27 669
Wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (voorlopige maatregel)

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 november 2003

De motie van lid Weekers (2001–2002, 27 669, nr. 12) omvat een tweeledig verzoek aan de regering. Ten eerste om in het kader van de aangekondigde evaluatie van de Wet BIG criteria te ontwikkelen op grond waarvan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) krachtig preventief kan optreden tegen schadelijke kwakzalvers die niet geregistreerd zijn ingevolge de Wet BIG. Ten tweede om door middel van een wetswijziging mogelijk te maken dat de Inspectie een zelfstandige bevoegdheid krijgt om op basis van de genoemde criteria effectief preventief op te kunnen treden tegen (niet BIG-geregistreerde) kwakzalvers.

Het tweede deel van de motie-Weekers is tijdens de behandeling van de wijziging van de Wet BIG (voorlopige maatregel) al uitgebreid aan de orde geweest. De Kamer heeft destijds met de voorgestelde wetswijziging ingestemd. Als gevolg hiervan is de bevoegdheid tot het instellen van een «voorlopige maatregel» bij het Openbaar Ministerie (OM) ondergebracht. Uit de evaluatie van de Wet BIG is naar voren gekomen dat er sinds de invoering van de Wet BIG in 1997 slechts enkele zaken ter kennis van de IGZ zijn gesteld. Mij is tot op heden niet gebleken dat de «voorlopige maatregel» onvoldoende zou werken. Ik acht het gelet op het vorenstaande niet zinvol om over te gaan tot de gevraagde wetswijziging.

Tevens bevat de motie een verzoek om eveneens naar aanleiding van de evaluatie van de Wet BIG, criteria te ontwikkelen waarmee de IGZ bij het toepassen van de voorlopige maatregel krachtig zou kunnen optreden. Bij brief van 10 maart 2003 (kamerstuk 27 669, nr. 13) inzake de moties Rouvoet en Hermann (2001–2002, 27 669, nr. 9 resp. nr. 10) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de werkgroep die het OM en de IGZ hebben geformeerd om een draaiboek voor de uitvoering van artikel 96a Wet BIG te maken. Het formuleren van criteria voor de toepassing van de voorlopige maatregel maakt hiervan onderdeel uit. Gezien de instelling van deze werkgroep en de goede samenwerking tussen IGZ en OM op dit punt, wil ik de IGZ en het OM de ruimte laten dit zelf op te pakken. Ik zal u te zijner tijd berichten over bovengenoemd draaiboek. Ik beschouw de motie van het lid Weekers hiermee als afgehandeld.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Naar boven