27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 647 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 januari 2024

Naar aanleiding van mijn toezegging (TZ202401–021) tijdens het debat Landbouw- en Visserijraaddebat op 17 januari 2024 informeer ik hierbij uw Kamer over welke stappen ik heb gezet in de uitvoering van de motie van het lid Tjeerd de Groot om het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden te stoppen (Kamerstuk 27 858, nr. 587). Daarover is uw Kamer eerder geïnformeerd in de volgende stukken:

  • Kamerstuk 27 858, nr. 605, stappenplan en consequenties in kaart brengen

  • Kamerstuk 27 858, nr. 610, antwoorden op schriftelijke vragen (SO)

  • Kamerstuk 27 858, nr. 617, Nederlandse implementatie Richtlijn duurzaam gebruik t.b.v. bescherming drinkwater; provincie bevoegd gezag

  • Kamerstuk 27 858, nr. 633, juridische verkenning grondwaterbeschermingsgebieden

  • Kamerstuk 27 858, nr. 644, bescherming waterkwaliteit en onderzoek grondwaterbeschermingsgebieden.

Onderstaand is een samenvatting van de informatie die met voornoemde brieven en antwoorden reeds met uw Kamer is gedeeld.

Stand van zaken

Grondwaterbeschermingsgebieden bestaan uit waterwingebieden, waarbinnen nu al geen gebruik van bestrijdingsmiddelen is toegestaan, en daarom heen een beschermingsgebied waarbinnen beperkende maatregelen kunnen worden vastgesteld ter bescherming van het grondwater. De provincies zijn het bevoegd gezag in deze (Kamerstuk 27 858, nr. 617). Zij leggen daarvoor maatregelen vast in een provinciale milieuverordening. Deze bevoegdheid sluit aan bij het zogeheten subsidiariteitsbeginsel in het omgevingsrecht. Een provincie kan op dit moment dus al het gebruik van bestrijdingsmiddelen verbieden, mits zij kan aantonen dat het verbod geschikt is om doel te treffen, noodzakelijk en evenredig is.

Nederland heeft artikel 11, lid 2 (c) van de Europese Richtlijn 2009–128 geïmplementeerd met diverse generieke maatregelen, zoals uiteengezet in mijn brief van 4 juli 2023 (Kamerstuk 27 858, nr. 617), en daarover heeft de Europese Commissie geen opmerkingen gemaakt tijdens haar audit voor toezicht op de implementatie van de Richtlijn in 2020.

In een eerste juridische verkenning samen met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Provincies, VEWIN en LTO (Kamerstuk 27 858, nrs. 605 en 633) is aangegeven dat artikel 12 van de Richtlijn duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen reeds toestaat dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in specifieke gebieden kan worden verboden. Dit artikel biedt, in samenhang met de Wet gewasbescherming en biociden (Wgb), een aanknopingspunt voor het instellen van een algemeen (Rijks-)verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in alle grondwaterbeschermingsgebieden (conform de motie Tjeerd de Groot met Kamerstuk 27 858, nr. 587). Wel geldt dat een dergelijk verbod, wil het juridisch houdbaar zijn:

  • 1) geschikt moet zijn om het doel te treffen;

  • 2) noodzakelijk moet zijn;

  • 3) evenredig (er kan niet met een minder vergaande maatregel worden volstaan) moet zijn.

Ondanks dat een verbod op gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, zoals verzocht in de genoemde motie van lid Tjeerd de Groot, via de weg van maatregelen in provinciale milieuverordeningen – met de provincie als bevoegd gezag – al mogelijk is, ben ik wel degelijk gestart met het uitvoeren van de motie. Daarvoor is echter wel een juiste onderbouwing noodzakelijk, om juridisch houdbaar invulling te geven aan een verbod. Ook hier geldt dat het verbod doel moet treffen, noodzakelijk en evenredig moet zijn. Dit betekent bijvoorbeeld dat je het doel niet met een andere, minder vergaande maatregel kunt bereiken, dan met een verbod.

In het licht daarvan acht ik een brede impactanalyse nodig. Ook conform de vraag die het lid Tjeerd de Groot heeft gesteld in het Tweeminutendebat Landbouw en Visserijraad 27 juni 2023 over of het onderzoek «een volledig beeld geeft van de effecten en dus ook de totale maatschappelijke kosten meeneemt van het blijven gebruiken van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden, zoals bijvoorbeeld de kosten van het zuiveren van het water of anderszins». Ik heb Wageningen University & Research (WUR) gevraagd om deze verkenning uit te voeren (Kamerstuk 27 858, nr. 633). Deze moet onder meer zicht geven op het effect van huidige provinciale maatregelen en de impact van (een verbod op) zowel professioneel als particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen en buiten de landbouw alsook landgebruik in de verschillende gebieden. Deze externe analyse is nodig om een zorgvuldige afweging te kunnen maken en bestaat uit twee stappen, namelijk een Quick Scan gevolgd door een integrale analyse, zoals WUR dat heeft aangegeven. De Quick Scan is bedoeld om globaal inzicht te krijgen in de impact van een dergelijk gebruiksverbod, binnen en buiten de landbouw en van alle bestrijdingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 644). Deze Quick Scan zal mij dit voorjaar bereiken. Ik zal uw Kamer daarvan zo spoedig mogelijk nadat ik deze heb ontvangen op de hoogte brengen, tezamen met mijn appreciatie hiervan.

In de zomer 2024 zal naar verwachting de volledige impactanalyse zijn opgeleverd. Het is aan een nieuw kabinet om definitieve uitspraken te doen over de wijze van invoering van een gebruiksverbod.

De Minister van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven