27 923 Werken in het onderwijs

Nr. 150 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 maart 2013

In september 2008 bracht het toenmalig Kabinet, mede in vervolg op het advies van de Commissie Leraren, de nota Krachtig Meesterschap, kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren 2008–2011 uit (Kamerstuk 27 923, nr. 68). De inspectie werd verzocht de voortgang te monitoren van de uitwerking van die agenda en mij daarover te rapporteren. Op 8 februari jl. heeft de inspectie het eindrapport van die monitor aan mij aangeboden. Met deze brief bied ik u die aan1 en geef ik mijn reactie.

De inspectie is van oordeel dat de lerarenopleidingen zich in de afgelopen jaren hebben ingespannen voor kwaliteitsverbeteringen en dat de Kwaliteitsagenda hiervoor een krachtige impuls heeft gegeven. Zij wijst daarbij onder meer op de landelijke overeenstemming over de kennisbases en kennistoetsen die de door hogescholen verzorgde lerarenopleidingen (zullen) hanteren. Naar de mening van de inspectie is dat een belangrijke stap in de richting van landelijk vergelijkbare opleidingscurricula. Voorts wijst ze op nieuwe, succesvolle routes naar het leraarschap die in het wetenschappelijk onderwijs zijn ontwikkeld. Met name wordt daarbij gewezen op de introductie van de educatieve minor in relevante vakbacheloropleidingen. Het met succes afronden van die minor tijdens de bacheloropleiding leidt tot een beperkte tweedegraads bevoegdheid en geeft een voorbereiding op de masterfase in het wo. In die fase kan de student een eerstegraads bevoegdheid behalen. Maar ook wordt met instemming gewezen op de academische Pabo en op «Eerst de Klas».

Ook het opleiden in de school heeft naar het oordeel van de inspectie duidelijke meerwaarde. Zij merkt daarbij wel op dat aandacht nodig is voor systematische kwaliteitscontrole. Zij noemt daarbij onder meer de kwaliteit van begeleiding en beoordeling.

Meer in het algemeen merkt zij op dat de impact van verschillende activiteiten op eindniveau en functioneren van beginnende leraren nog niet zijn vast te stellen. Die leraren zijn immers nog niet afgestudeerd. Daarom beveelt de inspectie aan dat de lerarenopleidingen de komende tijd nagaan of daadwerkelijke kwaliteitsverbetering heeft plaatsgevonden. Ik deel die opvatting en zal bevorderen dat informatie op dat terrein breed beschikbaar komt.

Wat betreft de invoering van kennisbases en kennistoetsen wijst de inspectie erop dat de implementatie – vooral bij de Pabo’s – nog niet is voltooid.

Specifiek wijst zij daarbij op:

  • De implementatie van afspraken volgend op het rapport van de Commissie Kennisbasis Pabo (o.l.v. de heer Meijerink)

  • De specifieke aandacht voor implementatie van de kennisbases in verkorte opleidingen en deeltijdopleidingen

  • De ontwikkeling van de kennistoetsen en de borging daarvan, en

  • De balans in het curriculum tussen voldoende vakinhoudelijke kennis en het opdoen van praktijkervaring, in het bijzonder in relatie tot het opleiden in de school.

De inspectie doet vijf aanbevelingen. Ik neem ze over en duid ze hierna verkort aan:

  • 1. Opleidingen moeten systematisch nagaan wat de effecten van de curriculumherzieningen zijn op het vakinhoudelijk en -didactisch eindniveau van de studenten. Zij moeten de inhoud en het proces van de kennistoetsen waarborgen door middel van externe validering.

    Ik ben met de HBO-raad in gesprek over de externe validering van de toetsing in de structurele situatie. Binnen «10 voor de leraar» – het project dat zich bezighoudt met ontwikkeling en implementatie van kennisbases en kennistoetsen – wordt nu veel externe deskundigheid aangetrokken voor de borging van de kwaliteit van de toetsing. De uitvoerders zijn zich bewust van het belang van waarborging door externe validering.

  • 2. Lerarenopleidingen en overheid moeten nagaan wat het effect is van de binnen de lerarenopleidingen getroffen maatregelen op niveau en functioneren van beginnende leraren. Ik zal daarover met de opleidingen en met de inspectie afspraken maken. De inspectie zelf zal de komende jaren de aandacht voor de lerarenopleidingen vasthouden en daarbij zorg dragen voor afstemming met de NVAO. Zo zullen in 2013 beginnende leraren worden gevraagd naar hun ervaringen met hun lerarenopleiding. Verder zal de inspectie op basis van kengetallen vergelijkingen maken tussen lerarenopleidingen en andere sectoren in het hoger onderwijs.

    Begeleiding van beginnende leraren zal wat mij betreft ook een belangrijk element zijn in de uitwerking van de impuls leraren tekortvakken. Over die impuls ontvangt u per separate brief nadere informatie.

  • 3. De inspectie bepleit voor verdere implementatie van kennisbases en -toetsen een realistisch tijdpad met duidelijke doelen, activiteiten en verantwoordelijkheden voor de betrokken actoren. Zij raadt mij aan de ontwikkelingen te blijven monitoren.

    De aanbeveling van de inspectie is terecht. In het regelmatig overleg dat ik met de HBO-raad heb over «10 voor de leraar» is dit aan de orde geweest en is een realistische fasering gekozen.

  • 4. De inspectie meent dat bij de verdere ontwikkeling van het opleiden in de school systematische kwaliteitsborging, met name van de begeleiding en van de beoordeling van het werkplekleren, een eerste aandachtspunt is.

    Ik deel de opvatting van de inspectie. Naar mijn mening is het opleiden in de school een belangrijke en beloftevolle ontwikkeling. Een ontwikkeling die zeker nog niet is voltooid. De huidige «erkende» opleidingsscholen ontvangen aanvullende bekostiging na zorgvuldige beoordeling van de kwaliteit van het opleiden in de school en de kwaliteit van het partnerschap. Die beoordeling geschiedde onder regie en verantwoordelijkheid van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). Daarbij is afgesproken dat iedere zes jaren opnieuw wordt beoordeeld of die opleidingsschool nog voldoet aan de kwaliteitseisen. Van begin af aan is afgesproken dat naarmate de opleidingsschool langer bestaat de lat bij accreditatie ook hoger gelegd moet worden. Duurzaam hoog niveau is van groot belang. Ik ben met de NVAO in gesprek over hoe dit «aspect» aan de orde moet komen in het door hem te hanteren toetsingskader voor de eerstvolgende beoordeling van de kwaliteit van het partnerschap in 2014.

  • 5. Universiteiten en overheid wordt aanbevolen om door te gaan met investeren in nieuwe routes naar het leraarschap voor wo-studenten. De inspectie beveelt aan te bezien hoe het aantal academisch opgeleide leraren kan groeien en te bezien of de academische Pabo – een samenwerking tussen Pabo’s en universiteiten, waarin studenten worden opgeleid voor zowel het getuigschrift van leraar basisonderwijs als het getuigschrift van de wo-bacheloropleiding onderwijskunde of pedagogiek – zich verder kan ontwikkelen in de richting van één geïntegreerde opleiding. Bovendien moet worden nagegaan hoe wo-afgestudeerden een aantrekkelijk arbeidsmarktperspectief kan worden geboden met name in het basisonderwijs.

    Aantrekkelijke routes en een aantrekkelijk arbeidsmarktperspectief zijn ook van belang voor het opleiden van leraren in tekortvakken in voortgezet en beroepsonderwijs waarvoor in het regeerakkoord aandacht wordt gevraagd. U ontvangt over de impuls leraren tekortvakken separaat een brief.

    Een forse en duurzame verhoging van het aantal academisch opgeleide leraren is voor de VSNU een van de meest prioritaire thema’s. Die forse verhoging kan onder meer worden gerealiseerd door de opleidingswegen meer flexibel en gemodulariseerd aan te bieden. Daarbij sluiten de universiteiten niet uit dat het behalen van bevoegdheid in een aantal gevallen ook post-graduate mogelijk wordt.

    Ook wat verdere ontwikkeling van de academische Pabo betreft wil ik het gesprek met de universiteiten voeren en natuurlijk ook met het primair onderwijs zelf, zeker waar het betreft het bieden van een aantrekkelijk arbeidsmarktperspectief. Mogelijk is het concept ook bruikbaar en zinvol als het gaat om vwo-opgeleiden, die in eerste instantie kozen voor een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs, te interesseren voor de opleiding tot en het beroep van leraar in het voortgezet onderwijs.

Rond de zomer van 2013 zal ik een agenda voor de lerarenopleidingen voor de komende jaren aan uw Kamer aanbieden.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven