27 665
Invoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 23 mei 2001

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, brengt onderstaand verslag uit over haar bevindingen. Met een tijdige en afdoende beantwoording van de daarin opgenomen vragen en opmerkingen door de regering acht de commissie de openbare beraadslaging over het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

ALGEMEEN 
   
1.Inleiding2
   
2.Overgangsrecht Organisatiewet sociale verzekeringen 19976
   
3.Overgangsrecht Arbeidsvoorzieningswet 19967
   
4.Reïntegratie7
4.1Reïntegratiemarkt7
4.2Opdrachtgeverschap reïntegratie15
4.3De relatie tussen de werkgever en het UWV bij de reïntegratie van zieke of arbeidsgehandicapte werknemers21
4.4Financiering reïntegratieactiviteiten in het kader van ziekte of arbeidsongeschiktheid22
4.5De ondersteuning van de werkgever bij de uitvoering van zijn reïntegratietaken23
4.6Positie van de cliënt bij reïntegratie23
   
5.Rechtsbescherming32
   
6.Commentaar van bij SUWI betrokken organisaties32
6.1Reïntegratie van zieke of arbeidsgehandicapte werknemers en werklozen32
6.2Relatie CWI/gemeenten/UWV32
6.3Gegevensverkeer34
   
II.ARTIKELSGEWIJS34

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van deze invoeringswet. Het voorstel bevat technische wijzigingen maar ook beleidsmatige voorstellen. Deze leden hebben een aantal opmerkingen en ook wezenlijke kritiek op onderdelen van het voorstel.

Zij betreuren het voorts dat de regering niet tot een geïntegreerd wetvoorstel is gekomen en de poortwachtersfunctie als separaat wetsvoorstel heeft gepresenteerd.

Het komt de leden van de PvdA-fractie voor dat de regering veel zaken die in de SUWI-wet thuis horen via lagere regelgeving die alleen voor administratieve bepalingen zijn bedoeld wil invoeren en regelen. Deze leden zijn het daar niet mee eens. Zij wensen uitdrukkelijk het toezicht in de wet te regelen en zullen zonodig daarvoor voorstellen doen. Zij vragen uiterlijk eind mei a.s. een totaaloverzicht van voorgenomen lagere regelgeving. Welke onderwerpen gaan nog bij AMvB geregeld worden? Worden daarin ook beleidskeuzen verwerkt? Zo ja, welke en hoe? Wanneer worden deze aan de Kamer voorgelegd?

De leden van de PvdA-fractie hebben een voorstel om te komen tot een financiële prikkel voor de UWV node gemist. Zij achten het noodzakelijk om zo'n prikkel te creëren om tot een geslaagde reïntegratie te komen. Datzelfde geldt volgens hen voor het CWI bij de intakefunctie.

In het kader van de uitwisselbaarheid van gemeentelijke en CWI-taken zou een bepaling waarin het CWI een taak door de gemeente laat uitvoeren (bijv. in een landelijk gebied) tot de mogelijkheden moeten kunnen behoren. De leden van de PvdA-fractie vragen een reactie van de regering.

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Gezien de grote samenhang met de wetsvoorstellen 27 588 (Wet SUWI), 27 678 (Wet verbetering poortwachter), 27 549 (Wet verzelfstandiging reïntegratiediensten Arbeidsvoorzieningsorganisatie), alsmede de ontwerp-kaderwet ZBO's zullen deze leden in hun inbreng bij voorliggend wetsvoorstel relaties leggen naar genoemde andere wetsvoorstellen. Daarbij zullen zij afzien van uitputtende opsommingen, maar kortheidshalve verwijzen naar hun inbrengen ten aanzien van de betreffende wetsvoorstellen.

De leden van de VVD-fractie delen niet het commentaar van de Raad van State waarin wordt gesteld dat, gezien de overlap met het wetsvoorstel Poortwachter, de voorgestelde taakuitbreiding van de werkgever met de reïntegratie van zijn zieke of arbeidsgehandicapte werknemers in het bedrijf van een andere werkgever, zou moeten worden opgenomen in het wetsvoorstel Poortwachter. Zij ondersteunen derhalve de weergegeven opvattingen van de regering. Zij verwijzen wel nadrukkelijk naar de inbreng van de VVD-fractie bij het wetsvoorstel Poortwachter om een beschouwing te verkrijgen over de vraag op welke wijze door de werkgever aan de nieuwe verplichting kan worden voldaan, dit temeer daar een nieuwe werkgever wellicht niet altijd de nodige interesse voor deze werknemers zal tonen. Deze leden vernemen graag welke consequenties dit zou kunnen hebben voor reïntegratie binnen het eigen bedrijf. Zal de werkgever niet geneigd zijn werknemers «door te schuiven»? Op welke wijze zijn dit wetsvoorstel en de voorstellen zoals neergelegd in het Poortwachtersmodel complementair?

Deze leden hebben bij hun inbreng t.a.v. de Wet SUWI beklemtoond hoezeer zij hechten aan een volledige ministeriële verantwoordelijkheid die goed en helder in de SUWI-wetgeving wordt vastgelegd. Deze leden merkten dan ook op, dat zij buitengewoon veel belang hechten aan de reacties op de inbreng van de VVD-fractie op de Kaderwet ZBO's. De regering reageerde daarop door een Nota van Wijziging op de SUWI-wet in te dienen om te ondervangen dat de Kaderwet (nog) niet is aanvaard. Deze leden melden via dit wetsvoorstel dat het voor hen buitengewoon moeilijk, zo al niet onmogelijk, is te overzien of met genoemde wijziging deze verantwoordelijkheid voldoende gestalte krijgt. Bovendien vernemen deze leden graag of wellicht ook het voorliggende wetsvoorstel nog een Nota van Wijziging behoeft t.a.v. dit specifieke punt.

Daar waar het de relatie tussen Kaderwet ZBO's en de Wet SUWI betreft, geldt dit evenzeer de relatie tussen dit voorliggende wetsvoorstel en de zgn. Kliqwet. Immers, zo merken deze leden op, de Tweede Kamer maakte een kritisch verslag bij de Kliqwet. Dat betreffende wetsvoorstel zal bovendien nog worden onderworpen aan een apart onderzoek in opdracht van de Kamer. De regering verwijst in het voorliggende wetsvoorstel naar de Kliqwet. Deze leden merken hier op dat zich hetzelfde probleem als bij de Kaderwet ZBO's voordoet. De genoemde wet is (nog) niet aangenomen! Deze leden vernemen derhalve graag of het voorliggende wetsvoorstel een Nota van Wijziging behoeft, omdat de Kliqwet immers nog niet door de Kamer is aanvaard.

Meer in het algemeen moet deze leden van het hart dat zij de samenhang tussen alle wetsvoorstellen en regelingen t.a.v. SUWI zeer onoverzichtelijk vinden. Alhoewel deze opmerkingen ook al werden gemaakt in het algemeen overleg over de GrootProjectrapportages, heeft de regering zich van deze dringende oproep om logische samenhang nog niet al te veel aangetrokken. De leden van de VVD-fractie achten het van essentieel belang dat die volgorde en samenhang wel spoedig tot stand komen. Dit is niet in de laatste plaats van belang omdat de medewetgevende en controlerende taken van het parlement onvoldoende tot uitdrukking dreigen te kunnen komen. Deze leden merken verder op dat van enige financiële onderbouwing bij alle voorliggende wetsvoorstellen nog steeds onvoldoende sprake is. Zij herinneren aan eerder gedane toezeggingen over een meerjarenhuisvestings-investeringsplan, alsmede voor een ICT-plan en dringen aan op een helder overzicht van alle andere noodzakelijke investeringskosten. Daarnaast zou het langzamerhand bepaald niet misstaan indien tenminste nu eens een poging zou worden ondernomen om de inverdieneffecten (ook op termijn) met spoed in beeld te brengen. Deze leden stellen hierbij nogmaals het belang van tempo in de processen te beseffen en ook te benadrukken, maar behouden zich nadrukkelijk het recht voor om een aantal voorbehouden te maken in het totale wetgevingsproces rond SUWI-2. Deze leden zien gaarne een reactie van de regering terzake tegemoet. Tot slot merken de leden van de VVD-fractie op, dat het hen zeer bevreemdt dat de regering ervan uitgaat dat de Groot-Projectrapportages eind 2001 zullen worden beëindigd. Begrijpen deze leden dit goed? Zo daarvan sprake is, merken zij daarbij wel op dat het de Tweede Kamer is die bepaalt hoe de procedure t.a.v. de Groot-Projectstatus is, en dat zij ook bepaalt hoelang die status zal duren. Deze leden zullen gezien de complexiteit, de risico's van het totaal, alsmede gezien de door hen bekritiseerde aanbieding van e.e.a. van regeringszijde, nadrukkelijk pleiten voor handhaving gedurende langere tijd van de Groot-Projectstatus!

In aanwijzing 225 van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt vermeld dat een afzonderlijke regeling overwogen kan worden, indien een nieuwe regeling een groot aantal wijzigingen in bestaande regelingen met zich brengt. In dat licht bezien stemmen de leden van de VVD-fractie in principe in met de vormgeving van dit wetsvoorstel. Echter, het feit dat een groot aantal zaken nog in lagere regelgeving moet worden uitgewerkt, stelt deze leden voor een dilemma. Zo merken zij op dat zij op diverse onderdelen van dit wetsvoorstel ministeriële regelingen tegenkomen daar waar zij betrokkenheid en gelegenheid tot gedachtewisseling tussen regering en parlement aangewezen achten. Dit geldt bijv. zeer indringend voor de exacte vormgeving van de reïntegratieverslagen. De inbreng van de VVD-fractie op dit punt bij het wetsvoorstel Poortwachter geldt onverkort ook voor dit wetsvoorstel. Deze leden dringen met klem aan op inzicht in deze, door nog vóór de plenaire behandeling van de SUWI-wetgeving het ontwerp van de ministeriële regeling aan de Kamer te doen toekomen. Zou bovendien, gezien het grote belang van een goede regeling, niet eerder moeten worden gekozen voor een AMvB met voorhangprocedure? Graag ontvangen deze leden hierop het commentaar van de regering.

De leden van de VVD-fractie verwijzen naar het opgemerkte t.a.v. artikel 130. Een identiek probleem ligt er waar wordt gesproken over een ministeriële regeling voor het bepalen van kwaliteit en tijdsduur van afhandeling van procedures rond uitkeringverstrekking en opstellen en toezenden van trajectadviezen tussen de uitvoeringsorganisaties. Ook de VNG heeft meermalen aandacht gevraagd voor dit punt, omdat het raakt aan de medebewindstaak van de gemeenten. De leden van de VVD-fractie wensen ook op dit punt eerder een AMvB dan een ministeriële regeling. Overigens zouden deze leden met nadruk ondersteuning willen geven aan de zienswijze van de regering dat in principe werk boven uitkering gaat, en derhalve het overgrote merendeel van de cliënten de gang langs intake via CWI maken zal.

Verder zal zeer veel experimenteerruimte in AMvB's worden neergelegd. Hoe zal de Kamer hierin mee kunnen oordelen? Krijgt de Kamer de indicatoren voor de evaluatie van al dat experimenteren ook ter beoordeling, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Ook op andere punten in dit wetsvoorstel t.a.v. nadere regelgeving (waarop verderop in deze inbreng zal worden ingegaan) hebben deze leden nog onvoldoende zicht om het voorliggende wetsvoorstel zorgvuldig te kunnen afwegen. Zij merken daarbij op dat in artikel 132 de inwerkingtreding qua tijdstip om diezelfde redenen nog niet helder is. Deze leden ontvangen derhalve graag een overzicht op rij en in schema, met daarbij aangegeven hoever het staat met de voorbereidingen van de diverse lagere regelgeving.

Deze leden merkten reeds eerder op dat de wet op een bij KB te bepalen tijdstip in werking zal treden. Dit zou volgens de Memorie van Toelichting komen omdat de grote hoeveelheid nadere regelgeving nog niet gereed is. Deze leden merkten al op om die reden onvoldoende zorgvuldig te kunnen oordelen over dit wetsvoorstel. Lagere regelgeving moet volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving zo concreet en nauwkeurig mogelijk in de wet worden begrensd (aanwijzing 25). Verder zou lagere regelgeving beperkt moeten worden tot voorschriften van administratieve aard, uitwerking van details, voorschriften die vaak wijziging behoeven en/of die spoed vereisen (aanwijzing 26). Deze leden ontvangen derhalve graag een totaaloverzicht van lagere regelgeving, om te kunnen oordelen of er onderwerpen bij zijn die deze leden in de wet zelf geregeld zouden zien. Kan worden aangegeven wat er exact in de diverse regelingen geregeld zal worden? Betreft het daarbij alleen de genoemde zaken in aanwijzing 26 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, of worden er ook beleidskeuzen in uitgewerkt? Wanneer zullen deze besluiten en regelingen gereed zijn? Kan daarvoor een tijdpad worden aangegeven? Welke zaken acht de regering minimaal noodzakelijk geregeld te zijn voordat de Invoeringswet SUWI in werking kan treden? Wat is de rol van de Kamer bij deze beoogde regelgeving? Graag zien deze leden al deze vragen in een helder overzicht beantwoord, de beleidsmatige, meer politiek getinte inbreng die deze leden reeds gaven bij een aantal voorgestelde regelingen onverlet latend.

Overigens merken deze leden op dat zij, gezien de omvangrijke nieuwe wet- en regelgeving, de voorlichting hieromtrent naar publiek en bedrijven van zéér groot belang achten. Met name daar waar de individuele ondernemer zélf via de materiewetgeving wordt afgerekend op de preventieve en reïntegratietaken, hechten deze leden eraan dat bij voorrang het individueel (bipartiet) opdrachtgeverschap ruim aandacht krijgt in de voorlichting. Deze leden vernemen dan ook graag welke acties de regering dit jaar heeft ondernomen, en hoeveel deze campagnes hebben gekost. Ditzelfde zal, zo is de Kamer toegezegd, immers plaatsvinden t.b.v. individuele cliënten, cliëntorganisaties en de medewerkers van de uitvoeringsorganisaties. Deze leden ontvangen graag een vergelijkend overzicht in deze.

Ook de leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het bevestigt deze leden in hun mening dat de wens om de Invoeringswet tegelijk met het wetsvoorstel SUWI te behandelen een juiste was. Ten aanzien van verschillende onderwerpen worden inhoudelijk keuzes gemaakt. Zij zullen in het vervolg van hun inbreng nader willen ingaan op met name de inhoudelijke voorstellen die in het wetsvoorstel gedaan worden.

Maar allereerst vragen zij of de tijdsdruk waaronder dit wetsvoorstel tot stand moest komen, niet ten koste is gegaan van de zorgvuldigheid. Zij verwachten niet dat dit het geval zal zijn, maar stellen toch deze vraag, aangezien het zowel voor de mensen die in de praktijk bij de hele operatie betrokken zijn als voor de Kamer het een onwenselijke zaak zou zijn, als er na afloop van dit wetgevingsproces een uitgebreide veegwet nodig zou zijn.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in dit wetsvoorstel en in het wetsvoorstel Wet verbetering poortwachter voorstellen gedaan worden ten aanzien van de reïntegratie van zieke en arbeidsongeschikte werknemers. Ook komt telkens weer de verantwoordelijkheidsverdeling weliswaar van verschillende onderdelen van het proces aan de orde. Zij hadden veel liever gezien dat de regering had gekozen voor een fundamentele en integrale herziening van het beleid ten aanzien van voorkoming van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en reïntegratie. Zij vinden het bovendien een gemiste kans dat niet tegelijkertijd ook de Wet REA wordt herzien.

De voorstellen tot herziening van de uitvoeringsstructuur vereisen niet dat de verantwoordelijkheden en wetgeving rondom ziekte, arbeidsongeschiktheid en reïntegratie in de Invoeringswet opgenomen moeten worden. Ook de Raad van State wijst op dit punt.

Juist op dit onderwerp zal naar verwachting de commissie Donner advies uitbrengen. De verantwoordelijkheidsverdeling rondom reïntegratie zal een belangrijk onderdeel zijn van de preventie van instroom in de WAO. Had het dan niet meer voor de hand gelegen dit advies af te wachten? Zonder het gehele SUWI-traject te vertragen kan heel goed, samen met de verbetering van het poortwachtersmodel, een integraal wetgevingstraject worden gestart.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel Invoeringswet Structuur Uitvoeringsorganisatie werk en Inkomen. Evenals de Raad van State constateren zij een overlap met het wetsvoorstel Poortwachter (27 678) ten aanzien van de voorgestelde taakuitbreiding van de werkgever met de reïntegratie van zijn zieke of arbeidsgehandicapte werknemers in het bedrijf van een andere werkgever. De leden van de D66-fractie vragen of dit niet beter overgeheveld kan worden naar de wet Poortwachter. Het gaat hier immers niet om een technische wijziging die, zoals te doen gebruikelijk is, in een Invoeringswet wordt geregeld, maar om een inhoudelijke wijziging.

Ook sluiten de leden van de D66-fractie zich aan bij de opmerking van de Raad van State hoe de werkgever aan de verplichting om een zieke of arbeidsongeschikte werknemer bij een ander bedrijf te plaatsen kan voldoen. Het is namelijk maar zeer de vraag of een andere werkgever er belang bij heeft om deze werknemer in dienst te nemen. De leden van de D66-fractie constateren dat het antwoord van de regering (verplichting vloeit logisch voort uit de huidige verplichting en dreigen met sancties van niet loondoorbetaling) onvoldoende is om de vraag te beantwoorden en verzoeken de regering in te gaan op de vraag op welke wijze door de werkgever aan deze verplichting kan worden voldaan.

De leden van de D66-fractie constateren dat net als bij SUWI veel regelgeving wordt verwezen naar lagere regelgeving. Een totaaloverzicht van lagere regelgeving ontbreekt zodat het hen niet goed mogelijk is om te beoordelen of er onderwerpen bijzitten die eigenlijk in de wet geregeld zouden moeten worden.

Graag zouden de leden van de fractie van D66 een overzicht zien van de onderwerpen die nog bij AMvB en ministeriële regeling geregeld gaan worden. Betreft de lagere regelgeving alleen de genoemde zaken in Aanwijzing 26 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, of worden er ook beleidskeuzen uitgewerkt? Daarnaast zouden deze leden graag willen weten wanneer deze besluiten en regeling gereed zijn. Kan er een tijdpad worden aangegeven? Welke zaken dienen minimaal geregeld te zijn voordat de Invoeringswet SUWI in werking kan treden? Wat is de rol van de Kamer bij de beoogde lagere regelgeving?

De leden van de fractie van D66 achten het ongewenst dat na de externe verzelfstandiging van Kliq in een overgangsperiode de Arbeidsvoorzieningsorganisatie verantwoordelijk blijft voor de uitvoering van de prestatiedienstverlening. Gezien de uitgangspunten van SUWI achten deze leden het logisch dat gemeenten en Uvi's op dezelfde datum deze verantwoordelijkheid overnemen, gecombineerd met een verschuiving van de desbetreffende middelen naar gemeente en Uvi's. Daarmee kan de ongewenste situatie worden voorkomen dat de Centrale organisatie werk en inkomen de publieke verantwoordelijkheid hiervoor zou moeten dragen. De leden van de D66-fractie vinden dat deze taak immers niet past bij de keuze om de Centrale Organisatie werk en inkomen geen verantwoordelijkheid meer te geven voor reïntegratiegelden maar deze bij de nieuwe opdrachtgevers te positioneren.

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat er toch nogal wat inhoudelijke zaken aan de orde komen bij de invoeringswet SUWI, terwijl vooral technische uitwerkingen verwacht hadden mogen worden. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen de inhoud vooral bij de SUWI-wet zelf en bij het wetsvoorstel Verbetering poortwachter uit te werken? Nu is veel inhoudelijke toelichting verspreid over meerdere wetsvoorstellen en Memories van Toelichting, hetgeen de helderheid niet bevordert.

Zo grijpt de regering de Invoeringswet aan om nog eens in te gaan op de reïntegratie van vooral arbeidsongeschikten en de daarbij horende verantwoordelijkheidsverdeling. Allereerst wordt daarbij beoordeeld hoe een private reïntegratiemarkt aan het ontstaan is.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij constateren dat de inhoud grotendeels technisch van aard is. Daarnaast bevat het ook inhoudelijke aspecten, die met name verband houden met het eveneens aanhangige wetsvoorstel Verbetering poortwachter (Kamerstuk 27 678). Over het voorliggende wetsvoorstel hebben deze leden enkele vragen die hieronder zijn opgenomen.

2. Overgangsrecht Organisatiewet Sociale Verzekeringen 1997

De leden van de CDA-fractie roepen de rapportages van het Ctsv in herinnering over de ontvlechting: de financiële scheiding van publiek en privaat bij de uvi's. Deze rapportages concludeerden veelal dat de scheiding niet optimaal was doorgevoerd. Zij vragen daarom of nu een helder beeld bestaat van de vermogensbestanddelen en de lopende contracten van de uvi's die overgedragen zullen worden aan de UWV. Is er een duidelijke scheiding gemaakt of te maken tussen publieke en private vermogensbestanddelen? Verder vragen zij of de lopende contracten, die overgenomen worden, bijvoorbeeld met private gelieerde onderdelen op marktconforme prijzen zijn gebaseerd. Wordt er ook over de afgelopen jaren een «balans»opgemaakt, en vinden er eventueel terugvorderingen plaats als er sprake is van vermenging van publiek en privaat geld? Deze leden vragen een uitvoerige rapportage over de stand van zaken op deze punten. Tevens vragen zij of het Ctsv hierover ook gerapporteerd heeft.

3. Overgangsrecht Arbeidsvoorzieningswet 1996

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de mogelijkheid bestaat dat Arbeidsvoorziening per 1/1/2002 niet «schoon opgeleverd» wordt. Zij vragen welke problemen hier precies spelen.

4. Reïntegratie

4.1 Reïntegratiemarkt

De leden van de PvdA-fractie hebben behoefte aan verduidelijking over de reïntegratieactiviteiten van de gemeenten. Aan gemeenten gelieerde bedrijven komen alleen nog in aanmerking voor de gunning van reïntegratieactiviteiten, indien dat onder dezelfde voorwaarden geschiedt als bij private ondernemingen. Is onderzoek verricht naar de gevolgen voor bestaande gelieerde bedrijven, en wat zijn de conclusies?

Ook vragen deze leden of het plaatsen door gemeenten van werknemers bij de WSW een reïntegratieactiviteit is. Zo ja, gaan private ondernemingen voortaan bijdragen in de exploitatie van WSW-bedrijven? Wordt sociale activering als reïntegratieactiviteit beschouwd? Te denken valt aan de activiteiten zoals deze er waren ex artikel 144 van de Abw. Zo ja, gaat de overheid budget beschikbaar stellen voor sociale activeringstrajecten? Wat is het onderscheid tussen sociale activering, werkervaring en een reïntegratietraject in het kader van marktwerking, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Hoe valt de opmerking over het inkoopgedrag van gemeenten via Arbvo/Kliq en eigen WSW/ Wiw-organisatie te rijmen met de verplichte winkelnering die de regering de gemeenten bij Kliq voor twee jaar wil opleggen? De leden van de PvdA-fractie hebben zich aan deze opmerking gestoord. Overigens achten zij een gedwongen winkelnering in strijd met het door de Kamer eerder ingenomen standpunt.

De leden van de PvdA-fractie hebben de volgende vragen over de Wiw. Worden reïntegratieactiviteiten in het kader van de Wiw gezien als reïntegratietaken die marktconform dienen te worden uitgevoerd? Ontstaat ten aanzien van de Wiw een marktconforme situatie als marktpartijen de Wiw gaan mee financieren? Hoe moet dat vorm krijgen?

Worden taalwerktrajecten in het kader van inburgering nieuwkomers als reïntegratieactiviteiten beschouwd? Indien de gemeenten deze activiteiten zelf (partieel) financieren, behoren deze activiteiten dan tot marktconforme taken? Is de werkgever altijd verplicht reïntegratie via marktpartijen op te dragen? Mag de werkgever scholing in eigen bedrijf (bedrijfsopleiding) bijvoorbeeld met REA-gelden verwezenlijken?

De leden van de PvdA-fractie hebben de indruk dat op het onderdeel verplichte inkoop bij marktpartijen het voorstel niet voldoende doordacht is. Zij vragen nadrukkelijk helderheid van de regering, en hierbij in het bijzonder de rol en verantwoordelijkheid van de gemeente onder ogen te zien, daar de gemeente wat betreft de bijstand immers het vangnet voor inkomen en werk vormt.

Gemeenten worden ondersteund om de regievoering en de professionalisering van de inkoop op de reïntegratiemarkt te bevorderen door de stichting StimulanSZ en Divosa. Het UWV heeft ook nauwelijks ervaring met de reïntegratietaak. Bovendien is het voor het UWV niet mogelijk gebleken een financiële prikkel te creëren, zo staat in de Nota naar aanleiding van het Verslag. Dat spijt de leden van de PvdA-fractie. Ondersteuning wordt daarmee des te belangrijker. Hoe zal het UWV ondersteund worden in de reïntegratietaak?

De leden van de PvdA-fractie menen dat het van groot belang is om helderheid te verschaffen over de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen voor onderdelen van het uitvoeringsproces. In dat licht wijzen zij er op dat als het om de verantwoordelijkheid voor reïntegratie gaat er naar hun oordeel sprake is van een diffuse omschrijving. Hoewel de regering stelt dat de werkgever tijdens het dienstverband en naar keuze ook daarna (tot maximaal zes jaar) verantwoordelijk is voor de reïntegratie, blijkt uit de thans voorgestelde regelgeving dat de verantwoordelijkheid niet verder strekt dan een inspanningsverplichting.

Op welke wijze worden de behaalde resultaten van het UWV openbaar gemaakt? Wie controleert de reïntegratie-inspanningen van het UWV?

Op welke wijze wordt het UWV eraan gehouden de aanbevelingen van het Ctsv op te volgen, die vooral gericht zijn op verkleining van de groepen te bemiddelen personen, op de ruimte voor kleine, specialistische bedrijven en de vereenvoudiging van de aanbesteding?

Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat de regering geen opvatting geeft over een eerder gevraagd standpunt over het beoogde resultaat van reïntegratie. Wanneer is sprake van een succesvolle reïntegratie? Welk doel inzake duurzame arbeid, kwaliteit van scholing stelt de regering zich?

Deze leden willen graag weten hoe de regering het beoogde resultaat van de miljardeninvestering gaat definiëren? Wat wordt er gemeten en door wie en wanneer? Deze vraag is des te prangender nu de Algemene Rekenkamer heeft aangegeven dat tot op heden de efficiency en doeltreffendheid van Arbeidsvoorziening niet te meten is. Waarom vormt de definitie van het beoogde resultaat van de wet – de tweede pijler – reïntegratie geen onderdeel van de wet?

Indien de regering denkt aan het vastleggen van eisen van doeltreffendheid van de wet via een AMvB dan wensen de leden van de PvdA-fractie inzage van een concept van dit ontwerp voor de plenaire wetsbehandeling.

Al eerder zijn er signalen afgegeven – o.m. door het Ctsv – dat de recente wijze van aanbesteden door het Lisv niet de juiste is. Daarnaast is aangegeven dat de moeilijke en complexe doelgroep veelal gebaat is bij kleine gespecialiseerde reïntegratiebedrijven. Het risico om grote groepen reïntegratie trajecten aan te besteden kan de kleine bedrijven uit de markt weg drukken. Een ander risico is dat er een diffuus stelstel van onderaannemers ontstaat. Daarmee zal de reïntegratiemarkt nauwelijks meer transparant genoemd kunnen worden, terwijl ook de verantwoording over bestede overheidsmiddelen sterk bemoeilijkt wordt, zo niet onmogelijk gemaakt.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre er op deze reïntegratiemarkt sprake zal zijn van verplichte Europese aanbestedingsprocedures voor grotere gemeenten en de UWV.

Ontstaat er niet het risico dat via verplichte Europese procedures alleen grote reïntegratiebedrijven zich zullen kunnen aanmelden? Hoe denkt de regering te voorkomen dat grote bedrijven zich meester maken van een reïntegratiemarkt die naar zijn aard en doel alleen fijnmazig en vooral regionaal van aard zal moeten zijn? Wat zijn de belangrijkste bevindingen op basis van de relevante internationale ervaringen met omschakeling van publieke naar privaat uitgevoerde reïntegratie?

De leden van de PvdA-fractie zijn voorstanders van een open reïntegratiemarkt. Wel menen zij dat er op die markt toezicht noodzakelijk is op de spelregels, de tariefstelling en het resultaat. Het heeft deze leden dan ook bevreemd dat de regering de NMa geen toezicht op deze markt wil laten uitvoeren omdat er sprake van CAO-afspraken zouden zijn, zoals dat in de reactie op het wetsvoorstel van de Raad van State te lezen valt. Deze leden achten dat niet erg verstandig. Zij merken op dat toezicht noodzakelijk is op het resultaat van de marktwerking. Zij zien een toezichtfunctie op resultaat en kwaliteit als een goede rol voor de IWI.

Het aanbesteden van reïntegratietrajecten behoort naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie niet tot de CAO-afspraken. Als zodanig zal er ook geen enkele belemmering zijn om via de NMa toezicht op mededinging te houden. De leden van de PvdA-fractie zijn verbaasd dat het voornemen van de regering om de NMa buiten de reïntegratiemarkt te houden hier niet is vermeld. (blz. 6 van 27 665 A antwoord op reactie van de Raad van State). Gaarne zien deze leden een reactie van de regering hierover tegemoet.

De leden van de PvdA-fractie hebben de volgende vragen over de facilitering van opdrachtgevers. Hoe wordt de markt transparant gemaakt? Komt er een centrale registratie van marktpartijen? Hoe en voor wie worden best-practices zichtbaar gemaakt? Wie volgt met welke instrumenten en welke gegevens de markt? Worden resultaten in vergelijkbare gegevens vastgelegd? Wie voert de regie op de informatiearchitectuur? Waar worden overall gegevens bewaard? Welke instelling is in voldoende mate geëquipeerd om deze ontwikkelingen te volgen?

Indien onverhoopt de markt zich niet zo ontwikkelt als iedereen hoopt, welke instrumenten heeft de regering dan beschikbaar om in te grijpen, vragen de leden van de PvdA-fractie.

Het valt deze leden op dat de regering een wel heel vrijblijvende attitude heeft ten opzichte van de marktontwikkelingen. Tot op heden kan niet gezegd worden dat er al veel positieve ontwikkelingen te zien zijn en het rendement in reïntegratie is per saldo nog niet erg hoopgevend. Waarop baseert de regering die attitude?

De leden van de PvdA-fractie zijn geïnteresseerd in transparante en toetsbare aanbestedingsprocedures, maar nog meer in transparante en toetsbare resultaten van de reïntegratiemarkt. Dat onderdeel – waar naar de mening van deze leden alles om draait – blijft vaag bij de regering. Kan meer duidelijkheid worden geboden over de transparante en toetsbare resultaten van de reïntegratiemarkt?

Het lijkt de leden van de PvdA-fractie voor de hand te liggen dat de verantwoording over de besteding van publieke middelen altijd rechtstreeks aan de UWV verstrekt wordt. Is de regering het daarmee eens?

De leden van de VVD-fractie zullen zich verzetten tegen lagere regelgeving die zonder tussenkomst van het parlement regelen hoe de professionaliteit van Rea-bedrijven zal worden onderzocht. Wie gaat dat overigens beoordelen? Is dit naast de adviestaak van de RWI ook een taak van de UWV? Zo ja, dan vinden deze leden dit wel erg ver gaan.

Deze leden merkten reeds bij andere SUWI-wetgeving op beslist tegenstanders te zijn van belemmeringen die door te grote regelzucht de nieuw te vormen Rea-markt zouden kunnen verstoren. Deze leden dringen nogmaals met klem aan op toezicht op afstand. Derhalve willen deze leden een verdergaande verduidelijking over de voorstellen om in Rea-contracten de verplichting op te nemen toestemming op voorhand te verlenen tot extern accountantsonderzoek. Deze leden achten het, zoals eerder gesteld, volstrekt verwerpelijk de IWI toegang tot de boeken van private bedrijven te verlenen. Dit wordt door de regering onderschreven. Toch oordeelt de regering deze vergaande verplichting in de Rea-contracten noodzakelijk. Deze leden vinden dit erg ver gaan Zij zien graag naast de gevraagde nadere onderbouwing van dit voorstel, uitgebreid de criteria waaronder dit vergaande onderzoek zou moeten plaatsvinden tegemoet. Wie bepaalt wanneer en waarom dit moet gebeuren? Is er door het private Rea-bedrijf een klachtregeling geregeld? Kan men bij de opdrachtgever bezwaar aantekenen (al dan niet op onderdelen) of op de wijze waarop het accountantsonderzoek zou moeten plaatsvinden? Kan een opdrachtgever hiertoe een opdracht van elders ontvangen? Zo ja, welke instantie is dat dan, en welke criteria worden aangelegd? Ook hier vragen deze leden weer naar de klacht- en bezwaarmogelijkheid. Al met al voldoende vragen, zo oordelen deze leden, om in elk geval niet zonder meer in te stemmen met deze bevoegdheid en zeker niet via ministeriële regelgeving! Gaarne zien zij een uitgebreide reactie van de regering ten aanzien van het voorgaande tegemoet.

Beoogd wordt dat prestaties van reïntegratiebedrijven jaarlijks per regio worden gepubliceerd. In overleg met partijen wordt bekeken hoe die publicatie vorm kan worden gegeven. Wat doet de minister als partijen niet willen meewerken? Zorgt hij dan zelf voor zo'n overzicht en wie stelt dat dan op? Deze leden vernemen graag hoe voorkomen zou kunnen worden dat net als bij de Arboregelingen, werkgevers minimale reïntegratiecontracten zullen opstellen.

Deze leden vroegen reeds eerder uitleg over hoe precies de overdracht verloopt tijdens een Rea-traject. Wellicht was de vraagstelling niet helder, waardoor het antwoord deze leden niet kon bevredigen. Daarom nu nogmaals de vraag: indien een werknemer tijdens een Rea-traject overgaat naar een andere werkgever of naar het UWV, blijft het betreffende Rea-bedrijf waar nog een traject liep, dan achter? In veel gevallen zal e.e.a. in het contract wel geregeld worden vermoedelijk, maar wat kan een (soms klein) privaat bedrijf nog verhalen indien er wel een goed traject liep, dat desalniettemin afgebroken wordt? Acht de regering het niet met deze leden verstandig dat ook de UWV hierin een zorgvuldigheidsverplichting moet nakomen t.a.v. de private onderneming? Deze leden gaven reeds bij de SUWI-wet aan beducht te zijn voor te grote bureaucratie van de ZBO's. Ook zij moeten via zorgvuldig uitgeschreven financiële prikkels aangestuurd worden, zo is de mening van deze leden. De regering komt niet veel verder dan aan te geven dat er benchmarking komt en outputfinanciering betracht zal worden. In hoeverre dit voldoet om de leden van de VVD-fractie van hun vrees over al te grote overheidsbemoeienis door UWV en COWI af te helpen, zullen deze leden laten afhangen van de hopelijk bredere reactie op bovenstaande punten. Verder wijzen deze leden voor dit onderdeel nogmaals naar de inbreng van de VVD-fractie bij het wetsvoorstel Poortwachter.

De leden van de VVD-fractie stelden op diverse plaatsen dat zij zeer hechten aan een strikte scheiding tussen wat in de SUWI-wetgeving publiek dan wel privaat geregeld wordt. Zij gaven eerder in dit verslag nadrukkelijk aandacht hieraan, alsmede ook in de inbreng bij het wetsvoorstel Poortwachter. Deze leden betoogden derhalve reeds dat het hen bevreemdt dat de regering gemeenten wél de mogelijkheid wil bieden om de zgn. «dubbele pet» op te mogen houden. Beter gezegd: deze leden hebben bezwaar tegen uitvoering van reïntegratieactiviteiten door gemeenten, dan wel door aan hen gelieerde instellingen of organisaties. Alhoewel de regering aangeeft dat er volgens openbare aanbesteding en volgens dezelfde criteria die voor de private markt gelden moet worden geopereerd, biedt dit geen oplossing voor het volgende. Deze leden merken op dat met grote zorgvuldigheid door de Kamer wordt bezien of de NV Kliq geen verstorende voorsprong krijgt op de private markt. Om die reden doet de Kamer zelf extra onderzoek hiernaar. Zo kan het niet zo zijn dat Kliq ongeclausuleerd de markt op kan gaan met een bedrijf dat is opgebouwd met behulp van publiek geld. Daar zal een waardebepaling uitkomst moeten bieden. Geldt dit niet evenzeer voor alle gemeentelijke initiatieven? Deze leden vinden nadrukkelijk van wel! Hoe denkt de regering dit te kunnen beoordelen voor ieder apart gemeentelijk initiatief, of voor WVG-organisaties als de WSW? Verder bevreemdt het deze leden dat de WSW-organisaties zich ook commercieel op de totale reïntegratiemarkt willen storten. Ook hier geldt dat ze zijn opgebouwd met publieke middelen. Bovendien is de kerntaak van een WSW-organisatie het klaar staan voor klassieke WSW-gerechtigden. Wat komt er nog van die taak terecht bij alle commerciële plannen op een zich volop vormgevende en onrustige Rea-markt? Hoe garandeert de regering deze kerntaak? Naar de mening van de VVD-fractieleden kan een WSW-organisatie heel goed via inkoopbeleid voorzien in uitplaatsing van de weinige WSW-cliënten die zouden kunnen uitstromen naar de meer onbeschermde arbeidsmarkt. Deelt de regering deze mening? Zo ja, hoe oordeelt de regering dan over alle nieuwe plannen en over de ruimte die het voorliggend wetsvoorstel zonder enige verdere beperking op dit punt biedt? Verder was de moeilijke vermenging tussen privaat en publiek reden om tot een nieuwe indeling van SUWI te komen. De oude Uvi's zullen een UWV-ZBO worden, die net zo min als de ZBO-COWI zélf reïntegratiebeleid zal gaan uitvoeren. Beide moeten opdrachtgever zijn. Waarom geldt dit gezien de zuivere onderbouwing voor de ZBO's dan niet ook voor gemeenten etc.? Een probleem was verder het goede toezicht op de geldstromen. Hoe denkt de regering dat gestalte te geven? Kan een gemeenteraad nog wijs worden uit alle gemengde financiële stromen? Zouden hiervoor geen strikte regels in dit wetsvoorstel moeten worden vastgelegd? Hoe kan de Tweede Kamer nu nog overzien hoe gemeenten hun onderscheiden dubbele taken goed uitvoert en er geen ongewenste vermenging van dubbele pet en ook van financiën plaatsvindt? Deze leden dringen met klem aan op een reactie in deze. Verder komt het hen nogal merkwaardig voor dat de op te richten Regionale Platforms uit de SUWI-wet behoorlijk afgeschermd lijken te worden door de drie samenwerkende partners uit de RWI, gemeenten en sociale partners; dit onder meer vanwege de onwenselijke vermenging van opdrachtgevers- en opdrachtnemersrol. Dat achten deze leden volstrekte onzin in het licht van de door hen bovenstaande dubbele petconstructie voor gemeenten en aan hen gelieerde bedrijven en organisaties. Deelt de regering deze visie en wat doet zij hieraan? Deze leden verwachten hoe dan ook dat de platforms veel breder worden samengesteld en dringen er met klem op aan dat de regering hierop ook zal toezien. Is de regering hiertoe bereid en is zij zonodig ook bereid om via het subsidiëringinstrument t.b.v. de platforms in te grijpen indien hieraan niet voldaan wordt? Deze leden achten hoe dan ook een wijziging van deel R van de ABW van belang.

De leden van de CDA-fractie zijn met de regering van mening dat een private reïntegratiemarkt goede mogelijkheden kan bieden om de reïntegratie beter te laten plaatsvinden. De voorwaarden die gesteld worden aan de «uitbesteding» van reïntegratie moeten daarom alle ruimte bieden om maatwerk en creativiteit te stimuleren. Op dit punt leven er bij deze leden verschillende vragen. Allereerst vragen zij naar de positie van gemeentelijke bedrijven. Zal de gemeente in alle gevallen een aanbestedingsprocedure moeten starten, of kan er ook sprake zijn van gunning van reïntegratie voor bepaalde groepen aan gelieerde bedrijven zonder openstelling voor andere bedrijven? Op welke wijze kan dan bepaald worden wat een marktconforme prijs is, als er geen markt is?

De leden van de CDA-fractie constateren dat uit de evaluatie van de eerste aanbesteding blijkt dat er hieraan nogal wat schort. Zij hebben op zichzelf begrip voor «aanloopproblemen», en vinden ook dat er ruimte moet zijn om hiervan te leren. Dit moet echter naar hun mening niet leiden tot meer regelgeving als het gaat om procedure en inhoud van de reïntegratie. Er moet juist voldoende ruimte zijn voor reïntegratiebedrijven om op een eigen gerichte wijze reïntegratie te bewerkstelligen. Voorschrijven van bepaalde activiteiten of subsidiëring van bepaalde instrumenten past hier niet in. Financiering en toezicht dient naar de mening van deze leden dan ook op het resultaat betrekking te hebben. De aan het woord zijnde leden menen dat certificering van reïntegratiebedrijven een beter middel is om de kwaliteit te bewaken. Er zullen bedrijven ontstaan die zowel arbodienstverlening als reïntegratiedienstverlening uitvoeren. De activiteiten lopen ook in elkaar over, menen deze leden. Reïntegratieactiviteiten kunnen zowel verband houden met medisch herstel van de werknemer als met activiteiten gericht op het plaatsen op een werkplek. Zij vragen een uitgebreide reactie van de regering hierop.

Het toezicht op de reïntegratie zal zich o.a. richten op de kwaliteit van de invulling van het opdrachtgeverschap. Daarnaast vormt het zich een beeld over de prestaties van de reïntegratiebedrijven. De NMa zal ook toezicht houden op de reïntegratiemarkt. Het RWI zal onderzoek doen naar o.a. de transparantie van de reïntegratiemarkt. Daarnaast wordt in toezicht en controle voorzien op de rechtmatige en doelmatige besteding van Rea-gelden. Het lijkt de leden van de CDA-fractie een veelheid van toezicht. Kan nog eens een overzicht gegeven worden wie op welke onderdelen toezicht houdt?

De leden van de D66-fractie hebben de volgende opmerkingen bij de wijze waarop de reïntegratiemarkt op dit ogenblik tot stand wordt gebracht.

Wat houden de tot nu toe gesloten aanbestedingscontracten in? Wat is de verdere juridische invulling hiervan? Wat kan in deze aanbestedingscontracten overeen gekomen worden en wat niet, welke resultaten kunnen daarin afgesproken worden en in hoeverre moet en kan de publieke partij zich bemoeien met de manier waarop het private bedrijf zijn werk gaat doen. Een bijzonder relevante vraag vinden de leden van de D66-fractie de volgende: hoe verhoudt een individueel met de cliënt te sluiten reïntegratiecontract zich met de aanbestedingscontracten. Welke zeggenschap heeft de cliënt bij de keuze van reïntegratietraject en reïntegratiebedrijf? Uit de Gezamenlijke agenda voor de toekomst blijkt dat afspraken die sociale diensten met alle bijstandsgerechtigden maken over werk (ervaring), scholing of maatschappelijk nuttige activiteiten schriftelijk worden vastgelegd en ondertekend door de cliënt. Dit geldt ook voor de rechten en plichten en de sancties op het niet naleven van de afspraken. Hoe verhouden dit soort contracten zich met aanbestedingscontracten? Overigens zijn de leden van de D66-fractie verheugd dat uitvoering is gegeven aan de motie Schimmel (25 478 nr. 13) die om dit soort contracten vroeg, maar zij dringen aan op verduidelijking van de juridische gevolgen.

Ook vragen de leden van de D66-fractie wat de regering vindt van een reïntegratiestatuut met gedragsregels voor reïntegratiebedrijven.

De regering verwijst naar relevante ervaringen in Australië en het Verenigd Koninkrijk waar het de omschakeling van publieke naar private reïntegratie betreft. De leden van de D66-fractie vragen de regering meer uitgebreid in te gaan op deze relevante ervaringen.

De leden van de D66-fractie zien een aantal gevaren waar het gaat om het ontwikkelen van een reïntegratiemarkt:

Voor Kliq is een pakket aan steunmaatregelen in de maak waaronder een omzetgarantie, een toegang tot prestatiebudget en de schone oplevering van Kliq. De omzetgarantie bedraagt voor 2002 en 2003 f 190 miljoen. De leden van de D66-fractie constateren dat er voor de schone oplevering van Kliq de volgende kosten aan de orde zijn: transformatiekosten: f 105 miljoen, f 15 miljoen voor het sociaal plan van medewerkers die na 1 juli Kliq zullen moeten verlaten. Verder gaat er veel geld zitten in de afwijkende salarisstructuur omdat een aantal medewerkers te hoog ingeschaald blijkt te zijn. Hiervoor krijgt Kliq f 70 miljoen. Op 2300 medewerkers betekent dit een bedrag van f 30 500,– per medewerker voor een jaar. De leden van de D66-fractie constateren dat dit een erg hoog bedrag is en dat er dus veel medewerkers te hoog zijn ingeschaald. Betekent dit dat het lang gaat duren voordat men in staat is de hoge inschaling weer tot normale waarden terug te brengen?

Daarnaast vragen zij wat de kosten zijn van de collectieve waardeoverdracht van de pensioenen die waarschijnlijk buiten het ABP gaan vallen? Gaarne ontvangen zij een regeringsreactie hierop.

De leden van de D66-fractie constateren verder dat Kliq niet in staat blijkt om banquaire rekeningen te verwerven en dat de volgende leningen van het rijk op stapel staan: een langlopende rekening van f 100 miljoen en twee off-balanceregelingen, bestaande uit een kredietfaciliteit van maximaal f 50 miljoen en een voorziening ten behoeve van nettoloongarantie.

Deze leden concluderen uit het voorgaande dat er een grote steunoperatie voor Kliq gaande is, en dat dit leidt tot een dominante speler op de reïntegratiemarkt mede gezien het verschil in medewerkers (Kliq 2300 en de andere grote spelers ongeveer 100). Gelet op de marktpositie van Kliq vragen de leden van de D66-fractie of het wenselijk is om ondersteuning in de vorm van omzetgarantie te bieden. Dit verstoort de werking van de reïntegratiemarkt en schaadt de belangen van opdrachtgevers, reïntegratiebedrijven en werklozen/gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Immers, het is niet noodzakelijkerwijs het beste bedrijf dat de opdracht uitvoert. De leden van de D66-fractie constateren ter illustratie dat ten aanzien van het overgangsregime Kliq in de wet voor twee jaar voorzien is in een mogelijkheid voor een ministeriële regeling waarin kan worden bepaald dat opdrachtgevers verplicht worden om werkzaamheden gericht op inschakeling van werkzoekenden in het arbeidsproces uitsluitend te laten verrichten door de NV Kliq. Deze leden vragen in welke gevallen de regering tot een dergelijke maatregel zal besluiten.

De financiële ondersteuning zou in hun ogen uitsluitend betrekking moeten hebben op het schoon opleveren van het bedrijf.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering hier wel inzet op nadere randvoorwaarden aan de opdrachtverlening, maar deze leden missen de nadere uitwerking op kwaliteitswaarborging. Gaat het hier om kwaliteitsgaranties, te bereiken door certificering, of gaat het hier om een reïntegratiestatuut met gedragsregels voor reïntegratiebedrijven? Graag ontvangen zij een reactie van de regering hierop.

Deze leden constateren dat de regering met de mond belijdt dat de cliënt in beginsel de mogelijkheid krijgt om zelf een reïntegratiebedrijf te kiezen en een persoonsgebonden budget aan te vragen. Uit nadere bestudering van de Memorie van Toelichting blijkt dit alleen het geval te zijn als de werkgever ook na een second opinion weigerachtig blijft om mee te werken aan reïntegratie. Het recht op een persoonsgebonden budget wordt zo een vangnetvoorziening en niet het uitgangspunt van de wet, hetgeen de leden van de D66-fractie betreuren, en vragen de regering hierop nader in te gaan.

De leden van de D66-fractie verwijzen voor hun stellingname over toezicht naar het verslag SUWI. Zij betwijfelen of de toezichthouder in de toekomstige private reïntegratiemarkt voldoende uitgerust zal zijn om goed toezicht te houden op de recht- en doelmatige besteding van voor reïntegratie bestemde publieke middelen. Valt er nu al iets te zeggen over het eerste jaar van aanbesteding van reïntegratietrajecten, en over de controlemogelijkheden van het Ctsv op de publieke gelden die daarmee zijn gemoeid? Zijn er in de aanbestedingscontracten al mogelijkheden gecreëerd om toegang te krijgen tot de informatie die nodig is om de rechtmatig- en doelmatigheid te beoordelen?

Gezien het feit dat de toezichthouder geen rechtstreekse toegang heeft tot de reïntegratiebedrijven constateren de leden van de D66-fractie het volgende. Aanvullende informatie om antwoord te krijgen op de vraag of de opdrachtgever zijn werk naar behoren vervult moet via de opdrachtgever zelf worden verkregen. Daarnaast kan een externe accountant, op verzoek van de opdrachtgever, toegang krijgen tot alle relevante informatie. De leden van de D66-fractie vragen waarom een externe accountant, die in opdracht van de gecontroleerde werkt, wel directe toegang krijgt tot de gecontroleerde en de toezichthouder niet om te kunnen beoordelen of de opdrachtgever de taken naar behoren vervult.

Deze leden constateren dat wordt beoogd dat de prestaties van de reïntegratiebedrijven jaarlijks per regio worden gepubliceerd. Zij vragen wat de regering doet als partijen niet mee willen werken. Komt er dan een sanctie? Wie stelt zo'n overzicht dan alsnog op?

Het valt de leden van de D66-fractie op dat weliswaar aan de contracten met reïntegratiebedrijven verschillende eisen zullen worden gesteld, maar dat niet wordt gesproken van kwaliteitseisen. Voelt de overheid zich niet geroepen in het belang van de cliënt een aantal kwaliteitseisen op te nemen, opdat de reïntegratie ook in het belang van de cliënt verloopt en niet alleen in het belang van het commercieel opererende reïntegratiebedrijf? Deze belangen hoeven niet natuurlijkerwijs samen te vallen, zo stellen de leden van de D66-fractie en vragen de regering hierop nader in te gaan.

Deze leden constateren voorts dat de regering niet wil komen tot een verbod op inkoop van reïntegratieactiviteiten bij aan de gemeente gelieerde organisaties, gezien het feit dat bepaalde activiteiten waarschijnlijk niet op de private markt te krijgen zijn, zoals schuldhulpverlening of verslavingsreductie. Daarnaast wordt aangegeven dat er geen wettelijke mogelijkheden bestaan om gemeenten te verplichten tot uitbesteding over te gaan. Wel worden er veel inspanningen toegezegd om ervoor te zorgen dat gemeenten op grote schaal op de private markt gaan inkopen. Daarbij wordt gedacht aan het gelijktrekken van de BTW-plicht, bestuurlijke afspraken met de VNG, het opzetten van Stimulansz en monitoring van de gemeentelijke inkoop.

De leden van de D66-fractie vinden dit niet voldoende. In de Memorie van Toelichting wordt ook erkend dat het huidige inkoopgedrag door gemeenten nog vaak traditioneel plaatsvindt bij Kliq en de gemeentelijke reïntegratiebedrijven. Dit staat haaks op de uitgangspunten van SUWI, waarin gekozen wordt voor private reïntegratie. Deze leden gaan ervan uit dat de regering alle beschikbare middelen inzet om dit uitgangspunt vast te houden. Zij vinden dat alleen daar waar nadrukkelijk duidelijk is dat er geen marktaanbieder is, er een uitzondering kan worden gemaakt.

De leden van de fractie van GroenLinks onderschrijven de analyse dat er nog veel tekortkomingen zijn. Te vaak werden opdrachten gegund aan het voormalige «eigen» reïntegratiebedrijf. Kleinere, gespecialiseerde bedrijven kwamen niet aan opdrachten en de aanbestede groepen te reïntegreren personen waren te groot en weinig gedifferentieerd. Het is dan wel verbazingwekkend dat de regering geen nadere stappen neemt om wat te doen aan deze tekortkomingen. De regering kiest voor een terughoudende en alerte opstelling. Er worden vooral procedurele criteria genoemd waarop strenger gelet gaat worden: transparantie en toetsbaarheid, meerder offertes en BTW-plicht voor ook aan gemeenten gelieerde bedrijven. Hieruit blijkt dat de regering de marktwerking zelf centraal stelt en de zuiverheid daarvan bewaakt; in het geloof dat daaruit vanzelf de gewenste grotere doeltreffendheid en doelmatigheid wat betreft reïntegratie van zieken en arbeidsongeschikten wordt bereikt. Waarop baseert de regering dit optimisme? Hoe wordt gegarandeerd dat er gespecialiseerde bedrijven ontstaan die zich richten op de moeilijkst te bemiddelen groepen? Zijn «level playing field» en BTW-plicht als harde randvoorwaarden bijvoorbeeld vooralsnog geen belemmering voor instellingen op het gebied van zorg en welzijn om een bijdrage te leveren aan de reïntegratie van bijvoorbeeld daklozen, drugverslaafden, psychiatrische patiënten e.d. Is de deskundigheid van deze instellingen geen basisvoorwaarde voor activiteiten op het gebied van sociale activering en reïntegratie? Maar hoe moeten zij precies onderscheiden welk werk nog onder zorg of welzijn valt en welk deel «echte» reïntegratie is? Hoe wordt beoordeeld of zij fair offreren en is het in de praktijk wel mogelijk zorg en reïntegratie zo te onderscheiden dat zelfs een bedrijfsmatige waterscheiding ontstaat met BTW-plicht voor een van de delen. Bestaat niet het gevaar dat een te rigoureuze scheiding van de onderscheiden taken de effectiviteit van de reïntegratie ondergraven, omdat vaak een totaalpakket van zorg, wonen en werken de sleutel tot succes is? Is het om die reden ook niet te verwachten dat voor dit soort groepen maar moeizaam marktpartijen zullen ontstaan die de reïntegratie aankunnen en aandurven? Is de regering bereid onderzoek te doen naar de reïntegratiemarkt voor groepen met een meervoudige hulpvraag? Is de regering bereid instellingen van zorg en welzijn te ondersteunen bij het opzetten van reïntegratieactiviteiten en trajecten sociale activering die passen in de aanpak van offreren en afrekenen op prestaties? Is, kortom, naast facilitering van (kleine) opdrachtgevers, ook niet de facilitering van bepaalde opdrachtnemers van belang om een evenwichtige reïntegratiemarkt tot stand te brengen? Is de regering bereid daarbij nog open te houden of in alle gevallen de harde eisen van zuivere marktwerking op zijn plaats zijn.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn van mening dat de regering voor de marktwerking bij reïntegratie in zijn algemeenheid nadere regels moet stellen; niet alleen regels t.a.v. formele randvoorwaarden, maar ook op het gebied van te verwachten kwaliteit en prestaties. De regering noemt zelf een aantal terechte randvoorwaarden, zoals het bevorderen van duurzame plaatsingen, het voorkomen van afroming, de aandacht voor specifieke groepen en het doelmatig besteden van publieke middelen. Hoe de regering dit denkt te bereiken wordt niet geheel duidelijk. Er wordt verwezen naar de kwalificerende intake, die zulke bruikbare gegevens op zal leveren, de versterking van de positie van de werknemer en het via de betaling afdwingen van bovengenoemde doelen. De praktijk is echter niet dat de regering hier aan zet is. Er moet nog maar blijken wat er met de intake gaat gebeuren. Het blijft nog een vraag of het individuele opdrachtgeverschap van de cliënt een plek zal krijgen in de markt van de grote aantallen waar het opdrachtgeverschap toch primair elders is gelegd. Van de privatisering van de ARBO-dienstverlening hebben we geleerd dat in de praktijk de goede bedoelingen niet altijd richtinggevend zijn voor contracten en betalingen, maar vooral de prijs zelf drijfveer is voor contracten en betalingen. Is het dan niet beter enkele kwalitatieve randvoorwaarden voor contracten en prestaties wettelijk te verankeren. Bijvoorbeeld door te omschrijven waaraan een duurzame plaatsing minimaal moet voldoen, door te benoemen wat beschouwd wordt als afroming en door de mogelijkheid te creëren dat voor specifieke groepen aparte procedures mogen kunnen worden gevolgd als de normale weg van aanbesteding geen gegarandeerde dienstverlening voor hen oplevert.

Eind vorig jaar zijn ruim 60 000 reïntegratietrajecten gegund. De leden van de fractie van de ChristenUnie willen graag worden geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van het Lisv. Is nu al geheel duidelijk op welke wijze de volgende aanbestedingsronde gestalte zal krijgen? Zal de Kamer hierover worden geïnformeerd?

4.2 Opdrachtgeverschap reïntegratie

Om administratieve lasten te beperken kan de werkgever het reïntegratiebedrijf verzoeken bepaalde gegevens rechtstreeks aan het UWV te leveren. Is het niet juist essentieel dat ook de werkgever (opdrachtgever) over alle mogelijke informatie beschikt om te beoordelen of een reïntegratiebedrijf voldoet, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Deze leden willen – wellicht ten overvloede – bevestiging van de volgende gang van zaken: in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen werkgever en UWV ligt het opdrachtgeverschap en de verantwoordelijkheid voor reïntegratie bij de werkgever, zolang het dienstverband voortduurt. Na beëindiging van het dienstverband neemt de UWV de verantwoordelijkheid over. De (ex)werkgever kan het UWV om voorzetting van deze taak vragen tot maximaal zes jaar. Het UWV beslist daarover.

De regering stelt in de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel SUWI dat ongeacht op welk niveau het opdrachtgeverschap is georganiseerd er maatwerk mogelijk en nodig is. Kan een individuele werkgever die zich door middel van een CAO heeft gebonden aan een gezamenlijke aanpak van reïntegratie, in bepaalde situaties een afwijkende koers varen als dat het meest recht doet aan maatwerk in een individueel geval?

Kan een toelichting worden gegeven bij de mogelijkheid van een werkgever om publieke middelen aan te vragen voor een WW-gerechtigde werknemer waarvoor de UWV verantwoordelijk is? Kunnen hierbij in ieder geval de volgende vragen aan de orde komen: Hoe wordt het toezicht vorm gegeven? Geeft een OR in zulke gevallen een algemeen fiat, waarvan de werkgever naar eigen inzicht in individuele gevallen al dan niet gebruik kan maken? Moeten deze subsidies op de private reïntegratiemarkt worden uitgezet? Gaat het altijd om complementaire financiering? Hoe kan het UWV haar eindverantwoordelijkheid in dit soort gevallen waar maken? Welke continuïteitsoverwegingen kunnen ten grondslag liggen aan het eventuele uitstel van de verantwoordelijkheid van gemeenten voor de reïntegratie van ANW'ers en niet-uitkeringsgerechtigden?

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of een werkgever die geen gebruik maakt van REA-gelden bij zijn poging een zieke of arbeidsongeschikte werknemer bij een andere werkgever te reïntegreren ook verplicht is gebruik te maken een reïntegratiebedrijf. Zo niet, wat is de inspraak van een werknemer bij plaatsing bij een andere werkgever?

Krijgen de gemeenten ook aanvullende financiering voor de personeelskosten die samen hangen met de nieuwe taak reïntegratie voor mensen zonder uitkering of met een ANW-uitkering?

In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de verantwoordelijkheid van de werkgever uitgebreid wordt tot reïntegratie bij een andere werkgever. Worden er ook voorwaarden aan plaatsing bij een andere werkgever verbonden, bijvoorbeeld geografische, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De OR of de personeelsvertegenwoordiging hebben instemmingsrecht in het kader van het reïntegratiebeleid van de werkgever. Hieronder valt ook de duur van het opdrachtgeverschap. Betekent dit dat de duur van het opdrachtgeverschap binnen een bedrijf niet per werknemer kan variëren?

De regering erkent dat er een probleem is bij de reïntegratie van bijvoorbeeld zieke werknemers wegens een arbeidsconflict. De werkgever zal immers niet gemotiveerd zijn om zich in te spannen. Worden er extra prikkels ontwikkeld om dit probleem op te lossen?

Bij de reïntegratie van vangnetgroepen is het leidend criterium of er een dienstbetrekking bestaat naar burgerlijk recht. Kan een toelichting worden gegeven bij de positie van uitzendkrachten en flexwerkers wat betreft de verantwoordelijkheid voor reïntegratie en de loondoorbetalingplicht?

Op welke wijze moet een werkgever vorm geven aan zijn reïntegratieverplichtingen bij een tijdelijk dienstverband van korter dan een jaar, vragen de leden van de PvdA-fractie.

Wat is de relatie tussen deze Invoeringswet en het wetsvoorstel Eigen risicodragen ziektewet?

Het wetsvoorstel Eigen risicodragen ziektewet biedt uitzendbureaus de mogelijkheid eigen risicodrager te worden in het kader van de Ziektewet. De eigen risicodrager ervaart dezelfde prikkels als werkgevers waarbij tijdens ziekte de arbeidsovereenkomst in stand blijft. Klopt het dat in het huidige voorstel eigenrisicodragers verantwoordelijk zijn voor reïntegratie?

Met name de mogelijkheid tot individueel opdrachtgeverschap (aansluitend op de materiewetgeving) zou, zo beklemtonen de leden van de VVD-fractie nogmaals, voorop moeten staan. Deze leden stelden dit al in hun algemene inleiding bij de SUWI-wet. Verderop in dit verslag meldden ook andere fracties de indruk te hebben dat de regering die vrije keuzemogelijkheid van individuele bedrijven niet de hoogste prioriteit zou geven. Op de stelling van de leden van de VVD-fractie werd totaal niet gereageerd, maar ook de beantwoording van vragen van andere fracties achten deze leden nogal mager. De wisselende bewoordingen die de regering t.a.v. het opdrachtgeverschap bezigt in de diverse wetgevingsstukken bevreemdt deze leden. Zou één en andermaal duidelijk gemaakt kunnen worden welke prioriteit de regering toekent aan vrije keuzemogelijkheden? Hoe nauwkeurig belooft de regering toe te zien op CAO-regelingen t.a.v. de Rea-contracten en de keuze voor meerdere Rea-bedrijven juist aan te moedigen in haar beleid? Zal er nauwkeurig op worden toegezien, alvorens de AVV toe te passen dat e.e.a. de keuzevrijheid van ondernemingen niet zal belemmeren en dat vooral goede totstandkoming van een vrije marktwerking voor reïntegratiebedrijven gestimuleerd zal worden? Kan bovendien nadrukkelijk en eenduidig bevestigd worden dat vrijwel automatisch dispensatie verleend zal worden indien daartoe verzoeken worden gedaan?

De leden van de VVD-fractie is nog niet helder op welke wijze ANW'ers door gemeenten van hulp bij arbeidsmarkttoeleiding zullen worden voorzien. In het bestuursaccoord dat de minister sloot met de VNG en gemeenten wordt dit nog niet echt helder. Dat geldt eveneens voor niet-uitkeringsgerechtigden. Voor zover deze leden begrijpen zal hier een aparte doeluitkering geoormerkt voor naar gemeenten gaan. Hoe ziet die regeling eruit, en is er een verdeling onder de gemeenten in verschillende bedragen? Zo ja, waarop is die verdeling dan gebaseerd? Beschikt de minister over inzicht in de aantallen ANW'ers en niet-uitkeringsgerechtigden per gemeente? De feitelijke overdracht van ANW'ers en andere uitkeringsgerechtigden zal pas later plaatsvinden. Om welke redenen gebeurt dit zo, en langs welk tijdpad vindt dan wel overdracht plaats? Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan zodat die overdracht plaats kan vinden?

Ook de lastige problematiek t.a.v. personen zonder vast verblijfadres baart deze leden zorgen. In de eerdergenoemde brief over bestuurlijke afspraken staat weliswaar vermeld dat e.e.a. uitgewerkt zal worden, maar daar blijft het bij. Deze leden willen graag preciezer weten waaraan wordt gedacht. De VNG verzoekt bovendien om naast een vrijstelling van intake bij het CWI voor personen verblijvend in een inrichting, de term inrichting te verbreden naar «of verblijvend in».

De leden van de CDA-fractie stellen de vraag aan de orde welke rol de fasering, de kwalificerende intake en het reïntegratieadvies van het CWI zullen spelen in de opdrachtverlening en de uitvoering van de reïntegratie. Zijn gemeenten en UWV gehouden op grond hiervan hun reïntegratie in te kopen, en zijn vervolgens reïntegratiebedrijven hieraan gehouden? Welke rol spelen fasering intake en advies in de financiering van de reïntegratie? De leden van de CDA-fractie vragen om een uitleg hiervan, omdat de status van de werkzaamheden van het CWI wat diffuus lijkt. Enerzijds wordt gesproken over een «advies» en een «kapstok», anderzijds zijn deze werkzaamheden een «noodzakelijke voorwaarde» voor een goede uitbesteding.

De leden van de CDA-fractie vragen of al inzicht gegeven kan worden in de nadere regels die aan de opdrachtverlening gesteld gaan worden. Zoals eerder opgemerkt zijn zij geen voorstander van het verder reguleren van de opdrachtverlening, omdat dit juist de dynamiek en creativiteit kan belemmeren. Daarom vragen zij nadrukkelijk om inzicht in de voorgenomen regulering.

Deze leden vragen voorts naar de criteria voor het al of niet algemeen verbindend verklaren van CAO-afspraken over de opdrachtverlening aan een reïntegratiebedrijf. Wat betekent «welhaast automatisch» in dit verband? Verder vragen zij of een CAO die meerdere reïntegratiebedrijven noemt, zonder dispensatiemogelijkheid van deze keuzemogelijkheden wel algemeen verbindend verklaard zal worden? Worden afspraken om uit CAO-fondsen bepaalde activiteiten van bepaalde reïntegratiebedrijven gedeeltelijk mee te financieren algemeen verbindend verklaard? De leden van de CDA-fractie kunnen zich voorstellen dat CAO-partijen bij een bepaald reïntegratiebedrijf een korting op de prijs kunnen bedingen als alle werkgevers meedoen. Het niet algemeen verbindend verklaren van CAO's zonder «automatische» dispensatiemogelijkheid werkt dan uiteindelijk kostenverhogend.

De leden van de CDA-fractie vragen welke verantwoordelijkheden de werkgever heeft ten aanzien van zieke werknemers die niet arbeidsgehandicapt zijn, bijvoorbeeld wegens een arbeidsconflict, of andere oorzaken.

Zij constateren dat gemeenten wel bijstandstaken naar het CWI mogen overdragen, maar dat het CWI geen taken die betrekking hebben op de uitkering aan gemeenten mag overdragen. Zij menen dat dit niet logisch is. Juist omdat gemeenten uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor de uitkeringsverstrekking, ligt het voor de hand om maatwerk mogelijk te maken en flexibele invulling van taken rondom de uitkeringsverstrekking. Zij vinden het dus een onlogische keuze om het één wel mogelijk te maken en het ander niet.

Verder vragen deze leden welke deel van de mensen dat in een jaar een uitkering aanvragen (afgezien van AOW en AKW) naar het CWI moet voor de uitkeringsintake.

De leden van de D66-fractie geven aan dat zij het opdrachtgeverschap zo dicht mogelijk willen leggen waar het belang het grootst is. Dat betekent in hun visie dat vooral de individuele werknemer in staat moet worden gesteld het heft in eigen handen te nemen, overigens in goed overleg met zijn of haar werkgever of de uitvoeringsorganisatie, en met behulp van een onafhankelijk casemanager. Dit klinkt volgens hen niet door in het wetsvoorstel. Het bevreemdt de leden van de D66-fractie dat op blz. 7 van de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat opdrachtgeverschap en verantwoordelijkheid goed van elkaar worden onderscheiden. Volgens deze is het juist niet goed dat onderscheid te maken. Zij verwijzen in dit verband nog eens naar de uitkomsten van de parlementaire enquête Buurmeijer en de studie van de WRR (Van belang en beleid).

Zij verzoeken de regering nogmaals toe te lichten waarom het goed zou zijn opdrachtgeverschap en verantwoordelijkheid goed van elkaar te onderscheiden. Wat is er goed aan? Voelt niet iedereen aan dat die scheiding onnatuurlijk is en daarom in de praktijk niet zal gaan werken? In hoeverre worden in de huidige CAO's al afspraken gemaakt over opdrachten reïntegratie? Over hoeveel reïntegratietrajecten gaat het, wat is de inhoud van die CAO afspraken, in welke CAO's zijn dergelijke afspraken al gemaakt, en hoe zien die er precies uit?

De leden van de D66-fractie constateren dat de Wet Rea wordt uitgebreid in die zin dat de werkgever wordt verplicht te bevorderen dat de arbeidsgehandicapte werknemer, indien vaststaat dat binnen het bedrijf van zijn werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, wordt ingeschakeld in de arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.

De leden van de D66-fractie zijn het met de Raad van State eens dat niet nauwkeurig is omschreven wat er onder het algemene begrip reïntegratie van werkgever en werknemer wordt verwacht. Toch kunnen beide getroffen worden met sancties als zij zich onvoldoende inspannen. Deze leden constateren dat de taak die nu wordt toegevoegd veel ruimer is. Zij eist de bereidheid van de werknemer om in een ander bedrijf en op een andere locatie aan het werk te gaan, en de bereidheid van een andere werkgever, wellicht een concurrent, om inschakeling van de werknemer te bevorderen. Van de werkgever zelf wordt verwacht dat hij (arbeidsgehandicapte) werknemers actief aan het werk helpt in een ander bedrijf. Het is volgens de leden van de D66-fractie onduidelijk hoe door de werkgever aan deze verplichting kan worden voldaan. Zij vragen de regering hier nader op in te gaan. Zij spreken een voorkeur uit om de plichten van de werkgever in het kader van het aanbieden van passende arbeid in het BW te regelen. Zij constateren dat nu in het BW het volgende is geregeld: in art. 7:611 BW is het goed werkgeverschap neergelegd en in art. 7:629 lid 3 sub c BW is bepaald dat de werkgever zijn zieke werknemer geen loon hoeft door te betalen gedurende de periode dat deze zonder deugdelijke grond weigert hem door de werkgever aangeboden passende arbeid te verrichten.

De werkgever is echter niet verplicht de werknemer passende arbeid tijdens ziekte aan te bieden en de werknemer in de gelegenheid te stellen die arbeid daadwerkelijk te verrichten. De regering wenste een dergelijke verplichting bij Wulbz niet op te nemen, omdat de werkgever volgens de regering voldoende belang zou hebben bij het vinden van passende arbeid omdat hij immers het loon moet doorbetalen en wees vervolgens op jurisprudentie. De leden van de D66-fractie wijzen erop dat die jurisprudentie betrekking heeft op de vraag of een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer die bereid is de bedongen arbeid te verrichten voor dat gedeelte waartoe hij nog in staat is, of die bereid is geheel andere passende arbeid binnen de onderneming van de werkgever te verrichten, een recht op loon toekomt als de werkgever weigert hem in staat te stellen die arbeid te verrichten. De leden van de D66-fractie verwijzen in dit verband naar het artikel van mevrouw mr. B. Hoogendijk in het SMA, februari 1999 nr. 2, waarin zij stelt dat de werkgever op grond van de wet of de rechtspraak in beginsel niet verplicht kan worden de werknemer gedurende het eerste jaar van ziekte passende arbeid aan te bieden of de werknemer in die passende arbeid te werk te stellen. Ook voor de latere jaren van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte kan volgens mevrouw mr. B. Hoogendijk niet van een echte verplichting worden gesproken ondanks de jurisprudentie van de Hoge Raad.

Deze leden vragen de regering een bepaling in het BW op te nemen waarin de werkgever wordt verplicht passende arbeid aan te bieden.

De leden van de D66-fractie constateren dat de reïntegratieplannen zijn vervangen door het reïntegratieverslag. De vraag die zij stellen is in hoeverre dit reïntegratieverslag de manco's van de reïntegratieplannen gaat verbeteren of dat het nieuwe wijn in oude zakken betreft. De niet onafhankelijke positie van de arbodiensten ten opzichte van de werkgever wordt er niet mee opgelost. Zal ook het reïntegratieverslag niet te vaak de conclusie bevatten dat hervatting bij eigen werkgever niet mogelijk is? Hoe kan de UWV werkelijk toetsen of er reële kansen zijn tot werkhervatting bij eigen werkgever of bij een andere werkgever?

De leden van de fractie van GroenLinks wijzen erop dat in het opdrachtgeverschap voor reïntegratie enkele fundamentele onhelderheden blijven bestaan. Allereerst is er de spanning tussen individueel maatwerk en het collectieve opdrachtgeverschap van UWV, gemeenten en in toenemende mate werkgevers. Deze laatste dan ook nog in samenspraak met OR of vakbonden, al dan niet per CAO gestuurd.

Het kan ook wenselijk zijn, zo menen de leden van de fractie van GroenLinks, in bepalingen aangaande het Algemeen Verbindend verklaren van afspraken over reïntegratie in een bedrijfstak op te nemen dat naast dispensatiemogelijkheden voor individuele bedrijven er sowieso het recht bestaat in individuele gevallen af te wijken van de verbindend verklaarde afspraken wat betreft de keuze van het reïntegratiebedrijf als werknemer en werkgever daarover overeenstemming hebben? Aangenomen mag toch worden dat het UWV bij second opinion en geconstateerd in gebreken blijven van de werkgever en zijn reïntegratiebedrijf niet gehouden is aan de keuze van dat bedrijf ook al is dat bij CAO bepaald en algemeen verbindend verklaard?

Kan de regering toelichten wat die «bijna automatische dispensatie» voor het individuele bedrijf inhoudt wanneer sprake is van het algemeen verbindend verklaren van de keuze van het reïntegratiebedrijf per sector of bedrijfstak? Is dat geen onduidelijk formeel criterium? Zou het niet beter zijn in de wet vast te leggen in welke gevallen het geoorloofd is per CAO een reïntegratiebedrijf te kiezen. Daar zullen toch vooral inhoudelijke criteria voor moeten zijn, zoals het vergroten van wederzijdse plaatsingen in een branche of sector van kleinere bedrijven door een gezamenlijk reïntegratiebedrijf te laten speuren naar geschikte plekken in de gehele branche of sector, of omdat er gekozen is voor het vormen van een branchepool waar mensen in dienst genomen worden die in het afzonderlijke bedrijf niet meer herplaats kunnen worden, maar wel via detachering in de sector actief kunnen blijven?

De leden van de fractie van GroenLinks menen dat in dergelijke gevallen er goede redenen zijn om tot bedrijfsniveau overstijgende en bindende afspraken te komen. Maar dan moet in de wet wel aangegeven worden dat het om dergelijke afspraken gaat en niet om competentiestrijd tussen instellingen en/of sociale partners. In alle gevallen moet in het belang van de individuele cliënt hiervan afgeweken kunnen worden; bijvoorbeeld als er weinig toekomst meer is in de eigen branche of sector waar de collectieve afspraken betrekking op hebben.

Een onduidelijkheid inzake de verantwoordelijkheidsverdeling is er ook als het gaat om het beroep doen op publieke reïntegratiemiddelen. Zowel de werkgever als de arbeidsgehandicapte werknemer zelf kunnen een beroep doen op die middelen. Wiens beroep gaat voor als het dezelfde aanpassing betreft, bijvoorbeeld een bepaald hulpmiddel? Krijgt de werkgever dat hulpmiddel in bezit of de werknemer? Wordt een tijdelijke loonsuppletie direct aan de werknemer uitbetaald of via de werkgever?

Een andere onduidelijkheid inzake de verantwoordelijkheidsverdeling voor reïntegratie is die betreffende de reïntegratie van mensen met tijdelijke contracten. Als er sprake is van voortgaande uitval vanwege ziekte na verloop van het contract, wordt het UWV verantwoordelijke voor de reïntegratie, aangezien er geen arbeidsrelatie meer is met de werkgever. Lopende het tijdelijke contract is de werkgever en zijn Arbo-dienst echter verantwoordelijk voor begeleiding en reïntegratie. In die periode heeft het UWV geen zicht op de ondernomen activiteiten? Hoe denkt de regering te voorkomen dat het UWV geconfronteerd wordt met een gebrek aan reïntegratieactiviteiten door de werkgever omdat het contract toch afloopt, waardoor de reïntegreerbaarheid van betreffende werknemer aanzienlijk verslechterd is door het verstrijken van tijd? Is het in het geval van tijdelijke contractanten niet beter het UWV al in een eerdere fase te betrekken bij begeleiding en reïntegratie?

Klopt het dat het UWV ook verantwoordelijk wordt voor de reïntegratie van zieken en arbeidsongeschikten in het geval de werkgever het bedrijf of een onderdeel daarvan moet beëindigen? Neemt een koper van een bedrijfsonderdeel van een failliet bedrijf ook de plicht tot reïntegratieinspanning over van zieke werknemers als het personeel of een deel daarvan wordt overgenomen voor een doorstart? Worden bij bedrijfstakken waarin afspraken bestaan over het overnemen van personeel als een bepaald werk overgaat van de een op de ander (bijvoorbeeld in de schoonmaak) ook de te reïntegreren medewerkers overgenomen inclusief de gemaakte afspraken?

Voor hoeveel zieken/arbeidsongeschikten wordt het UWV naar schatting jaarlijks verantwoordelijk voor de reïntegratie als opgeteld worden de mensen in de vangnet Ziektewet, de tijdelijke contractanten, beëindigde bedrijven, e.d.? Welk deel van de jaarlijkse WAO-instroom betreft dit? Hoe zit het in al deze gevallen met de controle op de inspanningen van het UWV? Bij wie kunnen betrokken arbeidsongeschikten terecht voor een second opinion en een persoonsgeboden budget? Of wordt hier een interne strikte scheiding aangebracht tussen reïntegratiebegeleiding en controle?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben begrip voor het standpunt van de regering dat de voorgestelde taakuitbreiding van de werkgever in het kader van de reïntegratie in dit wetsvoorstel moet worden geregeld en niet in het wetsvoorstel Verbetering Poortwachter. Dit zou inderdaad leiden tot het doorbreken van de samenhang op het gebied van het opdrachtgeverschap voor de reïntegratie in de nieuwe uitvoeringsstructuur.

Met de inwerkingtreding van de Wet SUWI komt de verantwoordelijkheid voor reïntegratie in een ander dan het eigen bedrijf (het tweede spoor) in handen van de werkgever. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of ondernemingen uit het midden- en kleinbedrijf daartoe wel voldoende zijn geëquipeerd. Aansluitend vragen zij aandacht voor het pleidooi van het CNV om het UWV tijdig te betrekken bij het tweede spoor (brief CNV, 14 mei 2001). Wordt aan die wens naar het oordeel van de indieners tegemoet gekomen? Deze leden vragen in dit kader ook om een toelichting op het voorgestelde overgangsregime. Waarom is in artikel 127 gekozen voor een periode van één jaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, waarbinnen het UWV nog optreedt als verantwoordelijke voor de reïntegratie naar een andere werkgever? De leden van de fractie van de ChristenUnie kunnen zich voorstellen dat in bepaalde gevallen wordt gekozen voor een langere periode.

Gemeenten worden verantwoordelijk voor de reïntegratie van ANW-gerechtigden. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke wijze de gemeenten hiervoor een financiële tegemoetkoming krijgen.

4.3 De relatie tussen de werkgever en het UWV bij de reïntegratie van zieke of arbeidsgehandicapte werknemers

De leden van de PvdA-fractie wensen antwoord op de volgende vragen.

Indien vroeg tijdens de Ziektewetperiode geconstateerd wordt dat iemand niet meer geplaatst kan worden bij de eigen werkgever, kan dan de UWV ingeschakeld worden op verzoek van de werknemer, indien er niet sprake is van ingebrekestelling? Kan de UWV dan via het CWI een toets met de kansenmeter laten vaststellen; dit opdat ten behoeve van werknemer en werkgever er een objectief oordeel ontstaat over de kansen en mogelijkheden op de arbeidsmarkt; dit mede ter bevordering van een kansrijke reïntegratie?

Welke prikkel kent het UWV om te besluiten het opdrachtgeverschap voor reïntegratie van een werknemer van een onvoldoende presterende werkgever over te nemen?

Het UWV moet in bepaalde gevallen een boete opleggen van zes maanden loondoorbetaling. In welke potje komt deze boete terecht? Wordt dit bedrag gebruikt voor de reïntegratie van de betrokken werknemer(s)?

Het UWV dient de werkgever – bij in gebreke blijven – een boete op te leggen van zes maanden loondoorbetaling. Kan de werkgever op deze manier zijn loondoorbetalingplicht verkorten? Kan dit een prikkel betekenen om zich juist niet in te spannen? Kan de regering dit toelichten? Bestond overigens de mogelijkheid van een sanctie voor een werkgever in dit soort situaties niet al, vragen dezelfde leden? Werd die sanctie wel eens toegepast door het Lisv?

De aansluiting van het publieke en het private domein zal worden versterkt door een bij ministeriële regeling vast te stellen gezamenlijk normenkader. Kan een toelichting worden gegeven? Waarom ontbreekt een eenduidig normenkader momenteel? Waarop wordt de verwachting gebaseerd dat in de toekomst een eenduidig normenkader wél werkbaar zal zijn?

Als het tijdelijke contract van een zieke werknemer afloopt en de verantwoordelijkheid voor reïntegratie overgaat naar het UWV, vindt er dan nog een check plaats of de voormalig werkgever zich voldoende heeft ingespannen voor reïntegratie, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

In het wetsvoorstel Verbetering poortwachter wordt ingegaan op de mogelijkheid van het aanvragen van een second opinion bij de UWV voor werknemers om het reïntegratiebeleid van de werkgever te toetsen. In dit wetsvoorstel wordt aan het oordeel van de UWV de consequentie verbonden dat de werknemer een persoonlijk reïntegratiebudget kan aanvragen en toegewezen zal krijgen. In het poortwachtermodel wordt gesteld dat de UWV in het eerste ziektejaar slechts een informerende en activerende rol heeft. Door consequenties te verbinden aan de second opinion krijgt de UWV een veel verdergaande rol in het eerste ziektejaar. Nog afgezien van de vraag of de UWV de meest geschikte organisatie is ook een second opinion te laten uitvoeren betwijfelen de leden van de CDA-fractie of dit de juiste manier is om persoonlijke reïntegratiebudgetten toe te kennen. Overigens vragen zij of per 1/1/2002 er wel sprake kan zijn van een landelijke invoering van deze budgetten. Op welke wijze zal de UWV dit toetsen? Welke criteria zullen worden gehanteerd hierbij? Welke gevolgen zijn er voor de cliënt als hij geen second opinion heeft aangevraagd, terwijl blijkt dat de reïntegratie- activiteiten van de werkgever onvoldoende zijn geweest?

De leden van de CDA-fractie vragen of het waar is dat de UWV een second opinion kan geven zowel over het gehele ondernemingsbeleid op het punt van reïntegratie als in individuele gevallen? Is de UWV hiervoor voldoende geëquipeerd? Ligt het niet voor de hand om met name als het gaat om de beoordeling van het ondernemingsbeleid de second opinion te laten uitvoeren door een meer deskundig instituut? Ook hier stellen de leden van de CDA-fractie de vraag wat onder «voldoende en geschikte reïntegratie-inspanningen» verstaan zal worden, temeer daar er sancties kunnen worden verbonden als een werkgever tekort schiet.

4.4 Financiering reïntegratieactiviteiten in het kader van ziekte of arbeidsongeschiktheid

Het UWV beslist over de inzet van de publieke reïntegratiemiddelen die aan het UWV-budget zijn toegevoegd. De toelichting hierop van de regering in de Nota naar aanleiding van het Verslag is voor de leden van de PvdA-fractie onvoldoende. Deze toelichting komt ook niet overeen met eerder aan de kamer uit een gezette procedures. Graag ontvangen zij een toelichting van de regering.

Ten aanzien van de besteding van Rea-gelden wordt een reeks van voorschriften gegeven. De leden van de CDA-fractie zijn voorstanders van een grotere inzet van Rea-gelden in het eerste ziektejaar. Reïntegratie dient in een vroegtijdig stadium plaats te vinden. Maar ook hier moet maatwerk mogelijk zijn. Resultaatfinanciering ligt dan ook het meest voor de hand, alsmede vereenvoudiging en flexibilisering van de instrumenten en de financiering. De voorschriften ten aanzien van een trajectplan mogen niet reïntegratiebedrijven in een keurslijf dwingen. Zij zijn met hun eigen deskundigheid het best in staat de reïntegratie vorm te geven. De leden van de CDA-fractie hebben de volgende vragen. Wat zijn de administratieve lasten en de uitvoeringskosten van de Wet Rea in de nieuwe situatie van opdrachtgeverschap? Zal dit kabinet nog voorstellen doen om de Wet Rea te wijzigen?

De leden van de CDA-fractie hebben bezwaar tegen het uitsluiten van de eigen interne arbodienst als het gaat om het uitvoeren van reïntegratieactiviteiten. In bedrijven die nu al een goed verzuimbeleid voeren, zijn het juist veelal deze eigen diensten die daaraan een grote bijdrage leveren. Ook reïntegratie-inspanningen vallen onder hun werkzaamheden. Waarom wordt omwille van de marktwerking een goed werkend systeem gefrustreerd?

4.5 De ondersteuning van de werkgever bij de uitvoering van zijn reïntegratietaken

De leden van de D66-fractie constateren dat er een nieuwe verplichting wordt geïntroduceerd voor de werkgever namelijk dat het zich moet laten ondersteunen door een reïntegratiebedrijf voor de reïntegratie van zieke en arbeidsgehandicapte werknemers bij een andere werkgever. De werkgever kan dit doen door zijn bestaande contract met een arbodienst op dit punt uit te breiden. Deze leden hebben moeite met de versterking van de rol van de arbodienst. Zij hebben al eerder aangegeven de wettelijke verplichting tot aansluiting bij een arbodienst te willen afschaffen. De arbodienst moet zijn waarde bewijzen door goed werk te leveren en niet door een wettelijke verplichting.

4.6 Positie van de cliënt bij reïntegratie

Er is geen sprake van een afdwingbare reïntegratie, zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Op welke wijze denkt de regering tot een in rechte afdwingbare prestatie van de werkgever te komen? Waar kan een cliënt van het UWV een second opinion aanvragen, vragen dezelfde leden?

De leden van de PvdA-fractie zijn verwonderd dat de regering blijft vasthouden aan het voorstel dat een persoonsgebonden reïntegratiebudget van zieke of arbeidsgehandicapten pas beschikbaar kan zijn als na een second opinion de werkgever in gebreke blijft. Deze leden menen dat ook zonder ingebrekestelling een PRB door de UWV beschikbaar gesteld moet kunnen worden.

«Reïntegratiebedrijven zullen zich in toenemende mate moeten inrichten op de mogelijkheid van een persoonsgebonden reïntegratiebudget». Welke inschattingen worden gehanteerd over het gebruik van het persoonsgebonden budget op de lange termijn, vragen de leden van de PvdA-fractie? Wordt de expertise van het CWI ingezet bij de reïntegratie van WAO'ers met een dienstverband, die niet bij de eigen werkgever kunnen worden geplaatst? Wordt er een maximale termijn gesteld aan het uitbrengen van een second opinion door het UWV?

Daarnaast vragen deze leden hoe de voorgestelde sanctie voor werknemers (stoppen van loondoorbetaling) zich verhoudt tot andere sancties binnen de sociale verzekeringen en de bijstand uit een oogpunt van proportionaliteit. Wie beoordeelt de zwaarte van de sanctie? Kan de verwijzing naar het artikel in het BW worden toegelicht? Wat is de relatie met de wet Boeten en Maatregelen? Kan een sanctie in de vorm van het staken van inkomen ook tijdelijk opgelegd worden? Als een werknemer gesanctioneerd wordt met het stoppen van de loondoorbetaling, en hij terug moet vallen op de ABW, wie is dan verantwoordelijk voor de reïntegratie van die persoon?

Als de werkgever tekort is geschoten dan heeft de UWV de bevoegdheid om de loondoorbetalingverplichting met maximaal een half jaar te verlengen. Welke sancties kunnen werknemers worden opgelegd wanneer hij tekort heeft geschoten? Welke sancties bestaan momenteel voor een werkgever wanneer hij in aanzienlijke mate tekort is geschoten in de reïntegratie-inspanningen?

De leden van de PvdA-fractie menen dat een PRB ook voor zieke of arbeidsongeschikte werknemers beschikbaar moet zijn zonder dat de werkgever in gebreke is gebleken. Graag ontvangen zij een reactie van de regering.

Onder paragraaf 4.6 staat twee keer vrijwel dezelfde zin, alleen wordt in de ene zin gesproken van een recht op een adequate (...) behandeling, en in de andere zin wordt gesteld dat een cliënt moet kunnen rekenen op een adequate (...) behandeling. Kan een toelichting gegeven worden? Op welke wijze is in de vormgeving van het UWV een adequate, behoorlijke behandeling, een vlotte en correcte overdracht van dossiers, kennis van prestaties bij cliënten en een persoonlijke begeleiding gegarandeerd?

Eén van de pijlers onder de SUWI-voorstellen is een cliëntgerichte uitvoeringsstructuur. Een casemanager kan daar een grote rol bij spelen. Is de regering bereid de aanwezigheid van een casemanager uitdrukkelijk in de invoeringswet te verwerken, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. De functie casemanager/contactpersoon wordt niet nadrukkelijk in het wetsvoorstel verwerkt. In de Memorie van Toelichting wordt slechts opgemerkt dat in het bestuurlijk overleg met gemeenten en het UWV het «casemanagement onderwerp van gesprek zal zijn». Tegelijkertijd wordt in de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel SUWI gesteld dat er bij elke instantie een vast aanspreekpunt moet zijn voor een cliënt. Die contactpersoon wordt zelfs essentiële rollen toegedicht als: het gezicht naar de cliënt tijdens het gehele proces, extern het aanspreekpunt, intern de procesbewaker. Hoe vallen beide invalshoeken te rijmen?

Lagere regelgeving wordt beperkt tot voorschriften van administratieve aard. De functie van casemanager kan zo moeilijk bestempeld worden, zo menen de leden van de PvdA-fractie. Zij vragen de regering het standpunt te heroverwegen.

Het rapport van Divosa over casemanagement gaat uit van de casemanager als aanspreekpunt voor de cliënt en als regisseur van het gehele reïntegratietraject. Sluit dit aan op de in SUWI beoogde functionaliteit van casemanagement? Waar blijkt dit uit?

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts wanneer het casemanagement operationeel kan zijn. Zal er aanvullende financiering komen voor de uitvoeringskosten? Zo ja, hoeveel?

Naar de mening van de regering was er wat betreft de reïntegratie nog geen sprake van een evenwichtig pakket van rechten en plichten. Kan de regering deze mening toelichten? Waar bestond de onevenwichtigheid uit?

Acht de regering het wenselijk dat bij het toekennen van een persoonsgebonden budget aan werknemers met een dienstverband het CWI een rol speelt bij het bepalen van de afstand tot de arbeidsmarkt? Kunnen Anw-gerechtigden, Wiw'ers en niet-uitkeringsgerechtigden, ook gebruik maken van een persoonsgebonden budget? Wanneer denkt de regering een adequate invulling van het persoonsgebonden reïntegratiebudget te kunnen geven? Met andere woorden: wanneer is het instrument operationeel? Is er in de visie van de regering nog ruimte voor de individuele werknemer om zelf een doorslaggevende invloed te hebben op zijn reïntegratie en / of de keuze van het reïntegratiebedrijf? Wie beslist of de werkgever daadwerkelijk het opdrachtgeverschap mag voortzetten? Kan een individuele werknemer de voortzetting van het opdrachtgeverschap blokkeren?

De leden van de PvdA-fractie blijven er de voorkeur aan geven om de cliëntenparticipatie in een kaderwet onder te brengen. Zij onderkennen wel dat ook in zo'n geval aanvullende regelgeving in de materiewetten noodzakelijk is.

Deze leden hebben geconstateerd dat de regering in de Nota van Wijziging de Kamer tegemoet is gekomen door een verdergaand voorstel te doen over de vormgeving van de cliëntenparticipatie en de RWI. Inmiddels heeft de Kamer een brief ontvangen van de RWI waarin een voorstel wordt gedaan om door middel van een landelijke cliëntenraad met bijbehorende ondersteuning de cliëntenparticipatie bij RWI maar ook UWV en andere organisaties vorm te geven. Dit voorstel is door nagenoeg alle cliëntenorganisaties ondersteund. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering naar haar opvatting over dit voorstel? Acht de minister dit voorstel ook toepasbaar?

Vervolgens vragen deze leden naar aanleiding van de Nota naar aanleiding van het Verslag van de kaderwet SUWI een verduidelijking over de subsidierol van de RWI .

Kan de regering aangeven waaruit de beschikbaar gestelde budgetten voor sectorale ondersteuning bij Arbvo en Lisv in 2000 bestaan? Is voorzien dat deze budgetten in hun geheel overgaan naar de Raad voor Werk en Inkomen?

Deelt de regering de mening dat het wenselijk is om de samenhang tussen sectoraal beleid en regionale impulsen te bevorderen, en de benodigde budgetten en de daaruit voortvloeiende subsidie toekenning bij de RWI onder te brengen?

Het UWV kan een vergoeding vragen voor een second opinion. Deze mogelijkheid is in het leven geroepen om ongemotiveerde verzoeken tegen te gaan. Is de conclusie juist dat gemotiveerde verzoeken dus gratis zijn, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Begrijpen deze leden het goed dat de werkgever altijd degene is die de kosten betaalt? Moet de werknemer toestemming hebben van de werkgever om een second opinion aan te vragen?

Alhoewel de leden van de VVD-fractie tijdens algemeen overleg zich tevreden toonden over de notitie over rechten en plichten van cliënten, constateren zij in dit wetsvoorstel opnieuw onduidelijkheid t.a.v. het door de Kamer gewenste beroeps- en bezwaarrecht t.a.v. de fase-indeling als zodanig. Kan de regering nog eens uitputtend verklaren dat de afwijkende mening van cliënten in beide verklaringen (uitkeringsverklaring dan wel trajectcontract) ook de bezwaren van cliënt zal ondervangen indien die cliënt door indeling in een bepaalde fase, totaal geen (of verminderde) rechten op scholing, bemiddeling en hulp bij arbeidsmarkttoeleiding krijgt?

Overigens merken deze leden op dat zowel bij bovenstaand punt, alsook t.a.v. de zgn. second-opinionregeling geen onnodige administratieve lasten dan wel overmatige juridisering zouden moeten plaatsvinden. Derhalve vragen deze leden of niet hoe dan ook een kostenberekening op iedere partij zou kunnen worden toegepast wanneer men om second-opinion verzoekt. Het bevreemdt deze leden dat dit bijv. wel wordt overwogen voor de werkgever, indien deze daarom vraagt en niet voor de werknemer. Is de regering met deze leden van mening dat hier sprake is van een zekere mate van ongelijke behandeling? Deze leden krijgen de indruk dat de plichten voor de werkgever bij falende reïntegratie wel veel zwaarder worden aangezet dan die van werknemers. Alhoewel in de Memorie van Toelichting op één plaats ook een rijtje verplichtingen van werknemers en cliënten wordt opgesomd, lijkt de nadruk meer te liggen op ingrijpen bij werkgever en minder aandacht te zijn voor sancties richting werknemers en cliënten. Zien deze leden dit juist? Zo niet, mogen zij dit dan voldoende onderbouwd weersproken zien worden?

Bij de uitkeringsbeschikking komt in veel gevallen zowel een plan van aanpak als een trajectplan, dat mede door de cliënt ondertekend dient te worden, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Bezwaar en beroep zijn mogelijk indien er rechtsgevolgen uit voortvloeien. Kan worden aangegeven wanneer precies wel en geen bezwaar en beroep mogelijk is? Rechten en plichten van werkgever en werknemer betreffende reïntegratie liggen in diverse wetten vast. Kan een overzicht worden gegeven in welke wetten welke rechten en verplichtingen precies vastgelegd worden of zijn, en welke aanspraken deze inhouden? Bestaat er voor werkgever en werknemer de verplichting om een plan van aanpak op te stellen? Zo ja, waar wordt dit precies opgenomen? Betekent de opmerking dat zij elkaar daaraan in het kader van de arbeidsovereenkomst kunnen houden, dat deze verplichting in het arbeidsrecht wordt opgenomen? Zo nee, waarom niet. De leden van de CDA-fractie hechten aan een duidelijke regeling van de rechten en plichten van werkgever en werknemer bij ziekte van de werknemer. Zij menen dat het arbeidsrecht ook in deze periode een rol dient te spelen. Daarom vragen zij om een uitgebreid antwoord op bovengenoemde vragen.

Zowel werkgevers en werknemers kunnen het UWV verzoeken een oordeel te geven of er in een bedrijf voldoende en geschikte reïntegratie-inspanningen worden verricht, zo constateren de leden van de D66-fractie. Tot nu toe is die toets niet succesvol gebleken. Welke garanties zijn er dat dit nu wel goed gaat gebeuren?

Deze leden gaan ervan uit dat de werknemer die kosten van een second opinion niet zelf hoeft te dragen, en vragen de regering om een reactie. Zij vragen wat de waarde is van een second opinion. Als blijkt dat de werkgever onvoldoende of ongeschikte reïntegratie-inspanningen verricht en de werkgever persisteert in deze opstelling, dan kan het UWV besluiten het opdrachtgeverschap over te nemen, mits er geen passend werk voorhanden is. De leden van de D66-fractie kunnen zich niet voorstellen dat de werkgever daarmee ernstig in zijn belang wordt getroffen. Eventueel volgt voor de werkgever een boete van zes maanden loondoorbetaling. Deze leden merken op dat de bonus/malusregeling destijds onvoldoende heeft gewerkt, en vragen de regering in te gaan op de effectiviteit van de voorgestelde loondoorbetalingsverplichting. Blijft de werkgever dan niet verantwoordelijk voor het zoeken naar werk buiten het eigen bedrijf zoals in onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld?

Als er wel passend werk voorhanden is, blijft er een aantal vragen over. De leden van de D66-fractie gaan er van uit dat de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst dan in stand blijft. Werkt de second opinion van de UWV dan dwingend door in de privaatrechtelijke verhouding?

De leden van de D66-fractie vinden dat de arbodiensten tot nu toe de werknemer te weinig waarborgen heeft geboden. Welke instrumenten heeft een individuele werknemer in handen die bijv. het slachtoffer is geworden van onzorgvuldig handelen door de arbodienst en straks misschien door het reïntegratiebedrijf?

Het bevreemdt de leden van de D66-fractie dat op blz. 10 van de Memorie van Toelichting de volgende zinnen staan: de cliënt heeft recht op een adequate, behoorlijke behandeling en een effectieve begeleiding van de kant van de uitvoeringsorganisaties. De cliënt moet kunnen rekenen op een adequate, behoorlijke behandeling van en effectieve begeleiding door de uitvoeringsorganisaties. De eerste benadering spreekt deze leden het meeste aan; namelijk het recht op een goede begeleiding, niet alleen door de uitvoeringsorganisatie, maar ook door de werkgever.

De leden van de D66-fractie nemen als uitgangspunt de mogelijkheid van de cliënt het heft in eigen handen te nemen bij toegang tot behoud van en terugkeer tot werk. Deze leden vinden dat dit in het voorliggende wetsvoorstel nog onvoldoende tot uitdrukking komt, evenals dat het geval is in de Wet Rea. De vrijheid van de arbeidsgehandicapte werd in Rea slechts in beperkte mate vergroot, vooral omdat in Rea binnen het reïntegratie-instrumentarium een verschuiving heeft plaatsgevonden van werknemersvoorzieningen naar werkgeversvoorzieningen. De leden van de D66-fractie verwijzen in dit verband naar de Memorie van Toelichting bij de Wet Rea «Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk voorzieningen overgaan naar de werkgever en binnen de werkingssfeer van de budgetten en het pakket op maat worden gebracht. Indien de werknemer van baan verandert, zal hij de toegekende voorziening, indien dat mogelijk is, in overleg met zijn oude en nieuwe werkgever mee kunnen nemen.» Door deze verschuiving is de afhankelijkheid van de arbeidsgehandicapte van zijn (potentiële) werkgever vergroot. Deze leden betreuren die ontwikkeling, maar zien ook in dit wetsvoorstel niet een wezenlijke verandering van de positie van de cliënt.

De leden van de D66-fractie zijn voor een recht op toegang tot, behoud van en terugkeer tot werk van een arbeidsgehandicapte met behulp van een persoonsgebonden reïntegratiebudget, en zien dit ook graag als zodanig in voorliggende wetsvoorstel wettelijk geformuleerd.

Het is hen nog steeds een doorn in het oog dat in de sociale zekerheid in het algemeen weinig keuzevrijheid bestaat. Weliswaar is in de Wet Rea de basis voor het persoonsgebonden budget opgenomen, maar in het voorliggende wetsvoorstel kan daarvan pas in laatste instantie gebruik worden gemaakt, namelijk als de werkgever na een second opinion van het UWV persisteert in zijn weigerachtige opstelling. Pas dan krijgt de werknemer het recht om een persoonsgebonden budget aan te vragen bij het UWV. Het is de leden van de D66-fractie onduidelijk waarom de werknemer zo lang moet wachten en waarom de afhankelijke positie van de werknemer hiermee zo benadrukt wordt. Zij vragen de regering hierop in te gaan.

Zij pleiten voor een recht op reïntegratie, waarbij het gaat om rechten van de werknemer ten opzichte van werkgever en uitvoeringsorganisatie. Dat houdt in een informatieverplichting van de werkgever en de uitvoeringsorganisatie. Die informatieverplichting houdt in het tijdig verstrekken van voor de betreffende werknemer adequate informatie (tijdigheid, juistheid en volledigheid). De leden van de D66-fractie zien tot hun genoegen dat de regering ook een informatierecht wil maar dat de regering geen nadere invulling geeft bijv. op het punt van tijdigheid. Dit is voor deze leden een voorwaarde bij de informatieverplichting.

Zij verstaan ook onder het recht op reïntegratie het recht op begeleiding naar werk. De begeleiding naar werk moet niet afhankelijk gemaakt worden van de werkgever of de uitvoeringsorganisatie, maar kan op initiatief van de cliënt tot stand komen. Onderdelen daarvan zijn het verkrijgen van zelfstandig toegang tot het reïntegratieproces, het opstellen van een reïntegratietraject, de financiering daarvan door een persoonsgebonden budget en het bewaken van het reïntegratieproces.

Als het om reïntegratie gaat dienen het initiatief en de zelfredzaamheid van de arbeidsgehandicapte voorop te staan. Waar eigen initiatief en zelfredzaamheid tekort schieten, waardoor betrokkene kan worden benadeeld, zal de arbeidsgehandicapte moeten worden ondersteund. Zoals er nu een recht op uitkering bestaat moet er ook een recht op begeleiding zijn. Daarbij speelt een (onafhankelijke) casemanager een belangrijke rol.

De leden van de D66-fractie constateren dat in het wetsvoorstel wel enige verbeteringen in de positie van de cliënt zijn aan te wijzen, maar dat dit nog fundamenteler moet.

Zij plaatsen enige opmerkingen bij het lijstje op blz. 14. De afspraken tussen uitvoeringsorganisatie en de cliënt op het gebied van de uitkering en reïntegratie worden vastgelegd in een plan van aanpak, dat als bijlage bij de uitkeringsbeschikking wordt gevoegd. Deze leden zijn blij dat het contractdenken nu ook zijn intrede heeft gedaan in de sociale zekerheid en dat hiermee uitvoering is gegeven aan de motie Schimmel (25 478 nr. 13). In deze motie wordt erop aangedrongen dat de wederzijdse rechten en plichten tussen arbeidsgehandicapten en uitvoeringsinstellingen worden geregeld, zoals termijnen, waarbinnen het trajectaanbod moet zijn gedaan. Kan de regering nog eens uitleggen aan welke elementen zij denkt bij het plan van aanpak, welke rechten en plichten daarin worden geregeld, wat de juridische werking is en hoe deze plannen van aanpak zich verhouden tot aanbestedingscontracten?

De leden van de D66-fractie stellen in concreto voor in het Burgerlijk Wetboek vast te leggen dat de werknemer recht heeft op een aanbod van passende arbeid bij de eigen of een andere werkgever, en er wordt dwingender dan nu vastgelegd dat de werkgever ook een dergelijk aanbod moet doen, met name in het eerste ziektewetjaar.

De situatie nu is vrijblijvender, en de leden van de D66-fractie willen dit toelichten.

In het huidige BW staat in artikel 7:629 dat de werkgever de werknemer het loon niet hoeft door te betalen «voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid voor de werkgever of voor een door de werkgever met toestemming van de uitvoeringsinstelling waarbij deze is aangesloten aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt niet verricht». Deze bepaling lijkt gericht op de reïntegratie van de werknemer. Door de werknemer passende arbeid aan te bieden kan de werkgever bevorderen dat deze zo snel mogelijk in het arbeidsproces terugkeert. De ervaring is dat tijdige reïntegratiepogingen de kans op langdurig ziekteverzuim aanmerkelijk beperken. De werkgever kan dus op grond van de wet gedurende het eerste jaar van ziekte de werknemer verplichten tot het verrichten van passende arbeid, zij het indirect via de sanctie van niet doorbetalen van het loon. Een echte verplichting is in de wet niet opgenomen. De regering vond dat de werkgever voldoende belang had bij het vinden van passende arbeid vanwege de loondoorbetaling en wees bovendien op bestaande jurisprudentie. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de werkgever de blijvend gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer moet herplaatsen als deze aanbiedt passende arbeid te verrichten. De betreffende arresten van de HR hadden betrekking op werknemers die langer dan 52 weken ziek waren en die reeds in het stadium van blijvende gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voor het eigen werk waren beland. De werkgever kan nu op grond van de wet of de rechtspraak in beginsel niet verplicht worden de werknemer gedurende het eerste jaar van ziekte passende arbeid aan te bieden of de werknemer in die passende arbeid te werk te stellen. Voor de latere jaren van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte van de werknemer die nog steeds een arbeidsovereenkomst heeft kan wel worden teruggevallen op het BW en de jurisprudentie van de HR. Maar ook in dat geval kan niet van een echte verplichting worden gesproken, omdat een en ander zich in geval van onwil van de werkgever oplost in een loondoorbetalingsverplichting. Wel kan de WAO de werking van de jurisprudentie versterken omdat de werkgever aan het LISV een bedrag (loon en premie) verschuldigd is als diegene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering door zijn werkgever zonder deugdelijke grond in de gelegenheid wordt gesteld passende arbeid te verrichten.

Ook moet in de visie van de leden van de D66-fractie in het BW een bepaling worden opgenomen om de werkgever te verplichten de bestaande organisatie, arbeidsverdeling of werkplek aan te passen, die overigens dan wel begrensd wordt door het vereiste dat dat «redelijkerwijs» van de werkgever kan worden gevergd.

De leden van de D66-fractie zijn zich ervan bewust dat e.e.a. geregeld is in artikel 8, eerste lid REA:

1. De werkgever bevordert de inschakeling in de arbeid van de tot hem in dienstbetrekking staande arbeidsgehandicapte werknemer, tenzij vaststaat dat binnen zijn bedrijf geen andere passende arbeid voor betrokkene voorhanden is. De vaststelling, bedoeld in de eerste zin, geschiedt door het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan de hand van het door de werkgever te overleggen reïntegratieplan, bedoeld als in artikel 71a van de WAO.

2. Uit hoofde van de uitoefening van zijn taak, bedoeld in het eerste lid, treft de werkgever, in samenwerking met zijn arbodienst en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, maatregelen gericht op het behoud, het herstel of de bevordering van de arbeidsgeschiktheid van zijn in het eerste lid genoemde werknemer. Hij is uit dien hoofde verplicht de samenstelling en de toewijzing van de arbeid, inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethoden en de bij de arbeid te gebruiken hulpmiddelen aan die werknemer aan te passen, alsmede de inrichting van het bedrijf aan te passen, voor zover de behoefte daaraan wordt opgeroepen door de deelneming van die werknemer aan de werkzaamheden of het daarmee samenhangende verblijf in het bedrijf.

De leden van de D66-fractie geven er de voorkeur aan e.e.a. dwingender te regelen in het Burgerlijk Wetboek.

Zij wijzen erop dat de nieuwe Europese richtlijn ten aanzien van werving en selectie en arbeid van gehandicapte werknemers ook redelijke aanpassing voorstelt. Deze leden merken op dat een deugdelijke grond om passende arbeid te weigeren afhankelijk is van de omstandigheden en moet worden beoordeeld naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. In zijn algemeenheid zal het daarbij wel moeten gaan om werk dat in redelijkheid aan de werknemer kan worden opgedragen, waarbij gelet wordt op arbeidsverleden, opleiding en gezondheidstoestand.

Naar de mening van de D66-fractie zou ook in het Burgerlijk Wetboek moeten worden vastgelegd dat de werknemer recht heeft op tijdige informatie, recht op en de verplichting tot onafhankelijk overleg en recht op en de verplichting tot begeleiding en zou de mogelijkheid voor een persoonsgebonden budget moeten worden geïntroduceerd Deze leden vinden dat in het huidige systeem de werknemer teveel afhankelijk van de werkgever is voor enige actie en in het verlengde daarvan van de arbodienst waar het de medisch deskundige beoordeling van arbeidsgehandicaptheid betreft waardoor voorzieningen in het kader van REA ter beschikking kunnen worden gesteld aan de werkgever. In het voorliggende wetsvoorstel wordt de positie van de arbodienst nogmaals versterkt door de informatieverplichting aan de werknemer en door de arbodienst het casemanagement van de werknemer in het eerste ziektewetjaar te geven. De leden van de D66-fractie constateren dat er veel klachten over het huidige functioneren van de Arbodiensten zijn, zowel op het terrein van het gebrek aan actie (vanwege te kleine contracten) als op het punt van hun onafhankelijkheid.

De leden van de D66-fractie zouden graag de positie van de werknemer versterkt zien, door de werknemer minder afhankelijk te maken van een actie van werkgever en/of de arbodienst en de mogelijkheid te creëren het heft meer in eigen handen te nemen. Daarom zijn zij voorstanders van een informatieverplichting van de werkgever aan de werknemer. In het vervolgtraject zijn zij er voorstanders van verplichte momenten van overleg in te voeren tussen werkgever en werknemer. Het vaststellen van arbeidsongeschiktheid is op dit moment teveel een momentopname, waar het aantonen van gebreken in plaats van de mogelijkheden tot herstel en reïntegratie centraal staat, dat terwijl de werknemer al een jaar met een ziektepatroon te maken heeft gehad. Ziekteverzuim is niet louter iets wat de werknemer overkomt, maar ook een kwestie van gedrag van de werknemer: de één ziet bij gezondheidsklachten nauwelijks beperkingen om te werken en onderneemt snel actie om klachten te laten verhelpen, waar de ander passief blijft en langdurig thuiszit.

De leden van de D66-fractie pleiten dan ook voor het recht op, en plicht tot overleg dat na ten hoogste twee maanden zou moeten plaatsvinden met de werkgever, arbeidsdeskundige arbodienst, arbeidsdeskundige uwv, werknemer en een door de werknemer te kiezen adviseur. In dat overleg moet vastgesteld worden of het verzuim het gevolg is van ziekte of van een andere oorzaak. In beide gevallen moet een actieplan met tijdpad worden opgesteld, dat kan bestaan uit therapeutische behandeling, mediation, aanbod passende arbeid bij eigen of andere werkgever, aanbod andere passende begeleiding of een voorlopige keuring. De verzuimende werknemer heeft tijdens het ZW-traject overigens ook de plicht om mee te werken aan reïntegratie. In principe zou er tijdens de ZW-periode dus al het uiterste moeten zijn gedaan om tot herstel en reïntegratie te komen.

Na één jaar moet er door de werknemer een overzicht aangeleverd kunnen worden van de klachten en wat er is gedaan om deze te verhelpen. De beoordeling van arbeidsongeschiktheid door de keuringsinstantie wordt vergemakkelijkt als een dergelijk dossier wordt overhandigd waarin systematisch en uitvoerig de noodzaak van een WAO-uitkering wordt onderbouwd. Voorstelbaar is dat de keuring dan alleen wordt verricht bij personen die voldoen aan alle onderstaande voorwaarden:

– betrokkene moet een behandelingsdossier kunnen overhandigen, met daarin diagnose behandelende arts, uitvoerige beschrijving behandeling/herstelstrategie, belastbaarheidsmogelijkheden en het verwachte herstelmoment. Betrokkene is samen met eigen adviseur en arbodienst verantwoordelijk voor de totstandkoming van het dossier.

– In de ZW periode moet betrokkene bij bepaalde diagnoses door gespecialiseerde en/of gecertificeerde bedrijven zijn behandeld. Om resultaat daadwerkelijk te belonen zou betaling op no cure no pay basis mogelijk moeten zijn. Behandeling zou uiterlijk binnen 1 maand na verplicht overleg na 2 maanden begonnen moeten zijn.

– Betrokkene moet een verklaring van behandelende arts, reïntegratiebedrijf en werkgever/arbodienst kunnen overhandigen waaruit blijkt dat volop is meegewerkt aan reïntegratiemogelijkheden en herstelbehandeling.

De keuringsarts zal op basis van dit dossier en zijn/haar eigen medische beoordeling een toekomstperspectief moeten opstellen over de mogelijkheden tot arbeid en herstel.

Aan de hand van dit dossier en de beoordeling van de keuringsinstantie zijn er dan vier mogelijke uitkomsten:

– er is sprake van belemmeringen, herstel uitgesloten: de betrokkene is aangewezen op een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid. Deze beslissing wordt standaard van een second opinion voorzien

– er is sprake van belemmeringen, maar herstel is partieel mogelijk: betrokkene is dan deels aangewezen op een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, voor het andere geldt een (tijdelijke) hersteluitkering

– er is sprake van belemmeringen maar volledig herstel is mogelijk: betrokkene krijgt een tijdelijke hersteluitkering, gecombineerd met (voortzetting c.q. afronding) van een effectief behandelingstraject

– er is geen sprake van dusdanige belemmeringen die het functioneren beperken. Betrokkene kan meteen aan de slag.

De hersteluitkering komt in het verlengde van de ZW voor rekening van de werkgever, waarbij het loon wat doorbetaald dient te worden, gebaseerd is op het uitkeringsregime van de WAO. De totale loondoorbetalingsperiode is afhankelijk van de duur van het behandelingstraject. Maximaal na 3 maanden vindt een keuring plaats die indiceert of sprake is van definitieve arbeidsongeschiktheid of niet en wordt een termijn ingeschat waarbinnen betrokkene weer aan de slag kan of is hersteld. Uiterlijk dan is ook een individuele aanpak voor behandeling en reïntegratie opgestart. De werkgever kan publieke reïntegratiemiddelen of de werknemer kan een persoonlijke reïntegratiebudget inzetten.

De leden van de D66-fractie merken op dat, indien de verantwoordelijkheid voor de reïntegratie overgaat op het UWV zullen de rechten van de werknemer elders moeten worden geregeld, in REA. Daarin zouden naar hun mening ook opgenomen moeten worden het recht op tijdige en adequate informatie, recht op begeleiding en recht op een persoonsgebonden budget.

Op het punt van cliëntparticipatie hadden de leden van de D66-fractie meer verwacht. Zij verwijzen daarvoor naar hun inbreng bij het wetsvoorstel SUWI. Inmiddels hebben zij een brief van de Raad voor Werk en Inkomen ontvangen, waarin wordt gepleit voor een landelijke cliëntenraad. Deze leden vragen de regering hierop in te gaan.

Terecht, zo menen de leden van de fractie van GroenLinks, neigt de regering steeds meer naar individueel maatwerk, hetgeen in allerlei vormen ook in de Memorie van Toelichting wordt uitgewerkt. In de hiërarchie van aanpak staat die individuele aanpak echter niet voorop. Primair is het collectief gekozen reïntegratiebedrijf, secundair is er sprake van een herkansing en pas bij gebleken onwil kan de werknemer op basis van een second opinion een persoonsgebonden budget vragen. Hoort de mogelijkheid van een gepaste individuele keuze voor een bepaald reïntegratiebedrijf en/of een persoonsgebonden budget niet thuis in het eerste gesprek tussen werknemer en werkgever of tussen UWV/gemeente en cliënt over reïntegratie? Is het niet wenselijk daarvoor randvoorwaarden te formuleren in termen van effectiviteit, relevantie voor duurzame en tijdige reïntegratie, verantwoorde meerkosten, recht op onafhankelijke advisering, e.d.? De leden van de fractie van GroenLinks vrezen, dat als dit niet nader wordt uitgewerkt, het individuele maatwerk eerder uitzondering dan regel zal worden, terwijl het wenselijk is het individu boven institutionele belangen van instellingen en sociale partners te stellen.

De leden van de fractie van GroenLinks juichen het toe dat de regering gehoor heeft gegeven aan de roep vanuit belanghebbenden en vanuit het parlement om de rechten van de cliënt te versterken, zowel op het gebied van de individuele rechten inzake begeleiding, reïntegratie, keuze van reïntegratiebedrijf, e.d. als wat betreft collectieve rechten in cliëntenparticipatie. Over enkele rechten hebben zij al vragen gesteld en opmerkingen gemaakt, ook in het verslag inzake het SUWI-wetsvoorstel. Een belangrijke vraag blijft echter waarom de regering er niet voor kiest een basisrecht op reïntegratie vast te leggen in het Burgerlijk Wetboek. Het gaat dan om een principe van antidiscriminatie, in geval van verminderde mogelijkheden vanwege ziekte of handicap. Ook al is er veel te regelen in aparte wetten en regelingen, het moet ook in niet geregelde kwesties mogelijk zijn voor een zieke of gedeeltelijk arbeidsongeschikte zijn zaak voor te leggen aan de rechter die moet toetsen of de werkgever wel alles gedaan heeft wat redelijkerwijs van hem verwacht mag worden om iemand met een ziekte of handicap in dienst te houden of niet te benadelen bij sollicitaties. Zo'n principieel recht zou ook verder kunnen strekken dan werknemers in loondienst. Ook gedetacheerden, tijdelijke contractanten, onderaannemende zelfstandigen zonder personeel, e.d. zouden een beroep kunnen doen op zo'n meer principiële regeling.

Een zelfde vraag naar wettelijke verankering hebben de leden van de fractie van GroenLinks ook al gesteld bij de regeling van cliëntenparticipatie bij de wet SUWI. Zij vragen de regering haar standpunt dat een convenant met de VNG afdoende is en vooralsnog geen wettelijke regeling noodzakelijk maakt te heroverwegen. Deze leden blijven pleiten voor een kaderwet op de cliëntenparticipatie voor de gehele sociale zekerheid.

In diverse artikelen van de wet is sprake van een (traject)plan over het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces, dat opgesteld wordt en als bijlage wordt gevoegd bij uitkeringsbesluiten. De werknemer/uitkeringsgerechtigde moet deze bijlage «voor gezien» tekenen. De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering uitvoeriger in te gaan op de vraag wat dat gaat inhouden. Wat is de rol van de cliënt bij het opstellen van zo'n plan? Hoe kan hij/zij de inhoud daarvan beïnvloeden? Omdat het een bijlage bij een uitkeringsbesluit is, is dit plan ook voor beroep vatbaar. Maar welke gronden kan de cliënt hebben beroep aan te tekenen? Zijn dat alleen formele gronden, of kunnen er ook inhoudelijke bezwaren zijn, bijvoorbeeld tegen de duiding van bepaalde beroepen of opleidingen of de weigering van een door de cliënt zelf voorgesteld traject?

Hoe wordt voorkomen dat het tekenen van een dergelijke bijlage een van de vele formele handelingen bij de aanvraag van een uitkering wordt, zeker als de behandelende consulenten een te grote case-load hebben, en dientengevolge geen tijd om alles nog eens rustig door te nemen?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom de regering zo strikt vasthoudt aan de eis dat subsidie verstrekt aan werkgevers ten behoeve van reïntegratie van een werknemer slechts besteed mag worden bij een daartoe gekwalificeerd bedrijf buiten de eigen onderneming. Denkbaar is toch dat een eigen interne Arbo-dienst veel effectiever en goedkoper deze taak op zich kan nemen? De leden van de fractie van GroenLinks begrijpen de huiver van de regering voor een te gemakkelijke verstrekking van subsidie voor activiteiten die een goed werkgever sowieso hoort te verrichten. Toch zijn er situaties denkbaar waarin het in aller belang is dat het mogelijk is, met redenen omkleed, dispensatie te verlenen van deze eis tot externe besteding van de subsidie.

Wat betreft de positie van de cliënt bij reïntegratie vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie of nu al definitief is gekozen voor de invoering van een persoonsgebonden budget. Dit zouden zij overigens toejuichen. Deze leden zouden graag worden geïnformeerd over de gang van zaken als een werknemer de dupe dreigt te worden van een slecht presterend reïntegratiebedrijf. Hoe zal een eventuele overstap naar een ander bedrijf precies gestalte krijgen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben er kennis van genomen dat de regering de invulling van de cliëntenparticipatie door gemeenten vooralsnog niet wettelijk wil regelen. Blijkbaar wordt eerst bezien of door een convenant met de VNG gemeenten kunnen worden gestimuleerd hieraan een goede invulling te geven. Het is denkbaar dat een aantal gemeenten hieraan geen gehoor wil geven. De leden van bovengenoemde fractie zijn er daarom nog niet van overtuigd dat het niet passend is nu af te zien van een wettelijke invulling op hoofdlijnen. In het verlengde hiervan vragen zij nog aandacht voor de brieven van de Commissie voorbereiding Raad voor Werk en Inkomen van 24 april jl., waarin nadrukkelijk wordt gepleit voor de vorming van een landelijke Cliëntenraad.

5. Rechtsbescherming

De leden van de CDA-fractie constateren dat in het wetsvoorstel ook ten aanzien van de beroepsgang wijzigingen worden voorgesteld. Het CBB zal geen rol meer spelen. Zij vragen om een motivering hiervan. Waarom is bij de Arbeidsvoorzieningswet indertijd wel gekozen voor deze beroepsgang, en welke argumenten – anders dan één wet en één rechter – kunnen worden aangevoerd?

6. Commentaar van bij SUWI betrokken organisaties

6.1 Reïntegratie van zieke of arbeidsgehandicapte werknemers en werklozen

Het Lisv is van mening dat het op basis van het eerder ter advisering voorgelegde concept niet mogelijk was een gedegen beoordeling te geven van de uitvoerbaarheid van de reïntegratietaak. Deze gedegen beoordeling is aldus het Lisv onder meer niet mogelijk, omdat inzicht ontbreekt in de nog te treffen nadere regelgeving. Beschikt de Tweede Kamer over meer inzicht in de nog te treffen nadere regelgeving dan het Lisv destijds, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Het Lisv schetst het dilemma tussen rechtmatigheid enerzijds en doelmatigheid anderzijds. Een voorbeeld: vanuit het oogpunt van doelmatigheid is het niet gewenst dat het UWV elke aanvraag voor een REA-subsidie uitvoerig toetst, vanuit rechtmatigheidoverwegingen juist wel. Kan dieper op dit geschetste dilemma worden ingegaan?

6.2 Relatie CWI/gemeenten/UWV

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich goed vinden in de analyse en de door de VNG voorgestelde intakefunctie. De regering gaat niet werkelijk in op deze voorstellen. De regering stelt dat in het referentiewerkproces een goed werkbare taakverdeling is neergelegd. Deze leden hebben geconstateerd dat in het algemeen overleg van 21 februari jl. de minister heeft erkend dat de werkverdeling, zoals in het referentiewerkproces is neergelegd, diende te worden aangepast. Immers, volgens de automatiseringsonderzoeken van SUWI is vastgesteld dat het CWI alleen een beperkte toegang tot het GBA kan krijgen. Als niet meer dan NAW-gegevens beschikbaar zijn kan de samenwoningtoets niet plaats vinden. Daarvoor dient de gemeente te weten welke andere personen op hetzelfde adres staan ingeschreven en op welke wijze de kosten van de woning gedragen worden. Dat gegeven bepaalt het recht op en de hoogte van de bijstand, en overigens ook van de Toeslagenwet. Deze verificatie moet plaatsvinden en een cliëntcontract is daarvoor noodzakelijk. Alleen in die CWI's waarin de gemeente een volwaardige toegang tot het GBA kan verwezenlijken, evenals de verdere verificatie, (o.a. studiefinanciering) is een procedure zoals in het referentiewerkproces is weergegeven mogelijk. Dat is thans niet het geval. De leden van de PvdA-fractie hebben al eerder aangegeven dat zij het behoud van de poortwachterfunctie in de bijstand met de bijbehorende verificatie-eisen mede in het licht van de toepassing van het M en O-beleid noodzakelijk vinden. De huidige voorstellen van de regering voldoen hier niet aan. Deze leden adviseren de regering dringend helderheid te verschaffen. Voorts is de vraag op welke wijze en door wie toezicht gehouden wordt op de kwaliteit van de CWI-intake.

De leden van de VVD-fractie zien niets in eigen bevoegdheden, zoals door de VNG bepleit, om andere dan de door de regering aangewezen doelgroepen niet via de CWI-intake te laten komen. Wel kunnen deze leden zich zeer vinden in de mogelijkheid van de gemeenteraad om het CWI te mandateren. Dit wordt een regelrechte «aanrader» om dubbele intake te voorkomen. Gemeenten kunnen op deze wijze voordelig uitbesteden, zo lijkt deze leden. Of wordt beoogd te voorzien in vergoeding van deze kosten door gemeentes aan het CWI?

Graag zouden de leden van de fractie van D66 een reactie zien op het idee van de VNG om de financiering van de CWI's via de gemeente te laten lopen voor met name de CWI-producten «trajectadvies» en «uitkeringsintake». Indien trajectadviezen onvoldoende zouden kunnen worden benut door gemeenten in de vervolgketen en/of de uitkeringsintake niet aan de gestelde eisen zou voldoen, zouden gemeenten hierbij een financieel correctiemiddel kunnen toepassen. Graag ontvangen zij een regeringsreactie hierop.

Daarnaast zouden de leden van de D66-fractie graag een reactie horen op de opvatting van de VNG dat in de Invoeringswet de mogelijkheid moet worden opengelaten om op termijn eventueel te bepalen dat het CWI mandaat verleent aan de gemeente om bepaalde taken uit te voeren.

Graag zouden de leden van de fractie van D66 meer duidelijkheid krijgen over de termijn waarbinnen de CWI de aanvraag met de daarbij verstrekte gegevens en bewijsstukken aan de gemeente/UWV dient over te dragen. Is er inmiddels meer duidelijkheid over? Wanneer wordt deze duidelijkheid verwacht?

Tegelijkertijd constateren deze leden dat er een aantal groepen gedefinieerd kan worden waarbij het op het moment van aanvragen van de uitkering al duidelijk is dat het CWI binnen de uiteindelijk afgesproken termijn niet tot een eerste check op volledigheid van de gegevens kan overgaan. Kan de regering een definiëring van deze groep geven? Acht de regering een heldere scheiding tussen gladde gevallen en de overige klanten gewenst? Wat is de reactie van de regering op de opvatting van de VNG dat een heldere scheiding tegen de achtergrond van de gewenste poortwachtersfunctie en de nieuwe gemeentelijke financiële verantwoordelijkheden in het kader van het fonds werk en inkomen noodzakelijk is?

