27 923 Werken in het onderwijs

Nr. 148 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2012

Met deze brief informeer ik u over mijn maatregelen om de kwaliteit van de opleiding van leraren voor het beroepsonderwijs te verbeteren. Deze maatregelen zijn aangekondigd in de beleidsreactie1 op het advies van de Onderwijsraad «Goed opgeleide leraren voor het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs»2.

Ik schrijf deze brief mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Economische Zaken.

Meer en beter opgeleide leraren

Ondanks de financieel barre tijden ontziet het kabinet het onderwijs. Daarbij investeren we in leraren omdat zij van doorslaggevende betekenis zijn voor de kwaliteit van ons onderwijs. Ik wil bereiken dat afgestudeerden van de lerarenopleiding veel beter dan nu worden voorbereid op lesgeven in het vmbo en mbo. Ook het toenemende aantal leraren dat uit de beroepspraktijk komt, moet beter en op maat geschoold worden om goed te kunnen lesgeven. Tot slot wil ik dat meer mensen kiezen voor het leraarschap in het beroepsonderwijs.

Om deze doelen te bereiken, zet ik in op de volgende maatregelen3:

  • 1. Invoering van twee afstudeerrichtingen (algemeen vormend onderwijs en beroepsgericht onderwijs) bij de tweedegraads lerarenopleidingen.

  • 2. Verhoging van de kwaliteit van zij-instromers4 in het mbo door het opstellen van een kwaliteitskader en door betere scholingstrajecten voor zij-instromers.

  • 3. Aanspreken van nieuwe doelgroepen door invoering van een educatieve minor beroepsonderwijs voor hbo bachelorstudenten buiten de lerarenopleiding. Deze minor wordt een nieuwe route naar het leraarschap in de beroepsgerichte vakken in vmbo en mbo.

De maatregelen zijn in nauw overleg met het onderwijsveld tot stand gekomen en zullen vanaf medio 2013 ingaan voor nieuw op te leiden leraren. De bestuurspartners staan achter deze maatregelen en kunnen aan de slag met de uitvoering ervan. Ik houd daarbij de regie, om me er van te verzekeren dat instellingen en sectorraden de maatregelen voortvarend uitvoeren.

Toelichting op de maatregelen

1. Invoering van twee afstudeerrichtingen (algemeen vormend onderwijs en beroepsgericht onderwijs) bij de tweedegraads lerarenopleidingen

Het is van groot belang dat studenten van de tweedegraads lerarenopleidingen (in de algemeen vormende vakken) zich niet alleen oriënteren op lesgeven op havo en vwo, maar ook op vmbo en mbo.

De positie van de algemeen vormende vakken in het algemeen vormend onderwijs verschilt van die in het beroepsonderwijs. Van de leraar in het beroepsonderwijs wordt verwacht dat hij de kennis van zijn vak breed kan inzetten en kan plaatsen in de context van het (toekomstige) beroep van de leerling / student.

Om toekomstige leraren beter voor te bereiden op hun taak in het beroepsonderwijs, gaan de leraren-opleidingen zich scherper profileren:

  • De tweedegraads lerarenopleidingen gaan een brede basis van 180 ECTS aanbieden, voor alle schoolsoorten in het tweedegraads gebied. De opleidingen behandelen daarin de volledige kennisbasis, vakinhoudelijk en generiek. In dit basisprogramma vindt altijd een werkveldoriëntatie plaats op álle schoolsoorten binnen het tweedegraads gebied (vo en mbo).5 Aandacht voor de specifieke leerstijlen in het beroepsonderwijs wordt hiermee gegarandeerd.

  • In het vierde jaar kiest de student voor beroepsgericht onderwijs of algemeen vormend onderwijs als afstudeerrichting van 60 ECTS. De afstudeerrichting omvat theoretisch verdiepende onderdelen die voor de onderscheiden schoolsoorten nodig zijn, zowel vakinhoudelijk als (vooral ook) pedagogisch-didactisch. De afstudeerrichting omvat ook de stageperiode als leraar in opleiding (lio) en het afstudeeronderzoek. Deze onderdelen gelden voor het beroepsgerichte onderwijs en het algemeen vormende onderwijs.6

De brede basis van 180 ECTS zorgt ervoor dat de tweedegraads lerarenopleiding blijft opleiden tot een brede benoembaarheid. De afstudeerrichting (beroepsgericht onderwijs of algemeen vormend onderwijs) staat vermeld op het getuigschrift. Ik wil dat de afstudeerrichting in de nabije toekomst ook in het lerarenregister vastgelegd wordt. Als een leraar overstapt naar een andere schoolsoort, is het logisch dat hij zijn bekwaamheid bijwerkt. De leraar en zijn werkgever moeten hierover afspraken maken. Hiervoor beschikken scholen over middelen uit hun lumpsum.

De nieuwe opzet van het curriculum moet al gaan gelden voor studenten die hun tweedegraads lerarenopleiding starten vanaf het studiejaar 2013–2014. Daarom wil ik uiterlijk in februari 2013 het volgende weten van de lerarenopleidingen:

  • Voor welke tweedegraads lerarenopleidingen is het relevant om beide afstudeerrichtingen aan te bieden? Ik ga er van uit dat dit in ieder geval geldt voor de basisvakken Nederlands, wiskunde en Engels.

  • Voor welke tweedegraads lerarenopleidingen is het doelmatig om de afstudeerrichtingen te verdelen onder hogescholen?

  • Voor welke opleidingen zijn twee afstudeerrichtingen inhoudelijk of bedrijfseconomisch niet haalbaar?

In hun sectorale agenda schrijven de tweedegraads lerarenopleidingen dat ze de twee afstudeerrichtingen op willen zetten. Daarbij zullen ze het ontvangende onderwijs (vo en mbo) en de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) intensief betrekken. Ik heb met de NVAO afgesproken dat in de volgende accreditatieronde van de tweedegraads lerarenopleidingen de visitatiepanels kijken hoe de opleidingen de afstudeerrichtingen vorm hebben gegeven.

Ik wijk met deze maatregel af van het Onderwijsraadadvies. De Onderwijsraad adviseerde om drie profielen in te stellen. Op basis van het overleg met het onderwijsveld heb ik vastgesteld dat het inrichten van twee profielen vanuit inhoudelijk en bedrijfseconomisch oogpunt wenselijker is.

2. Verhoging van de kwaliteit van zij-instromers in het mbo door het opstellen van een kwaliteitskader en door betere scholingstrajecten voor zij-instromers

Onlangs ontving u van de toenmalig Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de Evaluatie van het zij-instroomtraject leraren in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs7 van de Inspectie van het Onderwijs. Hij kondigde daarbij aan maatregelen te nemen. Ik ga daar in deze brief verder op in.

Het mbo heeft veel baat bij deskundige inbreng vanuit de beroepspraktijk. Van oudsher komen veel leraren mbo uit de beroepspraktijk. Het zijn bijvoorbeeld mensen met een ICT-achtergrond of mensen die jarenlang op hbo-niveau in het bankwezen gewerkt hebben. Hoewel zij geen getuigschrift van de tweedegraads lerarenopleiding hebben, kunnen ze toch direct beginnen als zij-instromer8.

Terwijl ze al lesgeven, moeten ze binnen twee jaar na hun aanstelling hun bevoegdheid halen. Dat doen ze veelal in een scholingstraject dat leidt tot het zogeheten pedagogisch-didactisch getuigschrift scholing WEB (hierna: PDG). Deze route is speciaal bedoeld voor leraren met veel praktijkervaring die beschikken over minimaal hbo werk- en denkniveau, maar niet over het bijbehorende diploma. Ruim een kwart van de recent gestarte leraren in het mbo doorloopt deze route. Enige jaren geleden was dit nog geen 15%.9

De leraar in het mbo, dus ook de leraar die als zij-instromer in het mbo aan de slag gaat, dient te beschikken over minimaal hbo werk- en denkniveau. Dit geldt voor zijn vakinhoudelijke en zijn pedagogisch-didactische kennis en vaardigheden. Hoewel de bekwaamheidseisen en het niveau van het PDG wettelijk zijn vastgelegd, zijn er toch verschillen tussen de intensiteit en kwaliteit van de trajecten voor zij-instromers mbo. Dit kan effect hebben op de kwaliteit van het beroepsonderwijs. Het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs laat dit beeld ook zien. In eerste instantie wil ik dat de mbo-sector dit probleem zelf oplost. Als dat medio 2013 tot onvoldoende resultaat heeft geleid, zal ik de wettelijke bepalingen aanscherpen.

Tot medio 2013 kunt u de volgende acties verwachten:

  • 1. De gezamenlijke mbo-instellingen leveren op mijn verzoek uiterlijk in juni 2013 een kwaliteitskader voor zij-instroom van leraren mbo. Dit kwaliteitskader zal gelden voor alle mbo-instellingen, vanaf schooljaar 2013–2014. In het kwaliteitskader staat hoe de mbo-instelling de volgende zaken uitvoert:

    • het geschiktheidonderzoek bij de aanstelling van een zij-instromer;

    • de begeleiding op de werkplek;

    • de samenwerking met de lerarenopleiding.

    Het kwaliteitskader dient geschikt te zijn voor het toezicht op de kwaliteit van het leraarschap door de Inspectie van het Onderwijs. Het kwaliteitskader zal daarom in samenwerking met de Inspectie worden opgesteld.

  • 2. De hogescholen stellen landelijke uitgangspunten vast voor de scholing van zij-instromers. De zij-instromer sluit zijn traject af met een proeve van bekwaamheid voordat het PDG wordt verleend. De hogescholen zorgen ervoor dat de meest geschikte examencommissie van de tweedegraads lerarenopleidingen het PDG uitreikt. Hoewel formeel niet gelijk, moet het inhoudelijk gelijkwaardig zijn met het getuigschrift van reguliere tweedegraads lerarenopleidingen. Ik ga ervan uit dat de hogescholen hun scholing vanaf schooljaar 2013–2014 in lijn met deze uitgangspunten aanbieden.

3. Aanspreken van nieuwe doelgroepen door invoering van een educatieve minor beroepsonderwijs voor hbo bachelorstudenten buiten de lerarenopleiding. Deze minor wordt een nieuwe route naar het leraarschap in de beroepsgerichte vakken in vmbo en mbo.

De eerste educatieve minoren beroepsonderwijs zullen starten vanaf het studiejaar 2013–2014. Met de introductie van de educatieve minor beroepsonderwijs wil ik nieuwe doelgroepen aanspreken voor het leraarschap. Het gaat om hbo bachelorstudenten die vakinhoudelijk bekwaam zijn om les te geven in beroepsgerichte vakken in het vmbo en mbo, maar die in eerste instantie niet voor het leraarschap kozen. De minor moet een aantrekkelijke route naar het leraarschap worden, juist voor beroepsgerichte vakken waarvoor nog geen goed aansluitende lerarenopleiding bestaat. Het hoger laboratoriumonderwijs, hbo (werktuig-)bouwkunde en hbo verpleegkunde zijn goede voorbeelden van opleidingen waar de educatieve minor beroepsonderwijs onderdeel van het curriculum kan uitmaken.

De educatieve minor beroepsonderwijs is minstens 30 ECTS en maakt deel uit van een hbo bacheloropleiding. De opleiding is een eerste stap naar het leraarschap vmbo en mbo. Na de minor krijgt de student een ontwikkeladvies, waarin staat hoe geschikt hij of zij is voor het leraarschap. De minor geeft recht op vrijstellingen bij een vervolgtraject naar het leraarschap. De vrijstelling is even groot als de studielast van de educatieve minor zelf.

De lerarenopleidingen zullen, met de hbo vakbacheloropleiding en (v)mbo-instellingen in de regio, een programma voor de minor opstellen. Het programma bestaat uit onderdelen pedagogiek, didactiek en praktijk, gericht op vmbo en mbo. Een groot gedeelte van de minor zal op een praktijkplaats moeten worden vormgegeven.

Ik stel in totaal € 4 mln beschikbaar, van medio 2013 tot medio 2016, voor de vormgeving van de minor. Het geld komt uit het budget voor de Kwaliteitsagenda Krachtig Meesterschap. Partnerschappen van de hbo vakbachelor, de tweedegraads lerarenopleidingen en het afnemende veld (vmbo/mbo) hebben de opdracht om de educatieve minor beroepsonderwijs zó vorm te geven dat die aansprekend is voor hbo bachelorstudenten.

Tot slot

Met deze maatregelen geef ik een belangrijke aanzet voor de verbetering van de initiële opleiding van leraren in het beroepsonderwijs. Begin 2014 zal ik u over de voortgang informeren. Naast een verbetering van de initiële opleiding zal ook het huidige personeel zich moeten blijven ontwikkelen en het professionele gesprek met elkaar moeten voeren. Vanaf volgend jaar is hiertoe voor de mbo-sector nog eens € 14 mln structureel extra beschikbaar gesteld.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 30 079, nr. 31

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 30 079, nr. 27

X Noot
3

Deze brief beperkt zich tot de opleiding van leraren in het beroepsonderwijs en gaat niet over instructeurs en ander ondersteunend onderwijspersoneel in het (v)mbo.

X Noot
4

Zij-instromers in het mbo zijn volwassenen met minstens een afgeronde hbo-opleiding of hbo werk- en denkniveau en minimaal drie jaar relevante werkervaring op het vakgebied, maar zonder onderwijsbevoegdheid. Ze staan voor de klas en moeten zich binnen twee jaar laten scholen tot bekwaam leraar.

X Noot
5

Inclusief de doorlopende leerlijn en inhoudelijke samenhang tussen de verschillende schoolsoorten.

X Noot
6

De theoretische leerweg in het vmbo (vmbo-tl) heeft een bijzondere positie, want die is programmatisch vooral algemeen vormend. Er komt echter steeds meer aandacht voor een goede voorbereiding op het mbo, met een meer beroepsgericht en contextrijk programma. Ontwikkelingen als TechMavo en een extra beroepsgericht vak in de theoretische leerweg dragen daaraan bij.

X Noot
7

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 27 923, nr. 144

X Noot
8

De mbo-instelling bepaalt bij de aanstelling de geschiktheid voor het beroep. Onderdeel daarvan is dat de leraar minimaal hbo werk- en denkniveau moet hebben. De zij-instromer kan dit o.a. aantonen met een hbo getuigschrift. Als de zij-instromer niet beschikt over een getuigschrift op ho-niveau, dan moet worden vastgesteld of hij beschikt over minimaal hbo werk- en denkniveau en drie jaar werkervaring.

X Noot
9

Rijst, R. van der, Duijn, G. van en J. Nedermeijer (2011), Hoe goed leiden wij (v)mbo docenten op?: Aansluiting van opleiding op de actuele onderwijspraktijk. Leiden: ICLON Universiteit Leiden, p. 16.

Naar boven