27 840
Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot de rijvaardigheid en rijbevoegdheid

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 18 februari 2002

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel I, onderdeel A, punt 3, wordt vervangen door:

3. Het bij de wet van 11 november 1999, houdende wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot de Algemene Periodieke Keuring (Stb. 504), tot onderdeel p verletterde onderdeel o en het bij de wet van 5 april 2001 tot wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens (Stb. 180) toegevoegde onderdeel p worden vervangen door drie onderdelen, luidende:

p. verwerken van gegevens: verwerken als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet bescherming persoonsgegevens;

q. Dienst Wegverkeer: de in artikel 4a bedoelde dienst;

r. het CBR: de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.

II

In artikel I wordt na onderdeel D een onderdeel ingevoegd, luidende:

DA

Na Hoofdstuk IA wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IB TOEZICHT OP HET CBR

Artikel 4z

1. Het CBR verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de inlichtingen die deze ten behoeve van zijn taakuitoefening nodig oordeelt. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

2. Onze Minister kan aan het CBR aanwijzingen van algemene aard geven met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 130 tot en met 134a en 149, tweede lid, onderdeel a.

3. Indien het CBR naar het oordeel van Onze Minister zijn taak ernstig verwaarloost of in gevaar brengt, kan Onze Minister, gehoord het CBR, de noodzakelijke voorzieningen treffen.

4. Over de uitoefening van het toezicht op het CBR door Onze Minister kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld.

III

In artikel I wordt na onderdeel H een onderdeel ingevoegd, luidende:

HA

In artikel 36, vijfde lid, wordt na «kentekenregister» ingevoegd: , tenzij krachtens artikel 71 een bepaalde afwijking van die gegevens is toegestaan.

IV

Artikel I, onderdeel I, komt te luiden:

I

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «invalidenvoertuigen» vervangen door: gehandicaptenvoertuigen.

2. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. motorrijtuigen en aanhangwagens, mits wordt voldaan aan nadere bij ministeriële regeling vast te stellen regels, die in eigendom toebehoren aan of worden gehouden door:

1°. leden van een bij ministeriële regeling aangewezen krijgsmacht of civiele dienst in de zin van artikel I van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de landen die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1953, 10), dan wel in de zin van artikel 3 van het bij evenbedoeld verdrag behorende, op 28 augustus 1952 te Parijs gesloten, protocol nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag (Trb. 1953, 11), alsmede

2°. functionarissen van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie die in Nederland zijn op grond van de briefwisseling tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie van 31 augustus en 11 september 1979 (Trb. 1979, 159) en op wie het Verdrag nopens de rechtspositie van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf (Trb. 1951, 139), van toepassing is.

3. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het gebruik van een zodanig kenteken verplicht is.

V

In artikel I, onderdeel S, punt 2, wordt «identificatiebewijs» vervangen door: identiteitsbewijs.

VI

In artikel I, onderdeel AA, punt 2, wordt in artikel 124, tweede lid, onderdeel d, onder I, «Onze Minister» vervangen door: het CBR.

VII

De onderdelen EE tot en met II van artikel I worden vervangen door:

EE

Artikel 130 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, en in het derde lid wordt «Onze Minister» telkens vervangen door: het CBR.

2. De tweede volzin van het eerste lid komt te luiden: Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.

FF

Artikel 131 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling genomen.

2. In het tweede en het zesde lid wordt «Onze Minister» telkens vervangen door:

Het CBR.

3. In het vierde lid wordt «: Onze Minister» vervangen door: het CBR

4. Het vijfde lid komt te luiden:

5. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, legt het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting op zich binnen een daarbij vastgestelde termijn te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid. De aan deze maatregelen verbonden kosten, waarvan de hoogte wordt vastgesteld bij ministeriële regeling, komen ten laste van betrokkene. Indien het rijbewijs overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, wordt het onverwijld aan betrokkene teruggegeven.

GG

Artikel 132 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt in de eerste volzin «Onze Minister» vervangen door «het CBR» en wordt in de tweede volzin «Onze Minister» vervangen door «Het CBR».

2. In het derde lid wordt «Onze Minister» vervangen door: Het CBR.

3. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «Onze Minister» vervangen door: het CBR.

4. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

6. Indien het rijbewijs dat voor ongeldigverklaring op grond van het tweede lid in aanmerking komt, zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, plaatst het CBR een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij, al naar gelang de aard van het onderzoek waarop het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit betrekking heeft, beschikt over de rijvaardigheid dan wel de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop dat besluit betrekking heeft.

5. In het zevende lid (oud zesde lid) wordt «het tweede en het vijfde lid» vervangen door: het tweede, vijfde en zesde lid.

GGA

Artikel 133 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «Onze Minister» vervangen door: het CBR.

2. In het vierde lid wordt «Onze Minister» vervangen door: Het CBR.

HH

Artikel 134 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de eerste volzin «Onze Minister» vervangen door «Het CBR» en wordt in de tweede en derde volzin «Onze Minister» telkens vervangen door «het CBR».

2. Het tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid worden respectievelijk vernummerd tot derde, vierde, zevende, achtste, negende en tiende lid.

3. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.

4. Het derde lid (oud tweede lid) komt te luiden:

3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. Een deel van de aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, komt ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing.

5. In het vierde lid (oud derde lid) wordt «Onze Minister» vervangen door: het CBR.

6. Er worden twee leden ingevoegd, luidende:

5. Indien de uitslag van het onderzoek aanleiding geeft tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van betrokkene, plaatst het CBR, indien dat rijbewijs zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij, al naar gelang de aard van het onderzoek, beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid dan wel de rijvaardigheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking had.

6. Indien bij een op grond van het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit gevorderd onderzoek naar de geschiktheid is gebleken dat de resterende geldigheidsduur van het rijbewijs korter is dan de termijn waarvoor de houder blijkens de uitslag van het onderzoek naar verwachting geschikt zal zijn voor het besturen van motorrijtuigen, plaatst het CBR een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft.

7. Het zevende lid (oud vierde lid) komt te luiden:

7. Indien het CBR het rijbewijs niet ongeldig verklaart, legt het in bij ministeriële regeling vastgestelde gevallen aan betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting op zich binnen een daarbij vastgestelde termijn te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid. De aan deze maatregelen verbonden kosten, waarvan de hoogte wordt vastgesteld bij ministeriële regeling, komen ten laste van betrokkene. Indien het rijbewijs overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, wordt het onverwijld aan betrokkene teruggegeven.

8. In het achtste lid (oud vijfde lid) wordt «Onze Minister» vervangen door: Het CBR.

9. Het negende lid (oud zesde lid) komt te luiden:

9. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het derde, het vierde en het zevende lid.

II

Artikel 134a komt te luiden:

Artikel 134a

Voor zover dit noodzakelijk is voor de toepassing van deze paragraaf verwerkt het CBR persoonsgegevens betreffende iemands rijvaardigheid en gezondheid.

VIII

De artikelen IV en V worden vervangen door:

ARTIKEL IV

Artikel 110, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals dat artikel luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Q, van deze wet, blijft van kracht ten aanzien van bestuurders van motorrijtuigen, al dan niet met aanhangwagen, die zijn ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, die op dat tijdstip de leeftijd van achttien doch nog niet die van eenentwintig jaren hebben bereikt, voor zover

a. aan hen reeds vóór dat tijdstip een rijbewijs voor het besturen van de betrokken motorrijtuigen is afgegeven;

b. zij blijkens een door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek naar de rijvaardigheid en geschiktheid tot het besturen van de betrokken motorrijtuigen, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend, beschikken over de voor het besturen van de betrokken motorrijtuigen vereiste rijvaardigheid en geschiktheid en aan hen na dat tijdstip een rijbewijs voor het besturen van de betrokken motorrijtuigen is afgegeven.

ARTIKEL IVA

Artikel 110b, eerste lid, onderdeel b, zoals dat artikel luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel R, van deze wet, blijft van kracht ten aanzien van bestuurders van motorrijtuigen, al dan niet met aanhangwagen, die zijn ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, die op dat tijdstip de leeftijd van achttien doch nog niet die van eenentwintig jaren hebben bereikt, voor zover de aanvraag voor het door of vanwege de overheid ingestelde onderzoek naar de rijvaardigheid en geschiktheid tot het besturen van de betrokken motorrijtuigen vóór dat tijdstip is ingediend.

ARTIKEL V

Artikel 111, eerste lid, aanhef en onderdeel a, zoals dat artikel luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel S, van deze wet, blijft van kracht ten aanzien:

a. vóór dat tijdstip ingediende aanvragen van rijbewijzen voor het besturen van motorrijtuigen, al dan niet met aanhangwagen, ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, die op dat tijdstip nog niet tot afgifte van een rijbewijs hebben geleid;

b. na dat tijdstip ingediende aanvragen van rijbewijzen voor het besturen van motorrijtuigen, al dan niet met aanhangwagen, ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, ingediend door een aanvrager die op dat tijdstip de leeftijd van achttien doch nog niet die van eenentwintig jaren heeft bereikt en die blijkens een door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek naar de rijvaardigheid en geschiktheid tot het besturen van de betrokken motorrijtuigen, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend, beschikt over de voor het besturen van de betrokken motorrijtuigen vereiste rijvaardigheid en geschiktheid.

Toelichting

I

Voorgesteld wordt de definities van de begrippen «verwerken van gegevens» en «Dienst Wegverkeer», die in de geldende tekst van de Wegenverkeerswet 1994 abusievelijk beide zijn geletterd als onderdeel p, te letteren als p, onderscheidenlijk q. De toevoeging van een definitie van het begrip «CBR» (onderdeel r) houdt verband met de voorgestelde attributie van een aantal bevoegdheden aan de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Verwezen moge worden naar de toelichting op de artikelen II, VI en VII van deze nota van wijziging.

II, VI en VII

Zoals bij brief van 26 november 2001 aan de voorzitter van de Vaste Commissie voor Verkeer en Waterstaat aangekondigd, is een wettelijke regeling met betrekking tot de publieke taken van het CBR in voorbereiding. Teneinde de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat voor de uitoefening van de publieke taken door het CBR gestalte te geven tot het tijdstip waarop de bedoelde wettelijke voorziening tot stand zal zijn gekomen en in werking zal zijn getreden, is op 15 november 2001 namens de Staat een overeenkomst gesloten met het CBR die anticipeert op de op te stellen wetgeving.

Tot de publieke taken die in het kader van de aangekondigde wettelijke regeling zullen worden opgedragen aan het CBR, zal in ieder geval behoren de toepassing van de in de artikelen 130 tot en met 134 van de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen z.g. vorderingsprocedure. De aan de toepassing van deze procedure verbonden werkzaamheden worden thans reeds krachtens mandaat door het CBR (de Divisie Vorderingen) verricht. Het personeel dat is belast met de vorderingswerkzaamheden is daartoe in 1993 van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat naar het CBR overgegaan.

De totstandkoming van de in het vooruitzicht gestelde wettelijke regeling van de publieke taken van het CBR zal nog enige tijd op zich laten wachten. Inmiddels is echter gebleken dat de thans toegepaste mandaatconstructie aanzienlijke fiscale gevolgen heeft. Ingevolge de Wet op de omzetbelasting 1968 is de levering van diensten door ondernemers in Nederland in het kader van hun onderneming onderworpen aan de heffing van omzetbelasting. Onder diensten dient in dit verband te worden verstaan: alle prestaties, niet zijnde levering van goederen, die tegen vergoeding worden verricht jegens personen die niet tot de eigen kring behoren. Aangezien de privaatrechtelijke stichting CBR hier tegen vergoeding een wettelijke taak van de Minister van Verkeer en Waterstaat uitvoert, is sprake van een prestatie, tegen vergoeding, van het CBR jegens de Staat. De huidige mandaatconstructie heeft derhalve het – onbedoelde en ten tijde van de verlening van het mandaat niet onderkende – gevolg dat ingevolge de Wet op de omzetbelasting 1968 over de jaarlijkse vergoeding die het CBR voor de krachtens mandaat verrichte werkzaamheden ontvangt, omzetbelasting in rekening gebracht en afgedragen moet worden. Het bedrag aan niet afgedragen omzetbelasting is inmiddels opgelopen tot circa 6 mln. euro. Dit bedrag kan in geval van oplegging van een fiscale boete oplopen tot circa 12 mln. euro.

Eerst vanaf het moment dat de in het geding zijnde taak als een eigen wettelijke taak aan het CBR zal zijn opgedragen, zal niet langer sprake zijn van BTW-plichtige dienstverlening van het CBR jegens de Staat. Gezien de geschetste fiscale gevolgen van de huidige mandaatconstructie acht ik het ongewenst die constructie in stand te houden tot het tijdstip waarop de aangekondigde wettelijke regeling tot stand zal zijn gekomen en in werking zal zijn getreden. In verband daarmede wordt voorgesteld op de aangekondigde wettelijke regeling vooruit te lopen door de in de artikelen 130 tot en met 134 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de Minister van Verkeer en Waterstaat opgedragen taken reeds thans te attribueren aan het CBR. De voorgestelde attributie aan het CBR gaat gepaard met de gebruikelijke toezichtbepalingen die bewerkstelligen dat de Minister van Verkeer en Waterstaat in het geval van een geattribueerde taak adequaat toezicht kan uitoefenen.

Overigens gaat het in het kader van de toepassing van de hier in het geding zijnde procedure om het nemen van gebonden beschikkingen. Feiten en omstandigheden die ten grondslag dienen te liggen aan het vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid of geschiktheid, dat aanleiding is tot uitoefening van de in de artikelen 130 tot en met 134 van de Wegenverkeerswet voorziene bevoegdheden, zijn limitatief vastgesteld bij ministeriële regeling. De betrokken ministeriële regeling, de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (Stcrt. 1996, 81) bevat voorts een aantal gedetailleerde voorschriften ten aanzien van de wijze waarop aan de betrokken bevoegdheden toepassing dient te worden gegeven. De in het kader van de toepassing van de hier aan de orde zijnde bevoegdheden genomen besluiten zijn besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen op grond van die wet een bezwaarschrift kan worden ingediend en beroep kan worden ingesteld.

