27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 271 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juni 2014

Op uw verzoek van 23 april 2014 geef ik een reactie op het rapport van Greenpeace, getiteld «Gifplanten in het tuincentrum»1.

1. Rapport Greenpeace

Het rapport doet verslag van een door Greenpeace uitgevoerd onderzoek naar de aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen in bloeiende sierplanten in tuincentra. Samengevat constateert het rapport het volgende: er zijn 69 planten bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van 400 verschillende werkzame stoffen. In al deze monsters – op één na – werden residuen van werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen. Analyse van de monsters maakte duidelijk dat het ging om 79 werkzame stoffen, waarvan 29 insecticiden, 38 fungiciden en 12 andere gewasbeschermingsmiddelen.

Volgens Greenpeace zijn 8 stoffen verboden in de EU, zijn 5 niet toegelaten in Nederland en zijn 9 niet toegelaten voor gebruik in de sierteelt in Nederland.

Greenpeace concludeert dat 9 werkzame stoffen direct moeten worden verboden en andere (insecticiden) grondig zouden moeten worden herbeoordeeld in verband met het risico voor bijen. Tenslotte zijn er in het rapport ook vier aanbevelingen opgenomen:

  • 1. Alle middelen waarvan het vermoeden bestaat dat ze gevaarlijk zijn voor de bij moeten opnieuw beoordeeld worden, en moeten verboden worden: imidacloprid, thiamethoxam, clothianidin, thiacloprid, acetamiprid, fipronil, chlopyriphos, deltametrin en cypermethrin.

  • 2. Handhaving in de sierteelt moet verbeteren en gebruiksgegevens moeten openbaar worden gemaakt.

  • 3. EU-lidstaten moeten actieplannen opstellen om bijen te beschermen.

  • 4. Overheden moeten stimuleren dat sierteelt en boomteelt zonder gewasbeschermingsmiddelen kunnen.

2. Kabinetsstandpunt

Reactie op de resultaten

Op de onderzochte planten heeft Greenpeace residuen gevonden van 8 werkzame stoffen die in de EU niet zijn goedgekeurd. Dat is illegaal gebruik, dat ik volstrekt onwenselijk en niet acceptabel acht.

Het aantreffen van residuen hoeft echter niet het gevolg te zijn van illegaal gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In 24 van de 57 geconstateerde gevallen van niet (in Nederland) in de sierteelt toegelaten middelen bleek dat de gevonden residuen het gevolg kunnen zijn van de opslag van de onderzochte siergewassen op plekken waar eerder graan is opgeslagen en behandeld. In graan is een toelating voor deze behandeling en daarna mogen -conform toelating- ook andere gewassen in dezelfde opslagruimte worden opgeslagen.

Ook is gebleken dat er residuen zijn aangetroffen van vijf middelen die weliswaar in Nederland niet zijn toegelaten, maar wel in andere EU-landen, waaronder bijvoorbeeld in België. In het geval dat planten in andere landen zijn gekweekt, waar de middelen zijn toegelaten, mogen deze vervolgens op basis van vrije handel binnen de EU in Nederland worden verkocht.

Overigens betekent het feit dat er residuen van gewasbeschermingsmiddelen zijn aangetroffen op planten niet per definitie dat er onaanvaardbare risico’s zijn voor bijen. Ook is er niet noodzakelijkerwijs sprake van een overtreding, omdat resten van middelen zijn toegestaan, mits het middel gebruikt is conform het wettelijk gebruiksvoorschrift. Sierteeltgewassen zijn immers niet bedoeld om te consumeren. In gewassen waarvan een product wel wordt gebruikt voor consumptie, wordt er bij het product het zogenaamde Maximum Residu Limiet (MRL) vastgesteld, ook conform de gebruiksvoorschriften.

Reactie op de aanbevelingen

  • 1) Over de neonicotinoïden en fipronil en de aangenomen moties daarover is uw Kamer zeer recent per brief van 17 april 2014 geïnformeerd (TK 27 858, nr. 264). Het kabinet concludeert dat op nationaal en op Europees niveau zeer recent de gewasbeschermingsmiddelen die neonicotinoïden en fipronil bevatten zijn herbeoordeeld aan de hand van de nieuwste stand van de wetenschap als het gaat om de risico’s voor bijen. Daar waar er onaanvaardbare risico’s voor bijen waren, zijn de toelatingen ingetrokken, c.q. is er ingegrepen in de toelatingen. Sindsdien zijn er geen nieuwe concrete aanwijzingen of feiten dat de EU-goedkeuring van de werkzame stoffen of de Nederlandse toelatingen van middelen niet (meer) zouden voldoen aan de toelatingscriteria voor bijen. Ook is er geen aantoonbare aanleiding dat er in de huidige toelatingen een ernstig risico aanwezig is voor bijen, dat ingrijpen door middel van een noodmaatregel zou rechtvaardigen. Gezien de juridische systematiek uit de Verordening 1107/2009/EC voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen ontbreekt daarmee de rechtsgrond om de toelatingen van middelen te herzien, te wijzigen of in te trekken.

    Er zijn zes gewasbeschermingsmiddelen in Nederland toegelaten op basis van deltamethrin als insecticide voor professioneel gebruik. De Europese goedkeuring loopt in 2016 af, nog dit jaar zal Zweden als rapporterende lidstaat de herbeoordeling starten (op alle aspecten; veel breder dus dan alleen het risico voor bijen). Daarbij wordt het nieuwe richtsnoer voor beoordeling van risico’s voor bijen gebruikt. Er is één gewasbeschermingsmiddel toegelaten in Nederland op basis van chlorpyriphos als insecticide voor het professioneel gebruik als zaadbehandelingsmiddel. De Europese goedkeuring loopt in 2018 af, in 2016 zal uiterlijk de herbeoordeling starten door rapporterend lidstaat Spanje. Er is in Nederland één gewasbeschermingsmiddel toegelaten op basis van cypermethrin, als insecticide voor professioneel gebruik in granen en koolzaad (dus niet in boomkwekerijproducten en vaste planten). De Europese goedkeuring loopt in 2017 af, in 2015 zal uiterlijk de herbeoordeling starten door rapporterend lidstaat België. Uiteraard is de EFSA altijd nauw betrokken bij de EU-beoordeling en geeft advies aan de EC en de lidstaten. Waar voor Nederland een toelating wordt aangevraagd, is Nederland zogenaamd «concerned member state» en kijkt mee met de beoordeling.

  • 2) De NVWA handhaaft risicogericht. Waar de naleving structureel te wensen overlaat en niet lijkt te verbeteren, wordt een extra handhavingsinspanning verricht, bijvoorbeeld in de rozen, fruitteelt en bloembollen. In 2013 is een nalevingsmeting gedaan in de sierteelt. De NVWA-rapportage is naar verwachting voor de zomer gereed. Naar aanleiding daarvan zal ik uw Kamer informeren.

    In het eerste kwartaal van 2014 is steekproefsgewijs ook een aantal verkooplocaties van sierteeltproducten bezocht. Hierbij zijn geen verboden producten met neonicotinoïden aangetroffen. In het tweede kwartaal 2014 (het seizoen voor het gebruik van dergelijke middelen) zal een breder onderzoek door de NVWA worden uitgevoerd in de verkoopkanalen.

    De NVWA verzamelt de landelijke afzetgegevens op werkzame-stof-niveau. Deze kunnen niet herleid worden tot een bepaald gebied. Ook in verband met de vertrouwelijkheid van de gegevens vanuit bijvoorbeeld concurrentieoogmerk zijn de gegevens niet op dat niveau vrij te geven.

  • 3) Ik kan u naar aanleiding van de aanbevelingen van Greenpeace over actieplannen bijen laten weten dat er een Nederlands «Actieprogramma Bijengezondheid» is. Mijn reactie hierop is uw Kamer op 15 december 2013 gezonden (TK 27 858, nr. 224). Veel acties lopen al, er is ook een Bijenberaad ingesteld door de stakeholders, dat de uitvoering van het Actieprogramma bewaakt.

  • 4) Ook in de sierteelt en in de boomteelt is gewasbescherming als randvoorwaarde voor een succesvolle teelt nodig. Ik ben het eens met Greenpeace dat de overheid een geïntegreerde aanpak van gewasbescherming moet stimuleren. In de nota «Gezonde Groei Duurzame Oogst» staat duurzame gewasbescherming centraal. Deze is met uw Kamer op 1 juli 2013 besproken, tijdens het Notaoverleg Gewasbescherming. In de nota staan doelstellingen en maatregelen genoemd om geïntegreerde gewasbescherming de komende 10 jaar te stimuleren. Na vijf jaar zal er een tussenevaluatie komen. Ik zet dus in op geïntegreerde gewasbescherming: iedere teler moet de principes ervan toepassen. Daar hoort ook bij dat duurzame gewasbescherming een noodzakelijke randvoorwaarde is om een goed, verhandelbaar product te kunnen afleveren. Handhaving heeft daarin zijn rol, maar ik verwacht ook dat de ketenpartijen zelf hun verantwoordelijkheid nemen.

    De verantwoordelijkheid voor de naleving van de gewasbeschermingsmiddelenregelgeving ligt primair bij de gehele sierteeltketen, van teelt tot retail. De sector kan onderling bindende afspraken maken waarbij met name de retail een belangrijke rol kan spelen. Er heeft hierover een gesprek plaatsgevonden met alle ketenpartijen (organisaties voor de primaire productie, handel en retail). Ook zij veroordelen allen het gebruik van niet toegelaten middelen en willen komen met een ketenaanpak, waarbij een certificering centraal staat die garantie geeft dat gewasbeschermingsmiddelen – als deze worden gebruikt – ook zijn toegelaten. Ketenpartijen geven aan in te zullen zetten op brede verduurzaming van de productie.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven