Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 februari 2024
Op 7 februari jl. heeft de vaste Kamercommissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
gevraagd om een brief te ontvangen van mij en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
over de gevolgen van het intrekken van het Commissievoorstel SUR. In deze brief ga
ik daar op in.
Afgelopen januari heeft het Belgisch voorzitterschap een strategie gepresenteerd om
zo snel mogelijk tot een Raadspositie te komen, zoals ik de Kamer heb geïnformeerd
(Kamerstuk 21 501-32, nr. 1616). Om dat te bereiken heeft het Belgisch voorzitterschap een nieuwe compromistekst
ter bespreking voorgelegd aan lidstaten in de Raadswerkgroep van 5 februari jl. Hierin
waren de onderdelen die gevoelig liggen bij lidstaten geschrapt of versoepeld, namelijk
de reductiedoelen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen en de voorschriften voor
gevoelige gebieden en water. Tijdens deze Raadswerkgroep heeft Nederland bedenkingen
geuit, in lijn met de positie zoals aan de Kamer is gemeld (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1616). Vervolgens zijn op 6 februari jl. via de media berichten verschenen over de aankondiging
van de voorzitter van de Europese Commissie (Commissie) dat de Commissie het SUR-voorstel
zal intrekken. Kort hierna heeft het Belgisch voorzitterschap laten weten dat de geplande
besprekingen in Raadswerkgroepen geannuleerd worden. Hoewel de Commissie nog niet
officieel aan lidstaten heeft laten weten dat het SUR-voorstel wordt ingetrokken,
ga ik daar nu van uit. Overigens reken ik erop dat de Commissie de lidstaten (Raad)
en het Europees parlement alsnog op kort termijn informeert over deze voorgenomen
stap. Na anderhalf jaar onderhandelen in de Raad is het intrekken voor Nederland een
teleurstellend resultaat.
Het kabinet is altijd voorstander geweest van het SUR-voorstel, zoals aangegeven in
het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3472). Dit voorstel zou bijdragen aan het bereiken van de doelen en beleidsopgaven van
Nederland, namelijk een transitie naar een duurzamere teelt van gewassen en het substantieel
verminderen van het gebruik van (chemisch-synthetische) gewasbeschermingsmiddelen,
onder andere voor het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Het intrekken
van het SUR-voorstel betekent voor Nederland en andere lidstaten dat een belangrijke
juridische prikkel wegvalt voor het op Europees niveau reduceren van het gebruik van
chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen, Daarnaast zal een gelijk speelveld
voor de bedrijven tussen de lidstaten niet verder worden bevorderd. Ook heeft Nederland
tijdens de onderhandelingen ingezet op meer aandacht voor het tijdig beschikbaar hebben
van alternatieve gewasbeschermingspraktijken met minder risico’s voor mens, dier en
milieu, zoals nieuwe resistente rassen en op het versnellen van de toelatingsprocedures
voor groene, laagrisicomiddelen. Ik pleit ervoor dat dit onderwerp op de agenda blijft
van de Commissie en de lidstaten, want de transitie naar minder gebruik van chemisch-synthetische
gewasbeschermingsmiddelen is juist gebaat bij een grotere beschikbaarheid van deze
alternatieven. Het is voor Nederland van groot belang om in te zetten op Europese
afspraken over gewasbeschermingsmiddelen om mens, dier en milieu te beschermen. Nederland
zal hier volop aandacht voor blijven vragen in de Raad en het SCoPAFF en gaat door
met het werken aan oplossingsrichtingen in Nederland samen met het College voor de
toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) (Kamerstuk 27 858, nr. 644). Overigens is ook de inzet van het bedrijfsleven hard nodig om te zorgen voor het
ontwikkelen en op de markt brengen van alternatieven en het gaan gebruiken ervan.
Lidstaten zullen nu moeten doorgaan met het verduurzamen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
op basis van de verplichtingen in de huidige Richtlijn 2009/128/EC en al ingezet nationaal
beleid. Deze Richtlijn wordt niet meer vervangen door het SUR-voorstel en blijft langer
van kracht. Ik wil mij voor die transitie in Nederland blijven inzetten en zal dit
doen op basis van de genoemde Richtlijn en de ambities in het ingezette nationale
gewasbeschermingsbeleid, namelijk in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming
2030 (Kamerstuk 27 858, nr. 554) en het Geactualiseerd Nederlands actieplan duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
2022 t/m 2025 (Kamerstuk 27 858, nr. 579). Voor het behalen van de doelen KRW is het noodzakelijk dat er aanvullende maatregelen
komen voor gewasbeschermingsmiddelen zoals genoemd in de Kamerbrief van de Minister
van IenW van 19 december jl.
De Kamer heeft mij met verschillende moties verzocht bij de behandeling van de SUR
standpunten namens Nederland in te brengen. Ik heb daaraan gehoor gegeven en de Kamer
hiervan op de hoogte gesteld via diverse brieven. Nu de behandeling van het SUR-voorstel
is gestopt, acht ik de moties als afgedaan.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema