27 923 Werken in het onderwijs

Nr. 220 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 januari 2016

Op 18 november jongstleden heb ik samen met de Staatssecretaris het algemeen overleg gevoerd over leraren en lerarenopleidingen met de commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van uw Kamer.

Tijdens dat overleg heb ik gemeld dat ik met de vereniging van universiteiten (VSNU) had afgesproken dat ze mij een plan zou zenden over de gewenste ontwikkelingen in de door universiteiten verzorgde opleidingen voor leraren voor het voortgezet onderwijs.

OCW en VSNU hebben de afgelopen tijd intensief overleg gevoerd over de verdere uitwerking van de voornemens. De bijgevoegde brief van de VSNU1 heeft dan ook mijn steun. Het plan komt tegemoet aan doelstellingen die zijn gericht op meer flexibiliteit, versterking van de beroepsvoorbereidende component en vergroting van de aantrekkelijkheid van de opleiding voor meer studenten.

Het gaat dan om:

  • 1. de geïntegreerde educatieve masteropleiding van 120 studiepunten. In Utrecht en Groningen en bij technische universiteiten is die geïntegreerde masteropleiding al eerder ingevoerd. Enkele andere universiteiten willen dit nu ook gaan doen en het master-na-mastermodel (vakmaster van 60 studiepunten gevolgd door de universitaire lerarenopleiding van 60 studiepunten) op termijn vervangen door deze geïntegreerde tweejarige educatieve masteropleiding. Daarmee wordt de tweejarige educatieve masteropleiding op de meeste universiteiten de gangbare route naar het leraarschap voor de reguliere student;

  • 2. de postgraduate lerarenopleiding. Een aantal universiteiten wil, vooralsnog als pilot, een postgraduate opleiding aanbieden aan personen die na het behalen van een getuigschrift van een vakmaster alsnog een eerstegraads bevoegdheid in hun vak willen behalen;

  • 3. de educatieve minor: het opleiden voor een beperkte tweedegraads bevoegdheid gekoppeld aan een getuigschrift van een bacheloropleiding die naar de inhoud voldoende overeenkomt met het schoolvak waarvoor die bevoegdheid zal gelden. De daarop gerichte educatieve minor kan tijdens de bacheloropleiding zijn gevolgd, maar – zo is het voornemen – ook na het behalen van het bachelorgetuigschrift.

Bovengenoemde ontwikkelingen geven uitwerking aan het streven naar meer aantrekkelijke en flexibele routes naar het leraarschap zoals opgenomen in de Lerarenagenda 2013–2020: de leraar maakt het verschil2. De VSNU heeft de plannen gepresenteerd in het kader van haar actieplan3.

In deze brief informeer ik u conform mijn toezegging ook kort over de voortgang van de introductie van educatieve minoren aan university colleges.

Achtergrond

De brief van de VSNU weerspiegelt onze gezamenlijke ambitie: meer en beter opgeleide academische leraren in het voortgezet onderwijs, waarbij het vergroten van maatwerk en flexibiliteit een belangrijk onderdeel is.

Zoals u weet heb ik tussen juni en september een rondgang gemaakt langs lerarenopleidingen. Bij die bijeenkomsten kwam een aantal belangrijke thema’s aan de orde over het opleiden van leraren. Flexibiliteit en maatwerk kwamen ook aan bod. Ik heb tijdens die rondgang kunnen zien dat opleiders, studenten, scholen en leraren op die scholen met veel energie werken aan verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en in dat verband aan een goede aansluiting van lerarenopleiding en schoolpraktijk op elkaar.

Tijdens een recent werkbezoek aan universiteiten in het Verenigd Koninkrijk heb ik, in het bijzonder in Cambridge, ervaringen kunnen uitwisselen over het belang van voortdurende terugkoppeling tussen theorie en praktijk. Leraren die in Cambridge worden opgeleid volgen die opleiding voor een heel belangrijk deel in de praktijk zelf. Ik zie in de plannen van de universiteiten overeenkomsten met de praktijk in Cambridge, in het bijzonder als het gaat om het voornemen om postgraduate opleidingen in te richten.

Met de gekozen drieslag (minor, tweejarige master en postgraduate opleiding) wordt beoogd kwalitatief hoogwaardige en voor studenten aantrekkelijke, efficiënte en goed toegankelijke en begaanbare leertrajecten uit te zetten en wordt een belangrijke stap gezet naar meer opleiden samen met en in de praktijk van het onderwijs. Als leraar werken in het onderwijs kan een aantrekkelijk beroepsperspectief zijn voor veel studenten. De gekozen drieslag maakt de weg naar dat leraarschap aantrekkelijker en draagt eraan bij dat ook in de toekomst voldoende mensen daarvoor zullen kiezen. Ik vind de plannen van de universiteiten goed en ben ook blij dat de universiteiten hebben gekozen voor deze samenhangende aanpak. Er worden hiermee belangrijke stappen gezet om de maatschappelijk breed gedragen ambitie te realiseren dat in het voortgezet onderwijs meer goed opgeleide academische masters als leraar worden aangesteld. Ook draagt het bij aan het terugdringen van het onbevoegd lesgeven in het voortgezet onderwijs. Ik wil dan ook graag helpen om die stappen snel en succesvol te zetten.

De plannen kunnen enkele belangrijke kritiekpunten van studenten wegnemen, zoals onder meer geuit in de Nationale Studenten Enquête (NSE). Studenten geven nogal eens aan dat ze er behoefte aan hebben dat de universitaire lerarenopleiding (ULO4) beter voorbereidt op de beroepspraktijk en de loopbaan van de leraar in het onderwijs. De NSE 2015 laat op dat punt overigens wat de studenten betreft al een forse verbetering zien. Een tweede masterscriptie heeft voor veel studenten minder prioriteit. In de nieuwe plannen van de universiteiten is er meer ruimte voor voorbereiding op de praktijk van het beroep.

De brief van de VSNU beperkt zich tot de drie genoemde trajecten. Een goede toegankelijkheid van die trajecten is van groot belang. Daarom worden onder regie van de VSNU al enkele projecten uitgevoerd die die toegankelijkheid kunnen verbeteren. Het gaat dan om het ontwikkelen en invoeren van inhoudelijke geschiktheidstoetsen die objectief de vakinhoudelijke bagage van de individuele student kunnen vaststellen. Het werken met (te) generieke verwantschapstabellen is dan niet nodig. Denk bijvoorbeeld aan de ruimtvaartdeskundige die leraar wiskunde of natuurkunde wil worden of de deskundige op het terrein van Duitse geschiedenis die mogelijk als leraar in de Duitse taal wil onderwijzen. Voor hen kan introductie van een inhoudelijke geschiktheidstoets drempels wegnemen voor de toegang tot de lerarenopleiding en het leraarschap. In aansluiting daarop zijn voor twee tekortvakken (natuur- en wiskunde) korte inhoudelijke modules ontwikkeld en ingevoerd die door studenten kunnen worden gevolgd (soms ook tijdens de lerarenopleiding) om hun vakinhoudelijk potentieel op het gewenste niveau te brengen. Hiermee kunnen ook studenten in verwante bètavakken beter toegang krijgen tot de lerarenopleiding voor wis- of natuurkunde. Een dergelijke actie wordt inmiddels ook voor enkele andere vakken overwogen.

Inzet op tweejarige educatieve masters

De tweejarige geïntegreerde masteropleiding blijft bestaan op universiteiten die die route nu al aanbieden (zoals de drie technische universiteiten en de universiteiten in Utrecht en Groningen). De universiteit in Leiden en beide universiteiten in Amsterdam willen nu ook op korte termijn deze tweejarige opleiding invoeren in het alpha- en gammadomein. Reden hiervoor is kwaliteitsverbetering door een betere aansluiting tussen vakinhoud en vakdidactiek. Bovendien komt er meer ruimte (15 studiepunten) voor bijvoorbeeld praktijkvoorbereiding omdat de studenten niet hoeven te investeren in een tweede masterscriptie.

Het gaat hier – in het kader van de macrodoelmatigheidstoets – formeel niet om een planningsneutrale conversie omdat de universiteiten de betreffende vakmasteropleidingen zullen blijven aanbieden voor studenten die niet of nog niet kiezen voor het leraarschap. Op korte termijn zullen de betreffende universiteiten hun plannen moeten voorleggen aan de commissie doelmatigheid hoger onderwijs (CDHO) en aan de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) die mij over de invoering zullen adviseren. Beide organisaties hebben toegezegd dat zij willen meewerken aan (een zo planningsneutraal mogelijke) invoering per studiejaar 2016/2017. Dat betekent dat de behandeling van de aanvragen voorspoedig kan verlopen.

Het invoeren van de tweejarige educatieve master betekent voor de bekostiging dat studenten nu nog maar voor het afronden van één masteropleiding in aanmerking kunnen worden gebracht voor diplomabekostiging voor onderwijs en onderzoek. Ik heb echter met de universiteiten afgesproken dat invoering van de tweejarige opleiding geen negatieve financiële gevolgen voor hen mag hebben. Het verschil in bekostiging tussen de oude en nieuwe situatie wil ik toevoegen aan de onderwijsopslag van de instellingen en blijft beschikbaar voor het opleiden van leraren. Ik zal met de VSNU afspraken maken over de resultaten die met inzet van die middelen moeten worden behaald.

Voor de aanspraak van studenten op een aanvullende beurs of de leenfaciliteit leiden de plannen niet tot wijzigingen. Hun opleiding in de masterfase blijft totaal 120 EC. Wel is er de mogelijkheid dat zij door het duale karakter eerder in het onderwijs een betaalde baan kunnen betrekken.

Pilot met academische postgraduate lerarenopleidingen

Geheel nieuw is dat een aantal universiteiten flexibele en modulaire postgraduate-trajecten wil invoeren met een totale omvang van 60 studiepunten en leidend tot eerstegraads bevoegdheid in het schoolvak waarin men onderwijs wil verzorgen. Die 60 studiepunten kunnen verspreid over een langere periode worden behaald, voor een deel ook in de eerste jaren van hun leraarschap.

Dit is een interessante ontwikkeling die het leraarschap voor meer doelgroepen dichterbij kan brengen doordat het beter kan aansluiten op de wensen en mogelijkheden van potentiële kandidaten en van scholen waar zij werken of gaan werken.

Het belooft aantrekkelijk te zijn voor diegenen die al (beperkt) tweedegraads bevoegd zijn en mogelijk als leraar werkzaam zijn en die de opleiding met vrijstellingen kunnen volgen. Het biedt ook maatwerk aan personen die langs de weg van zij-instroom hun bevoegdheid willen behalen, waaronder ook Eerst-de-Klassers en Onderwijstrainees. Het traject kan in belangrijke mate met en in de praktijk van het voortgezet onderwijs vorm krijgen.

Het postgraduatetraject biedt echter ook goede mogelijkheden voor die masteropgeleiden die eerder (nog) niet voor het leraarschap hadden gekozen en die nog niet in het onderwijs werken. Het traject zou zo ingericht kunnen zijn dat zij halverwege het traject de beperkte tweedegraads bevoegdheid kunnen verwerven. Zij kunnen dan de rest van het traject combineren met een aanstelling als leraar.

Essentieel is dat het traject in alle gevallen volledig is gericht op een goede voorbereiding op de beroepspraktijk. Het is geen masteropleiding. Studenten investeren niet opnieuw in het opstellen van een masterscriptie en hebben daarmee meer ruimte voor de praktijkcomponent. Daarmee en met onder meer de grote flexibiliteit onderscheidt het traject zich van de ULO zoals die tot heden heeft vorm gekregen.

De invoering van de postgraduate-opleiding wordt nog niet voor komend studiejaar voorzien onder meer omdat nadere regelgeving daarvoor nodig is. Bovendien hoeft de invoering niet voor elke universiteit die dat wenst op hetzelfde moment plaats te vinden.

De komende periode zal ik met de universiteiten, het voortgezet onderwijs en/of de NVAO gesprekken voeren gericht op het nemen van besluiten over:

  • de bekostiging: in dit geval is er naar mijn mening reden voor een specifiek arrangement en wil ik voor de pilotfase per student een bedrag beschikbaar stellen ter hoogte van het bedrag dat ik nu beschikbaar stel per ULO-ingeschrevene die zijn getuigschrift haalt. Voorwaarde is wat mij betreft dan wel dat ik niet tegelijk aan een universiteit middelen voor dit traject beschikbaar stel als aan dezelfde universiteit ook voor de ULO. Dat acht ik niet doelmatig;

  • het civiel effect: het getuigschrift ter afsluiting van het postgraduatetraject moet bij regelgeving worden aangemerkt als een getuigschrift uitgereikt door een instelling voor hoger onderwijs en waaraan eerstegraads bevoegdheid is verbonden voor het daarbij genoemde schoolvak;

  • de externe kwaliteitszorg: de universiteiten en ik zullen samen met de NVAO bezien hoe hierin kan worden voorzien. Postgraduatetrajecten zijn nu immers geen object van accreditatie. Het eerdergenoemde getuigschrift zou alleen mogen worden uitgereikt als de kwaliteit van het traject voldoende is geacht;

  • Het is wenselijk dat na enkele jaren het resultaat van de invoering wordt geëvalueerd. Als dat resultaat onvoldoende positief wordt geacht, zou een snelle herstart van de ULO mogelijk moeten zijn. De mogelijkheden op dat punt moeten we tijdig bezien.

Educatieve minor

Belangrijk onderdeel van een meer flexibele route naar het eerstegraads leraarschap is de invoering van de educatieve minor in wo-bacheloropleidingen. Die route, die leidt tot het verbinden van een beperkte tweedegraads bevoegdheid aan een bachelorgetuigschrift, is een aantal jaren geleden wettelijk mogelijk gemaakt en door universiteiten ingevoerd. Studenten die de minor hebben afgerond kunnen, als zij vervolgens een universitaire lerarenopleiding of een postgraduate opleiding gaan volgen, voor 30 studiepunten vrijstelling krijgen – formeel verleent de examencommissie de vrijstelling op individuele basis – voor onderdelen van het curriculum van die opleiding. Met meer maatwerk en flexibiliteit hopen we dat het voor meer mensen aantrekkelijk wordt om te kiezen voor het leraarschap. Daarom zullen universiteiten, zodra het besluit van kracht is dat experimenten met flexibilisering regelt5, de minor (ter onderscheid van de minor tijdens de bacheloropleiding «educatieve module» genoemd) ook kunnen aanbieden aan personen die het bachelorgetuigschrift al hebben. De VSNU verwacht dat dit zal leiden tot 20 tot 25% meer deelname.

Met ingang van het studiejaar 2016–2017 zal daarmee drie studiejaren worden geëxperimenteerd. De educatieve module wordt afgesloten met een getuigschrift waaraan – in combinatie met het eerder verworven bachelorgetuigschrift – bevoegdheid is verbonden.

Educatieve minor aan university colleges

Ik zegde toe u in deze brief ook te informeren over de voortgang van de invoering van de educatieve minor aan university colleges. Zoals u weet heb ik middelen verstrekt voor het project Teaching Track om ontwikkeling en invoering van die minor mogelijk te maken aan university colleges op vijf locaties, te weten het Amsterdam University College (AUC), het University College Utrecht (UCU), het University College Roosevelt (UCR), het LUC The Hague en het University College Maastricht (UCM). De universiteit Maastricht heeft zich inmiddels uit het project teruggetrokken.

Op drie van de andere vier locaties (het LUC is nog niet gestart) is het University Teaching Track inmiddels en met een voldoende belangstelling van studenten van start gegaan. Voor het verbinden van onderwijsbevoegdheid aan het bachelorgetuigschrift is het noodzakelijk dat de NVAO positief heeft geoordeeld over de kwaliteit van de minor als zodanig en over de vraag of de vakinhoudelijke «bagage» van de student voldoende verwant is met het schoolvak waarop de onderwijsbevoegdheid betrekking moet hebben. De verwachting is dat de betreffende university colleges, voor zover nodig, spoedig hun dossiers aan de NVAO kunnen aanbieden.

Hoe verder

Ik wil met de universiteiten werken aan snelle invoering van de flexibilisering.

Dat wil zeggen dat:

  • de educatieve module na de bachelor snel kan worden ingevoerd zodra het besluit experimenten flexibel hoger onderwijs van kracht is;

  • universiteiten die dat willen per aankomend studiejaar kunnen starten met een geïntegreerde tweejarige masteropleiding. CDHO en NVAO zullen mij snel adviseren over de aanvragen van die universiteiten, uiteraard mits die universiteiten hun aanvraagdossiers tijdig hebben aangeleverd en die dossiers van voldoende kwaliteit zijn;

  • de komende periode in samenspraak besluiten worden voorbereid en genomen over de postgraduate-trajecten waar het gaat om de pilotstatus, bekostiging, civiel effect en kwaliteitszorg.

Ik heb veel waardering voor de initiatieven die de universitaire lerarenopleidingen hebben genomen en ik vertrouw erop dat de plannen voortvarend in uitvoering kunnen worden genomen. U kunt erop rekenen dat ik de ontwikkelingen en de ervaringen daarmee nauwgezet zal volgen. Ik wil daarbij vooral ook kennis nemen van ervaringen van studenten. Zoals afgesproken informeren de Staatssecretaris en ik u jaarlijks over de voortgang van de Lerarenagenda. In deze rapportage zal ik u informeren over de voortgang die op dit terrein is geboekt.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Kamerstuk 27 923, nr. 171.

X Noot
3

Actieplan Lerarenagenda Nederlandse Universiteiten, 14 november 2013.

X Noot
4

De eenjarige educatieve masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs.

X Noot
5

besluit experimenten flexibel hoger onderwijs, Kamerstuk 31 288, nr. 490.

Naar boven