kosten zijn verbonden aan het verhogen van het vliegurenplafond? Vallen deze kosten ook onder de extra kosten voor de deelname aan deze missie zoals vermeld op pagina 14?

Antwoord op vraag 113:

De Nederlandse bijdrage van F-16 jachtvliegtuigen aan de strijd tegen ISIS leidt tot beperkingen in het reguliere opleidings- en trainingsprogramma van de F-16 vliegers. Om de effecten hiervan op de operationele gereedheid te minimaliseren, verhoogt Defensie het vliegurenplafond van de luchtmacht, waardoor meer vlieguren voor opleidingen en trainingen beschikbaar komen. De kosten van het verhogen van het vliegurenplafond zijn geraamd op € 15miljoen en maken onderdeel uit van de totale raming van € 88 miljoen voor de deelname aan de missie tegen ISIS.

Vraag 115

Is het roulatieschema van de vliegers zodanig dat deze volledige geoefendheid kunnen behouden ondanks de deelname aan de missie waarvan de taken eenzijdig zijn?

Antwoord op vraag 115:

Het roulatieschema van de vliegers is geoptimaliseerd om de geoefendheid in luchtaanvalstaken (air-to-ground) en luchtbewakingstaken (Quick Reaction Alert) te kunnen behouden. Op het moment dat Nederland stopt met de inzet van F-16’s in de strijd tegen ISIS is een jaar nodig om de volledige operationele gereedheid te herstellen.

Vraag 117

Wat zijn de beperkingen voor het opleidingsprogramma van de landmacht als gevolg van de verminderde ondersteuning door jachtvliegtuigen?

Vraag 118

Welke gevolgen heeft dit voor het opleidingsprogramma van de landmacht in 2015? Welke gevolgen heeft dit voor het opleidingsprogramma van de landmacht in 2016? En welke gevolgen heeft dit voor het opleidingsprogramma van de landmacht in 2017? Kunt u dit in tabelvorm weergeven?

Vraag 119

Wat zijn de beperkingen voor het trainingsprogramma van de landmacht als gevolg van de verminderde ondersteuning door jachtvliegtuigen?

Vraag 120

Welke gevolgen heeft dit voor het trainingsprogramma van de landmacht in 2015? Welke gevolgen heeft dit voor het trainingsprogramma van de landmacht in 2016? En welke gevolgen heeft dit voor het trainingsprogramma van de landmacht in 2017? Kunt u dit in tabelvorm weergeven?

Vraag 121

Wat zijn de beperkingen voor het opleidingsprogramma van de marine als gevolg van de verminderde ondersteuning door jachtvliegtuigen?

Vraag 122

Welke gevolgen heeft dit voor het opleidingsprogramma van de marine in 2015? Welke gevolgen heeft dit voor het opleidingsprogramma van de marine in 2016? En welke gevolgen heeft dit voor het opleidingsprogramma van de marine in 2017? Kunt u dit in tabelvorm weergeven?

Vraag 123

Wat zijn de beperkingen voor het trainingsprogramma van de marine als gevolg van de verminderde ondersteuning door jachtvliegtuigen?

Vraag 124

Welke gevolgen heeft dit voor het trainingsprogramma van de marine in 2015? Welke gevolgen heeft dit voor het trainingsprogramma van de marine in 2016? En welke gevolgen heeft dit voor het trainingsprogramma van de marine in 2017? Kunt u dit in tabelvorm weergeven?

Antwoorden op vragen 117, 118, 119, 120, 121, 122, 123 en 124:

Door de inzet van de Nederlandse F-16’s in de strijd tegen ISIS zijn er minder jachtvliegtuigen beschikbaar voor de ondersteuning van de opleiding en de training van de Forward Air Controllers (FAC) en de Fire Support Teams van CLAS en CZSK. Dit wordt deels ondervangen door het gebruik van simulatiemiddelen en de inhuur van (civiele) partijen om de praktijk-handelingen te kunnen uitvoeren. Het gevolg van deze verminderde opleidings- en trainingsmogelijkheden betekent dat er minder Forward Air Controllers worden opgeleid in de komende jaren en dat het voor de opgeleide eenheden moeilijker wordt om de behaalde kwalificaties te behouden.

De fighter controllers aan boord van de varende eenheden hebben minder gelegenheid om hun luchtverdedigingsvaardigheden te trainen. Dit wordt gedeeltelijk opgevangen door middel van inhuur van (civiele) partijen en simulatie. Er zijn ook negatieve gevolgen voor de praktijkopleiding en training van de stinger operators in het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando. Ook hier worden de effecten zoveel als mogelijk beperkt door gebruik te maken van simulatie en de inhuur van civiele partijen of samenwerking met internationale partners.

Vraag 125

Welke kosten zijn verbonden aan de alternatieven waarnaar gezocht wordt om de ondersteuning door jachtvliegtuigen van opleidings- en trainingsprogramma’s van landmacht en marine die door de huidige inzet beperkt is te compenseren? Vallen deze kosten onder kosten voor de missie?

Vraag 126

Kunt u de geschatte kosten voor de alternatieve ondersteuning van opleidings- en trainingsprogramma’s van landmacht en marine voor de jaren 2015, 2016 en 2017 in tabelvorm weergeven?

Vraag 137

Waar moet aan gedacht worden bij het zoektocht naar alternatieven voor ondersteuning door jachtvliegtuigen van opleidings- en trainingsprogramma’s van landmacht en marine, die internationaal en op de civiele markt gezocht worden? Wat zijn de geraamde kosten?

Antwoord op vragen 125, 126 en 137:

De ondersteuning door jachtvliegtuigen van opleidings- en trainingsprogramma’s van de landmacht en marine is met de huidige inzet en bij eventuele verlenging van de missie beperkt mogelijk. Het meest zichtbaar is dit in de opleiding en trainingsprogramma’s van eenheden die zorgen voor de integratie en eindgeleiding van (luchtgebonden) vuursteun. Er bestaan mogelijk (op korte termijn) internationaal en op de civiele markt alternatieven voor het aanvullen van de weggevallen F-16 vlieguren. Deze worden op dit moment onderzocht. Het inhuren van capaciteit op de civiele (internationale) markt door middel van «Contract Air» ligt het meest voor de hand. Dit is een aanduiding van een (internationale) niet-militaire partij die met civiel geregistreerde vliegtuigen ondersteuning kan leveren ten behoeve van de opleidings- en trainingsprogramma’s CLAS en CZSK. Deze kosten zijn meegenomen in de raming ten behoeve van het verhogen van het vliegurenplafond.

Vraag 127

Wat is de bij de krijgsmacht resterende capaciteit in Nederland van specialistische functies zoals onderhouds- en medisch personeel als gevolg van de inzet van de jachtvliegtuigen in deze missie?

Vraag 128

Wat zijn de gevolgen van de (mogelijke) tekorten van specialistische functies zoals onderhouds- en medisch personeel als gevolg van de inzet van de jachtvliegtuigen in deze missie voor de krijgsmacht in Nederland?

Antwoord op vragen 127 en 128:

Er is voldoende specialistisch personeel beschikbaar in Nederland.

Vraag 130

Leidt de inzet van trainers in Irak tot beperkingen in het opleidingsprogramma van de landmacht? En zo ja, welke?

Vraag 132

Leidt de inzet van trainers in Irak tot beperkingen in het trainingsprogramma van de landmacht? En zo ja, welke?

Antwoord op vragen 130 en 132:

Nee, de inzet van trainers in Irak geeft geen beperkingen in het opleidings- en trainingsprogramma van de landmacht.

Vraag 131

Leidt de inzet van trainers in Irak tot beperkingen in het opleidingsprogramma van de marine? En zo ja, welke?

Vraag 133

Leidt de inzet van trainers in Irak tot beperkingen in het trainingsprogramma van de marine? En zo ja, welke?

Antwoord op vragen 131 en 133:

De inzet van trainers in Irak leidt niet tot beperkingen in het opleidings- en trainingsprogramma, omdat deze inzet behoort tot het reguliere takenpakket en de eenheid wordt geformeerd uit operationele marinierseenheden. Inzet vindt plaats in organieke verbanden waardoor geplande oefeningen en trainingen gewoon door kunnen gaan.

Vraag 134

Van wie zijn de Nederlandse militairen ter plekke afhankelijk voor «casualty evacuation» (casevac)?

Antwoord op vraag 134:

Op de basis waar de F-16’s zijn gestationeerd, wordt, in voorkomend geval, gebruik gemaakt van ambulances van Nederland, de coalitie en het gastland. Tijdens de inzet van F-16’s is Amerikaanse combat search and rescue capaciteit beschikbaar. Voor de trainingsmissie zijn zowel in Erbil als in Bagdad ambulances van coalitiepartners (bijvoorbeeld Noorwegen en de Verenigde Staten) beschikbaar. Voor de verder gelegen trainingslocaties wordt gebruik gemaakt van Amerikaanse MEDEVAC helikopters.

Vraag 135

Is de zogenaamde «golden hour» gegarandeerd?

Antwoord op vraag 135:

Ja, het golden hour is gegarandeerd.

Vraag 136

Waar wordt de verhoging van het vliegurenplafond van het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) van betaald? Om welk bedrag gaat het en, ten koste waarvan?

Antwoord op vraag 136:

Het verhogen van het vliegurenplafond wordt gefinancierd uit het Budget Internationale Veiligheid (BIV). De verhoging is geraamd op € 15,3 miljoen en maakt onderdeel uit van de totale raming van € 88 miljoen.

Vraag 138

Is er sprake van een concrete dreiging tegen Nederlandse F-16’s in Irak? Zo ja, om welke dreiging gaat het? Is tot nu toe sprake geweest van incidenten op dit gebied?

Antwoord op vraag 138:

Bij de inzet van Nederlandse F-16’s boven Irak moet rekening worden gehouden met luchtdoelsystemen in handen van ISIS. Hun zwaarste systemen (MANPADS) reiken theoretisch tot op operationele hoogte van coalitietoestellen, dus ook die van de Nederlandse F-16’s. ISIS is echter niet in staat deze middelen effectief in te zetten. Door de combinatie van beschikbare informatie vanuit de coalitie en de training van de vliegers, vormen deze systemen in de praktijk een aanvaardbaar risico op grotere hoogte. Het risico dat een vlieger tijdens een noodsituatie zijn vliegtuig moet verlaten is altijd aanwezig.

Vraag 139

Hoe beoordeelt u de aanpak met thematische werkgroepen in algemene zin? In hoeverre leveren de verschillende werkgroepen voldoende concrete resultaten op? In hoeverre wreekt het zich hier dat er geen sprake is van een internationale inkadering van de verschillende activiteiten zoals bv. bij een geïntegreerde VN-missie het geval zou zijn?

Antwoord op vraag 139:

De werkgroepen zijn in januari jl. opgestart en van alle werkgroepen hebben inmiddels meerdere bijeenkomsten plaatsgevonden, die eerste concrete resultaten hebben opgeleverd. Zo zijn in de counter-messaging groep enkele projecten in de regio ontplooid die zich richten op het versterken van de anti-ISIS boodschap. Nederland werkt als co-voorzitter van de Foreign Terrorist Fighters-werkgroep hard aan het bereiken van concrete resultaten in deze werkgroep. De bijeenkomst van de werkgroep op 9 juni in Den Haag was succesvol. Hierbij zijn onder andere mogelijkheden besproken om de grenzen te versterken evenals de controle daarvan.

Echter, het kabinet constateert ook dat de voortgang op de civiele sporen van de coalitie nog minder hard gaat dan Nederland zou willen. Dit komt deels doordat de civiele werkgroepen zich richten op complexe problemen en de uitwerking van oplossingsrichtingen heeft tijd nodig. Anderzijds constateert het kabinet ook dat het een kwestie is van politieke wil. Het is uiteindelijk aan de landen van de coalitie zelf om de gemaakte afspraken op de verschillende sporen in de praktijk te brengen. Nederland zal er op blijven aandringen dat actie op de civiele sporen wordt ondernomen, want voortgang op deze sporen versterkt het militaire spoor en andersom. Aansluiting bij en het delen van best practices met bestaande organisaties en fora staan nadrukkelijk op de agenda van de anti-ISIS-coalitie.

Vraag 140

Wanneer kan de verdere uitwerking van de samenwerkingsmogelijkheden op logistiek gebied verwacht worden? Wat is de omvang van de (mogelijke) vermindering van het aantal aanwezige Nederlandse militairen? Uit welke functiegroepen zal deze vermindering bestaan?

Antwoord op vraag 140:

Over enkele weken wordt het Belgische politieke besluit over de samenwerking verwacht. Dan kunnen voorbereidende besprekingen worden omgezet in concrete afspraken. Op het gebied van force protection leidt de samenwerking tot de vermindering van enkele tientallen militairen in het inzetgebied. Personele besparingen worden ook behaald door samenwerking op materieel gebied.

Vraag 141

Kunt u toelichten welke definitie u hanteert van «delegitimeren»?

Vraag 142

Welk narratief stelt u tegenover dat van ISIS, teneinde ISIS te «delegitimeren»?

Antwoord op vragen 141 en 142:

Met het delegitimeren wordt hier bedoeld het starten of het versterken van een discours dat de legitimiteit van gewelddadige extremistische organisaties ondermijnt, inclusief hun optreden in andere door hen aangenomen rollen en functies.

Het kabinet acht het daarbij van belang om te focussen op het versterken van een alternatief, positief toekomstbeeld tegenover de grimmige werkelijkheid van ISIS en andere terroristische organisaties. Het kabinet ondersteunt verschillende projecten die erop zijn gericht om een gematigd geluid te versterken en om inclusiviteit in bevrijde gebieden in Syrië te bevorderen. Hierbij kan gedacht worden aan het steunen van civiele activisten en aan het versterken van de rol van vrouwen in lokaal bestuur. Het kabinet neemt tevens actief deel aan de civiele counter-messaging werkgroep van de anti-ISIS coalitie. In Irak is het van belang dat de boodschap gericht is op het versterken van het gevoel van saamhorigheid onder de Iraakse burgers en het herstellen van het vertrouwen in de Iraakse overheid.

Vraag 143

Vanuit welke landen ontvangt ISIS momenteel financiële steun (staat of particulier)? Wat wordt concreet gedaan om deze geldstromen tegen te gaan? Welke resultaten zijn op dit terrein behaald?

Vraag 144

Wat zijn momenteel de belangrijkste inkomstenbronnen van ISIS?

Antwoord op vragen 143 en 144:

Volgens onderzoek van de Financial Action Task Force (FATF, februari jl.) zijn de belangrijkste inkomstenbronnen in volgorde van afnemend belang: (1) illegale opbrengsten uit de bezetting van gebied (bankroof, afpersing, inkomsten uit olievelden en raffinaderijen, diefstal en onwettige belastingheffing), (2) losgeldbetalingen, (3) donaties, onder andere via non-profit organisaties, (4) materiële steun door/via buitenlandse strijders en (5) fondsenwerving via moderne communicatienetwerken. Dit beeld komt overeen met eerder onderzoek door de VN (document S/2014/815).

In de rapporten van zowel de FATF als de VN wordt gesteld dat externe donaties, zoals financiële steun door vermogende particulieren uit de regio, beperkt van omvang zijn vergeleken met de andere inkomstenbronnen van ISIS.

De coalitie heeft een actieplan opgesteld om de financiering van ISIS tegen te gaan. De maatregelen richten zich op het voorkomen dat ISIS toegang heeft tot het internationale financiële systeem en dat ISIS de economische middelen die het heeft, kan aanwenden. Bovendien zijn de maatregelen gericht op het tegengaan dat ISIS financiering uit het buitenland ontvangt of zelf buitenlandse groeperingen steunt. Er wordt voortgang geboekt met onder andere verscherpt toezicht, betere gegevensuitwisseling, nauwere samenwerking met de financiële sector en de toepassing van bevriezingsmaatregelen.

Vraag 145

Welke gevolgen heeft de strijd tegen ISIS voor die onderdelen van de Nederlandse krijgsmacht die niet direct betrokken zijn bij de missie? Heeft de missie nadelige gevolgen voor de geoefendheid en inzetgereedheid van dergelijke eenheden?

Antwoord op vraag 145:

Zie antwoorden op vragen 117 t/m 124 en 130 t/m 133.

Vraag 146

Welke gevolgen heeft de strijd tegen ISIS voor de Nederlandse bijdrage aan andere missies?

Antwoord op vraag 146:

De Nederlandse bijdrage aan de trainingsmissie in Irak heeft geen invloed op de Nederlandse bijdrages aan andere missies. De inzet van de F-16’s heeft er eerder toe geleid dat de toegezegde bijdrage van acht F-16’s aan de NATO Response Force in 2015 is opgeschort. Voor 2016 zijn geen F-16’s aangeboden aan de snelle reactie-eenheden van NAVO of EU.

Vraag 147

Veranderen de risico’s als naar aanleiding van het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur besloten wordt om ook acties boven Syrië uit te voeren met de Nederlandse F-16’s? Graag een toelichting.

Antwoord op vraag 147:

Het kabinet constateert dat een volkenrechtelijke grondslag alleen onvoldoende is om te besluiten over eventuele Nederlandse militaire inzet boven Syrië: zie ook antwoord op vraag 61 t/m 64 en 78.

Bij de mogelijke inzet van Nederlandse F-16’s boven Syrië moet net als in Irak rekening worden gehouden met luchtdoelsystemen in handen van ISIS. Dit zijn gelijkwaardige systemen dus de dreiging vanuit ISIS is overeenkomstig met de dreiging boven Irak. Het Syrische bewind heeft een aanzienlijk en krachtig arsenaal aan lichte tot zware luchtdoelsystemen die niet worden ingezet tegen coalitietoestellen daar het bewind de coalitieoperaties boven Oost-, Noord- en Noordoost-Syrië gedoogt. Bovendien bevinden deze systemen zich vooral in West-Syrië, waar geen luchtaanvallen van de coalitie zijn.

Indien het kabinet zou besluiten tot militaire inzet tegen ISIS in Syrië wordt u hierover, inclusief bijbehorende risico’s, via de artikel 100-procedure geïnformeerd.

Vraag 148

Hoeveel vluchtelingen zijn er (bij benadering) veroorzaakt door operaties van de bondgenoten van de coalitielanden in Irak en Syrië?

Antwoord op vraag 148:

Er zijn geen gegevens bekend over het aantal vluchtelingen dat zou zijn veroorzaakt door de operaties van de coalitie. Echter, het kabinet onderstreept hierbij dat de luchtcampagne van de coalitie zich richt op de strijd tegen ISIS. Doelen die worden aangevallen betreffen hoofdzakelijk ISIS-hoofdkwartieren, opslagplaatsen, fabrieken waar impovised explosive devices (IED’s) worden gemaakt, voertuigen en ISIS-strijders. De coalitie probeert zoveel mogelijk te voorkomen dat burgers negatieve consequenties ondervinden van de luchtcampagne van de coalitie.

Vraag 149

Hoeveel Nederlandse uitreizigers (jihadisten) heeft Turkije aan de grens met Syrië en Irak tegengehouden?

Antwoord op vraag 149:

Verwezen wordt naar het antwoord op de vragen van de leden Berndsen-Jansen en Sjoerdsma (D66) over Nederlandse jihadisten die bij de Turks-Syrische grens worden opgepakt door de Turkse autoriteiten (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 2206, d.d. 6 mei 2015).

Vraag 150

Welke concrete maatregelen zijn er overeengekomen en uitgevoerd in het kader van het tegengaan van financieringsstromen voor ISIS? Tot welke afname van financiering hebben deze inspanningen geleid? Hoe beoordeelt u de inspanningen die met name Saudi-Arabië en Qatar leveren om mogelijke financiers van ISIS binnen de eigen landsgrenzen aan te pakken?

Antwoord op vraag 150:

Voor de eerste twee deelvragen, zie het antwoord op vragen 143 en 144.

Landen in het Midden-Oosten en de Golfregio ervaren zelf de dreiging van ISIS en geven in toenemende mate blijk van een actieve houding om terrorismefinanciering een halt toe te roepen. Zij nemen actief deel aan de internationale dialoog hierover (anti-ISIS coalitie, Financial Action Task Force, EU-GCC dialoog) en ontplooien nationale en regionale initiatieven. Het kabinet hecht waarde aan deze initiatieven en de samenwerking met landen in de regio. Qatar en Saoedi-Arabië hebben recent het toezicht op particuliere donaties en liefdadigheidsinstellingen versterkt om te voorkomen dat deze als dekmantel voor terrorismefinanciering worden gebruikt.

Vraag 151

Hoe is het mogelijk dat er geen inzage is in het aantal mensen in landen in de Golf waarvan de tegoeden zijn bevroren vanwege (mogelijke) steun aan jihadisten in Irak en Syrië?

Vraag 152

Kan een overzicht worden gegeven van alle maatregelen die Golflanden hebben genomen om financiering van jihadistische groepen als Al Nusra en IS aan banden te leggen?

Antwoord op vragen 151 en 152:

Voor het tegengaan van terrorismefinanciering gelden internationale normen van onder andere de VN en de FATF. Landen in de Golfregio hebben zich daaraan gecommitteerd. De VN en FATF monitoren en beschrijven de uitvoering van die verplichtingen. De FATF publiceert de landenevaluaties op zijn website. Ook de rapporten van het VN Al-Qaida Sanctions Monitoring Team zijn openbaar.

Vraag 153

Wat verklaart het zorgwekkend lage percentage bij de dekking van diverse humanitaire initiatieven? Welke landen leveren een financiële bijdrage en welke landen blijven achter? Hoe schat u de kansen in voor het Nederlandse pleidooi voor concessionele leningen aan landen met grote groepen vluchtelingen?

Vraag 156

Hoe zien de vooruitzichten eruit op het gebied van het gedekt krijgen van de humanitaire hulp die nodig is in Irak en Syrië? In welke mate dragen landen in de directe regio van Irak en Syrië hieraan bij?

Antwoord op vraag 153, 156:

De tekortkomingen van de dekking van humanitaire hulpverzoeken geldt niet alleen voor Irak en Syrië, maar wereldwijd. Sinds 2004 zijn de kosten voor humanitaire hulpverlening met bijna 700 procent toegenomen. In 2004 waren ze 3 mld. USD en in 2014 ruim 20 mld. USD. Hier ligt een aantal oorzaken aan ten grondslag, waaronder een forse toename van het aantal conflicten en het aantal natuurrampen in de wereld. Hierdoor heeft het aantal ontheemden en vluchtelingen een nieuw record bereikt (volgens een recent rapport van UNHCR bijna 60 miljoen). Er is eveneens sprake van groei van financiering voor humanitaire hulp. In 2014 is er ten opzichte van 2013 zelfs 24 procent meer geld gedoneerd. Aangezien de noden echter harder stijgen dan de financiering, blijft het tekort groeien.

Volgens de Financial Tracking Service (FTS, stand van zaken 25 juni 2015) zijn de grootste donoren voor Syrië en de buurlanden momenteel de VS, het VK, de EU, Duitsland, Koeweit, Canada, Japan en Nederland. De VAE, Saoedi Arabië en Qatar zitten in de middenmoot. Voor Irak zijn volgens de FTS (stand van zaken 25 juni 2015) Japan, de VS, EU, Duitsland, Canada en VAE de grootste donoren. Nederland en Qatar staan in de middenmoot.

Voor wat betreft het Nederlandse pleidooi voor concessionele leningen is nog geen duidelijkheid over de mogelijkheden. Nederland is hierover nog in overleg met de Wereldbank. Overigens draagt Nederland via de ambassade in Beiroet bij aan een Trust Fund van de Wereldbank voor de opvang van Syrische vluchtelingen in Libanon.

Vraag 154

Wat is de reden dat er minder Nederlandse humanitaire hulp is voor de opvang van Syrische vluchtelingen in 2015 dan in 2014?

Antwoord op vraag 154:

Uit de fair share analyses van Oxfam over 2014 bleek dat Nederland meer dan zijn «fair share» heeft bijgedragen voor de humanitaire noden van de Syrië crisis. In vergelijking met 2014, is in 2015 tot nu toe inderdaad minder gecommitteerd. Maar het is nog te vroeg om hieruit een conclusie te trekken over 2015, aangezien het jaar nog niet verstreken is.

Vraag 155

Welke inspanningen verricht u om permanente opvang van vluchtelingen te faciliteren, gezien de toenemende druk op buurlanden van Syrië en Irak?

Antwoord op vraag 155:

Nederland spant zich in internationaal verband in om naast humanitaire hulp aan de meest kwetsbare vluchtelingen, mogelijkheden te verbeteren voor vluchtelingen die in de buurlanden proberen een bestaan op te bouwen. Hiertoe is een andere aanpak nodig, gericht op de zelfredzaamheid van vluchtelingen en hulp aan gastgemeenschappen. In de regionale programma’s van Libanon en Jordanië is opgenomen wat financieel nodig is voor de opvang van de vluchtelingen. Voor de dekking van deze financiële noden is er regelmatig overleg van die landen met internationale financiële instellingen zoals de Wereldbank en het IMF.

Vraag 157

Hoe wordt verklaard dat programma’s voor humanitaire hulpverlening aan Irak en Syrië slechts in kleine mate zijn gefinancierd? Draagt Nederland in alle gevallen naar draagkracht bij?

Antwoord op vraag 157:

Zie het antwoord op vraag 153 en 154.

Vraag 158

Welke kosten vallen onder de geraamde kosten? Is dit inclusief de verhoging van het vliegurenplafond? En zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 158:

In de raming van missies worden alle aan missies gerelateerde additionele kosten meegenomen, conform de afspraken naar aanleiding van de motie Knops/Ten Broeke uit 2012 en de motie Aasted Madsen-van Stiphout/Ten Broeke uit 2010. Deze additionele kosten worden gedekt uit het BIV. Dit geldt om die reden ook voor de verhoging van het vliegurenplafond.

Vraag 159

Kunt u de kasschuif binnen het Budget Internationale Veiligheid (BIV) nader uitwerken? Komt de structurele financiering in plaats van de voorlopige kasschuif?

Vraag 160

Betreft de uitwerking van de motie van Der Staaij dat er financiële middelen bijkomen voor een structurele financiering van incidentele missies? En zo nee, wat wordt hier dan mee bedoeld?

Vraag 161

Is er zekerheid dat de financiële uitwerking van de motie Van der Staaij voldoende zal zijn om deze missie te financieren? Indien dat niet het geval is, hoe zal de financiering er dan uit zien? Verandert de voorlopige kasschuif dan in een definitieve kasschuif en waar komt deze kasschuif vandaan?

Vraag 163

Welke kasschuif in het BIV vindt er plaats voor financiering van de IS-missie?

Antwoorden op vragen 159, 160, 161 en 163:

De verlenging wordt voorlopig gedekt door middel van een kasschuif binnen het BIV. De kasschuif haalt in totaal € 86,5miljoen. uit latere jaren naar 2016. Uit 2015 wordt het resterende bedrag aan vrije ruimte doorgeschoven naar 2016. De kasschuif zal pas bij 2e Suppletoire Wet 2015 worden geformaliseerd. De structurele financiering van crisisbeheersingsoperaties komt aan de orde bij de uitwerking van de motie Van der Staaij waarover u op Prinsjesdag verder zult worden geïnformeerd.

Vraag 162

Kunt in een tabel toelichten hoeveel de totale kosten bedragen, onderverdeeld naar militaire bijdrage en humanitaire hulp, van deelname aan de strijd tegen ISIS per jaar, voor de jaren 2015 en 2016?

Antwoord op vraag 162:

De raming die is opgenomen in de artikel 100-brief betreft de volledige militaire bijdrage. De additionele uitgaven voor de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS in 2015 en 2016 zijn geraamd op € 88 miljoen euro. Voor 2015 betreft het € 22 miljoen en voor 2016 € 66 miljoen. Humanitaire hulp is geen onderdeel van de strijd tegen ISIS, maar wordt uitsluitend verstrekt op basis van het humanitaire imperatief dat hulp wordt gegeven waar dit het hardst nodig is.

Vraag 164

Wat is de reden dat de structurele financiering en uitwerking daarvan pas aan de orde komt bij Prinsjesdag?

Antwoord op vraag 164:

De financiering van crisisbeheersingsoperaties in structurele zin (motie Ten Broeke/Servaes) is meegenomen bij de uitvoering van de motie Van der Staaij. De financiële uitwerking daarvan is onderdeel van de augustusbesluitvorming. De uitkomsten worden gepresenteerd op Prinsjesdag.

Vraag 165

Is het denkbaar dat de investeringsmiddelen van het Ministerie van Defensie wederom worden uitgesteld zodat deze kunnen worden gebruikt om de missie tegen IS te financieren?

Antwoord op vraag 165:

Voor de dekking van de Nederlandse bijdrage in de strijd tegen ISIS is in 2014 en 2015 het BIV aangevuld vanuit HGIS onvoorzien. De kasschuif waarmee investeringsgeld op de defensiebegroting naar latere jaren is geschoven, was noodzakelijk om het generale beeld in 2014 en 2015 te ontlasten. Er is geen investeringsgeld gebruikt om de missie te financieren.

Naar boven