III

Bij de afgifte van een kentekenbewijs voor een motorrijtuig of aanhangwagen worden gegevens ter identificatie van het voertuig, zoals merk, type en identificatienummer, en technische gegevens zoals massa ledig voertuig, wielbasis en typegoedkeuringsnummer opgenomen op dat bewijs of in het kentekenregister. De gegevens zijn gebaseerd op de situatie ten tijde van de afgifte van het kentekenbewijs, derhalve op het moment van toelating tot het verkeer op de Nederlandse weg. Ten behoeve van een adequaat toezicht op de naleving van de wegenverkeersrechtelijke bepalingen is het van belang dat het voertuig blijft overeenkomen met de opgenomen gegevens. Ten aanzien van een aantal gegevens is dit evenwel niet mogelijk. Zo is bijvoorbeeld de wielbasis van een personenauto in centimeters op het kentekenbewijs opgenomen. Bij normaal gebruik kan de waarde van de wielbasis echter enigszins gaan afwijken. Teneinde een zodanige, met het normaal gebruik van een voertuig verband houdende, afwijking van gegevens mogelijk te maken is aan het vijfde lid van artikel 36 een volzin toegevoegd. De toevoeging houdt in dat bij of krachtens hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement, het hoofdstuk dat regels stelt voor het gebruik van voertuigen op de weg, motorrijtuigen en aanhangwagens ten aanzien van nader te bepalen gegevens op nader te bepalen wijze mogen afwijken van de gegevens op het kentekenbewijs of in het kentekenregister.

IV

Artikel 37, eerste lid, onderdeel c, wordt gewijzigd op het punt van de uitzondering van de kentekenplicht voor leden van een nader aangewezen krijgsmacht of civiele dienst (eerste lid, onderdeel c). In het kader van (de uitvoering van) het NAVO-verdrag is bij ministeriële regeling een aantal specifieke groepen militairen en leden van de civiele dienst vrijgesteld van het voeren van een «normale» kentekenplaat, op voorwaarde dat zij een bepaalde, door de desbetreffende militaire organisatie afgegeven, kentekenplaat voeren. Dit geldt onder meer voor AFCENT te Brunssum. Op grond van de notawisseling tussen Nederland en de NAVO (Trb. 1979, 159) worden gelijksoortige kentekenplaten afgegeven aan NAPMA (NATO Airborne Early Warning and Control Program Management Agency), eveneens te Brunssum. Aangezien aan de NAPMA voor wat betreft de kentekenplicht derhalve een vergelijkbare status is toegekend als AFCENT, wordt de tekst van onderdeel c dienovereenkomstig aangepast. Om een dergelijke aanpassing is door de NAPMA verzocht. Duidelijkheidshalve is onderdeel c in zijn geheel opnieuw vastgesteld.

V

De voorgestelde redactionele wijziging strekt tot bevordering van eenheid van terminologie.

VIII

De in het wetsvoorstel getroffen overgangsregeling in verband met de voorgestelde verhoging van de aan de afgifte van rijbewijzen D (autobussen) en E bij D (autobussen met aanhangwagen) en de aan het besturen van motorrijtuigen van die categorieën verbonden minimumleeftijd van achttien naar eenentwintig jaar is aangevuld met een voorziening met betrekking tot het ontvangen van rijonderricht voor de betrokken rijbewijscategorieën. Op grond van de getroffen voorziening mogen kandidaten voor het rijexamen D en het rijexamen E bij D, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de voorgestelde leeftijdsverhoging de leeftijd van achttien jaar doch nog niet die van eenentwintig jaar hebben bereikt, ook na dat tijdstip rijonderricht voor die categorieën blijven ontvangen mits de aanvraag voor het rijexamen vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de voorgestelde leeftijdsverhoging is ingediend (artikel IVA). De in de artikelen IV en V van het wetsvoorstel voorziene overgangsregelingen zijn redactioneel afgestemd op de nieuw voorgestelde overgangsregeling ten aanzien van het ontvangen van rijonderricht. Artikel V van het wetsvoorstel is voorts aangevuld met een voorziening ten behoeve van aanvragen van rijbewijzen D en E bij D, die reeds vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de voorgestelde verhoging van de aan de afgifte van die rijbewijzen verbonden minimumleeftijd van achttien naar eenentwintig jaar zijn ingediend, doch die om enigerlei reden op dat tijdstip nog niet tot afgifte van een rijbewijs hebben geleid. Deze aanvragen zullen ingevolge de getroffen voorziening nog volgens het oude recht worden afgehandeld.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Naar boven