6.3 Gegevensverkeer

De leden van de VVD-fractie toonden reeds eerder interesse in de meer specifieke werkwijze van het Inlichtingenbureau. Ook hier zullen alle zaken in een ministeriële regeling komen te liggen. Deze leden merken op dat zij meer inzicht en gedachtewisseling op prijs zouden stellen. Gaarne zien zij een reactie van de regering hierover tegemoet.

De leden van de D66-fractie constateren dat Kliq als enige commerciële aanbieder van reïntegratiediensten de beschikking heeft over de gegevens van het PGI-systeem. Dat is naar hun mening in strijd met het uitgangspunt zoals verwoord in artikel 8, tweede lid van het wetsvoorstel verzelfstandiging reïntegratiediensten. Hierin wordt immers geregeld dat gegevens uitsluitend door Arbeidsvoorziening worden verstrekt aan reïntegratiebedrijven die een opdracht hebben gekregen. De leden van de D66-fractie zouden graag zien dat deze gegevens via de reguliere opdrachtverlening aan het betreffende reïntegratiebedrijf worden verstrekt en niet met Kliq worden meegeleverd. Op deze wijze wordt Kliq op een gelijke wijze behandeld als andere reïntegratiebedrijven.

Deze leden constateren dat ook de Registratiekamer vindt dat de overdracht van gegevens niet mogelijk is, omdat het in strijd is met het EVRM en niet in het belang van de werkzoekende. Graag ontvangen de leden van de D66-fractie een reactie op dit punt.

II. ARTIKELSGEWIJS

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie merken ook in deze inbreng wederom op, dat de nieuwe uitvoeringsstructuur niet geconfronteerd mag worden met schadelijke gevolgen, voortvloeiend uit problemen van de oude organisaties. Ook de regering heeft weliswaar hierover soortgelijke opmerkingen gemaakt. Echter, deze leden constateren dat naast de overdracht van diverse bevoegdheden, ook verantwoordelijkheid voor zowel de organisatieonderdelen alsook bijv. de overdracht van lopende gevalsbehandeling en beroepsprocedures van organisatie en gevalsbehandelingen moeten overgaan. Deze leden verzoeken ook bij dit wetsvoorstel nog eens uitgebreid een reactie op dit punt. Zou daarbij per artikel een risico-inschatting en toelichting in die zin kunnen worden gegeven?

T.a.v. de overgang van de verantwoordelijkheid voor reïntegratie wordt bepaald dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld in verband met een goede overgang van taken van het Lisv, Arbvo en de SVB naar werkgevers en gemeenten ter bevordering van de inschakeling in de arbeid van uitkeringsgerechtigden. De bepaling bevat geen verplichting, maar is op deze wijze vrijblijvend geformuleerd. Niet duidelijk is wat de gevolgen zijn als de overgang van taken niet of niet goed wordt geregeld. Waarom is deze bepaling niet verplichtend geformuleerd, en wordt ook hier wederom gekozen voor lagere regelgeving en niet voor vastlegging in deze wet, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de VVD-fractie gaven meermalen aan te hechten aan zorgvuldige overgang van het personeel. Om die reden stelden deze leden al eerder vast dat voor de korte termijn wellicht alle personeel het werk zal volgen, maar dat de regering helder moet stellen dat op iets langere termijn er zeker ook sprake zal zijn van inkrimping. Zeker in deze krappe arbeidsmarkt getuigt het van respect voor alle betrokkenen om hen niet lang in onzekerheid te laten met betrekking tot de lange termijningrepen die de SUWI-operatie met zich zal brengen. Het bevreemdt deze leden dan ook dat zonder meer gesteld wordt dat alle personeel, met behoud van alle rechten, over zal gaan. Graag ontvangen deze leden een toelichting op dit punt.

Verder zien deze leden graag een reactie op de stelling dat er sprake moet zijn van een nieuwe organisatie. Het concentreren van de overhead aan personeel van de Arbvo-organisatie zou een belasting van de CWI-organisatie in negatieve zin kunnen betekenen. Dergelijke opmerkingen worden ook door de VNG gemaakt. Graag ontvangen zij een regeringsreactie hierop.

De leden van de CDA-fractie vragen een overzicht van de bepalingen die niet per 1/1/2002 kunnen ingaan. Verder vragen zij of inderdaad alle dienstverlening aan klanten daadwerkelijk per 1/1/2002 op de verschillende CWI-locaties verleend kan worden door CWI en UWV. Hoeveel nieuwe AMvB's en andere lagere regelgeving zullen er op grond van Invoeringswet en de SUWI-wet moeten komen? Hoeveel AMvB's en andere lagere regelgeving moeten er aangepast worden?

2. Overgangsrecht Organisatiewet sociale verzekeringen 1997

Artikel 4–7

Deze artikelen regelen de vermogensovergang, zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Om welke bedragen gaat het bij de vermogensoverdrachten naar het UWV en naar de staat?

In welk artikel wordt de vermogensoverdracht naar de RWI geregeld?

De leden van de CDA-fractie vragen nogmaals naar de motivering waarom de SVB een structuurwijziging moet ondergaan. Zijn er inhoudelijke redenen aan te voeren waarom hiervoor gekozen is?

Artikel 9–18

Wanneer door de SUWI-operatie gedaagde en eiser in een zaak dezelfde worden, worden alle procedures simpelweg beëindigd. De leden van de PvdA-fractie stellen hierover de volgende vragen. Zijn er situaties denkbaar dat geschillen relevant blijven? Kan niet beter een overgangsvoorziening worden getroffen zodat over bepaalde zaken toch een rechterlijke uitspraak mogelijk blijft?

Artikelen 10, 13,14, 18, 22, e.v.

De leden van de fractie van GroenLinks tekenen bij deze artikelen aan dat de overgang van rechten en plichten van het Ctsv naar de minister en het noemen van de Directie Toezicht afhankelijk is van de uitkomst van de beraadslaging over de positie van het Toezicht. Als ter wille van de onafhankelijkheid van het toezicht gekozen wordt voor een aparte rechtspersoon (ZBO of agentschap) heeft dat consequenties voor deze en andere artikelen in de invoeringswet. Kan de regering hierop reageren?

Artikel 12

De leden van de fractie van GroenLinks merken bij de partijvervanging door het UWV van de uvi's op dat het UWV waarschijnlijk veel slepende juridische kwesties tussen uvi's en cliënten overneemt. Zou het mogelijk en wenselijk zijn deels «met een schone lei» te beginnen door juridische procedures inzake kwesties met beperkte financiële strekking eenmalig te schikken? Hierbij kan gekozen worden voor een bijzondere procedure waaraan geen verdere rechten in het kader van precedentwerking kunnen worden ontleend.

Artikel 20

Wat zijn de ingeschatte financiële consequenties van de (tijdelijke) aanspraken op basis van artikel 20, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Artikel 21–22

Kan een toelichting worden gegeven bij de levende onzekerheid, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Artikel 24–25

Kan een overzicht worden gegeven van de hier bedoelde ministeriële regelingen en de regelingen van het Lisv, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Artikel 26

Is dit artikel in lijn met het wetsvoorstel Markt en Overheid, dus dat alleen marktactiviteiten worden verricht indien dat de aangewezen weg is voor de behartiging van het openbaar belang, zo wensen de leden van de PvdA-fractie te vernemen. Wordt in dit artikel ook de systematiek geregeld van de tarifering, zo vragen zij voorts.

De leden van de CDA-fractie vragen om een overzicht van bovenwettelijke regelingen die door de uvi's en SVB uitgevoerd worden op dit moment.

3. Overgangsrecht Arbeidsvoorzieningswet 1996

Artikel 29

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de overdracht van publiekrechtelijke rechten verplichtingen naar de Centrale organisatie werk en inkomen zich verhoudt tot de verantwoordelijkheden van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie voor de uitvoer van de ESF-regeling.

Artikel 34

In dit artikel wordt geregeld dat de Centrale organisatie werk en inkomen de rechten en plichten van het personeel van de arbeidsvoorzieningsorganisatie overneemt. De leden van de D66-fractie constateren dat dat betekent dat een mogelijke overhead van de arbeidsvoorzieningsorganisatie niet gelijkelijk verdeeld wordt over de diverse nieuwe onderdelen maar eenzijdig bij de centrale organisatie werk en inkomen terecht komt. Deze leden vragen of daardoor niet de doelstelling van het neerzetten van een nieuwe organisatie in gevaar komt.

Artikel 38

De leden van de PvdA-fractie stellen beantwoording van de volgende vragen op prijs.

Hoe worden de arbeidsgehandicapten die overgaan naar de gemeente geïnformeerd?

Kan een toelichting worden gegeven bij de zin: Het uitvoerende werk zal overigens vooral uitgevoerd zijn door Kliq?

Artikel 39

De leden van de PvdA-fractie stellen de volgende vragen.

De Arbeidsvoorzieningsorganisatie blijft verantwoordelijk voor bepaalde taken, maar besteedt die uit aan de opgerichte NV Kliq. Is dit een tijdelijke maatregel? Om welke taken gaat het?

4. Wijziging andere wetten

Algemeen

De leden van de fractie van D66 zouden graag zien dat mensen die een IOAZ-uitkering aan willen vragen behandeld worden conform de gevestigde zelfstandigen. Uit de praktijk blijkt volgens de VNG dat diegenen die een IOAZ-uitkering willen aanvragen, veelal reeds bij de gemeente bekend zijn omdat zij in een eerder stadium een BZ-uitkering hebben ontvangen. Het aanvragen en afwerken van een IOAZ-uitkering kost veel tijd en begeleiding en tussen de aanvraag en toekenning zitten vele maanden tot een jaar waarbij er frequent contact is tussen aanvrager en gemeente. De leden van de fractie van D66 zouden graag een reactie zien van de minister op de mogelijkheid dat de betrokkene pas naar het CWI wordt verwezen op het moment dat de fase van daadwerkelijke bedrijfsbeëindiging ingaat.

De invoeringswet SUWI biedt ook de rechtsbasis voor de informatievoorziening aan het Inlichtingenbureau. De leden van de fractie van GroenLinks hebben hier grote moeite mee. Er worden bevoegdheden toegekend aan een instelling waarvan allerlei zaken nog geregeld moeten worden. De precieze vormgeving van de rechtsvorm en wie het bestuur gaan vormen is nog niet bekend. Evenmin als het gebruik van vergaande bevoegdheden. In onderhavige artikelen wordt verwezen naar een AMvB waarin het een en ander nader wordt uitgewerkt.

De leden van de fractie van GroenLinks menen, met de Registratiekamer, dat zo'n belangrijke functie als een Inlichtingenbureau bij wet geregeld moet worden en niet via een AMvB. De privacy van veel mensen is in het geding en er worden veel gegevens opgevraagd en uitgewisseld. Dat vraagt goede borging in de wet. Helemaal ver gaat de wet in het openlaten van de mogelijkheid om bij AMvB instanties aan te wijzen die gegevens mogen opslaan van personen die nog niet bij die instanties bekend zijn. Deze vergaande inbreuk op de privacy van mensen wordt wel ingeperkt door in de AMvB te regelen dat personen niet onbevoegd kunnen worden benaderd en dat de gegevens slechts zo lang als doelmatig worden bewaard. Dit echter onderstreept alleen maar de vergaandheid van dit pre-abonnement. Belanghebbenden horen beschermd te worden in de wet, ook tegen de overheid, die met deze wankele wettelijke verankering alle ruimte krijgt steeds verder en georganiseerder door te dringen in het leven van mensen. Dat het hier gaat om een breed gedragen wens fraude effectief te bestrijden, mag niet leiden tot een ongebreidelde inbreuk in het privé leven van mensen via derden. Juist omdat ook open gelaten wordt welke instanties en personen nog bij AMvB kunnen worden toegevoegd aan de lijst van instanties en personen die verplicht worden inlichtingen over inkomen en vermogen te verstrekken aan het inlichtingenbureau. Betere wettelijke verankering is nodig. Evenals duidelijke afspraken over parlementaire controle (voorhang AMvB's) over die uitwerkingen die niet in de wet geregeld worden.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de regering deze vergaande inbreuk op het privéleven van mensen denkt te communiceren met cliënten. Niet allen zijn op de hoogte welke inkomsten en/of vermogensbestanddelen relevant zijn bij de aanvraag van een uitkering, zeker omdat de criteria ook per soort uitkering verschillen. Er is dus in bepaalde gevallen geen sprake van kwade opzet als bepaalde informatie niet verstrekt wordt. Door de vergaande inkijk in het privédomein van mensen door de koppeling van bestanden, nu verder uit te werken door het Inlichtingenbureau, kan het zijn dat bepaalde inkomsten of vermogensbestanddelen van een aanvrager van een uitkering naar voren komen, waarvan betrokkene niet gewild had dat die bekend geworden waren bij een behandelaar van zijn aanvraag, die wellicht in dezelfde straat woont of naar dezelfde kerk gaat. Had de aanvrager geweten dat deze informatie relevant was en nagezocht zou worden, dan had hij/zij wellicht afgezien van het doen van een aanvraag. Het is vooralsnog een hypothetische situatie, maar de wetgever moet er rekening mee houden dat wetten en regels in individuele gevallen de belangen van mensen behoorlijk kunnen aantasten. De wetgever moet dat trachten te voorkomen door bescherming in de wet en/of door goede voorlichting bij de uitvoering. Wordt t.a.v. het Inlichtingenbureau overwogen de cliënten vooraf bij een uitkeringsaanvraag precies te informeren hoe en bij wie informatie wordt opgevraagd over inkomen en/of vermogen, personen verblijvend in de woning, e.d.? Wordt overwogen de cliënt voor instemming te laten tekenen voordat deze inlichtingen worden ingewonnen? Wordt de cliënt geïnformeerd over het bewaren van zijn/haar gegevens gedurende een bepaalde tijd bij een bepaalde instantie?

Artikel 43. Werkloosheidswet

Artikel 27 WW

Waarom is de gewijzigde bevoegdheid in de Invoeringswet OSV 97 tot op heden nog niet in werking getreden, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Artikel 69 WW

De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere beschrijving van de gang van zaken in geval sociale partners reïntegratie-activiteiten willen (laten) uitvoeren voor WW-ers of mensen die dreigen werkloos te worden. Wie is verantwoordelijk voor wat en hoe worden een en ander gefinancierd, zo vragen zij.

Artikel 72 WW

Het UWV heeft de taak WW-gerechtigden te reïntegreren. De invulling van deze taak en de financiering ervan hebben de vorm van experimenten. De vraag of een structurele regeling van de maatregelen wenselijk is wordt bij evaluatie bepaald. Kan worden gegarandeerd dat het UWV altijd instrumenten en financiering ter beschikking zullen staan om de taak van het reïntegreren van WW-gerechtigden uit te kunnen voeren, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Wordt hier onder een privaat reïntegratiebedrijf ook een arbo-dienst verstaan, zo vragen zij voorts.

De leden van de CDA-fractie vragen om een overzicht van de organisaties die gebruik kunnen maken van het sofinummer. Is het sofinummer betrouwbaar genoeg om op grote schaal gebruikt te worden?

Artikel 73, 93b, e.d. WW

Deze artikelen handelen over WIW-voorzieningen voor cliënten van het UWV en samenwerkingsovereenkomsten die het UWV daarover sluit met gemeenten. De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering hierop in te gaan. Is het de bedoeling dat het UWV deze cliënten overdraagt aan de gemeenten of gemeentelijke rechtspersonen aan wie de uitvoering van WIW-regelingen is opgedragen, of houdt het UWV ook zelf een rol? Waar ligt het case-management? Is hier ook uitdrukkelijk bedoeld dat het UWV zich meer dan de huidige Uvi's gaat inspannen voor sociale activering van cliënten?

Waarom is de tekst onder artikel 93b, tweede lid (HH) herhaald onder artikel 97g, tweede lid (MM)?

Artikel 93a WW

In welke gevallen wordt gesproken over bijzondere reïntegratieactiviteiten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Artikelen 130 en 130c WW

Wat is de definitie van een professioneel reïntegratiebedrijf, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Artikel 46. Toeslagenwet

Aangezien het CWI niet beschikt over gegevens uit het CBA inzake andere op een adres ingeschreven personen kan de TW in een CWI intake niet worden afgehandeld. De leden van de PvdA-fractie geven de regering in overweging deze toeslag door de gemeente te laten uitvoeren in het belang van het M en O-beleid.

Artikel 48 Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Artikel 77 WAO

Naar welk artikel 77 wordt verwezen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Artikel 57 Wet op de (re)ïntegratie arbeidsgehandicapten

Artikel 8 Wet REA

Naar welke rariteiten wordt in het achtste lid verwezen, zo wensen de leden van de PvdA-fractie te vernemen.

Uit dit artikel spreekt dat de verantwoordelijkheid van de werkgever niet verder strekt dan een inspanningsverplichting, waaraan door de werknemer geen rechten zijn te ontleden. Ook de sanctie van de in gebreke blijvende werkgever zijn niet bepaald. De leden van de PvdA-fractie ontvangen gaarne een reactie van de regering. Gaan eigen risicodragers het opdrachtgeverschap reïntegratie invullen, zo vragen zij voorts.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de verplichting van de werkgever om gedurende de dienstbetrekking de zieke werknemer te reïntegreren niet is opgenomen in het BW. Immers, de plicht van de werknemer om mee te werken wordt – indirect – via loonsanctie of de loondoorbetaling wel in het BW geregeld. Wat wordt precies bedoeld met regels die kunnen worden gesteld aan de uitvoering van de opdracht aan het reïntegratiebedrijf?

Artikel 14 Wet REA

Hoe wordt de verantwoordelijkheidsverdeling voor reïntegratie geregeld wanneer een werknemer verschillende dienstbetrekkingen heeft, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Artikel 16a Wet REA

Kan een toelichting worden gegeven op de bepaling dat de werkgever subsidie kan aanvragen indien hij de werknemer buiten het eigen bedrijf moet plaatsen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 33 Wet REA

Waar wordt in artikel 33 het persoonsgebonden budget toegevoegd, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Is in de niet gedrukte versie van de wet wellicht een zin weggevallen, zo vragen de leden van de GroenLinksfractie. Nu wordt er na «31» ingevoegd: , eerste lid, maar er wordt geen gewijzigde tekst van dat eerste lid weergegeven.

Artikel 61. Ziektewet

Artikel 39a Ziektewet

De leden van de fractie van GroenLinks stellen de volgende vragen.

Kan toegelicht worden wat precies de wijzigingen in dit artikel materieel inhouden? Hoe verhoudt dit geheel en de hierin gehanteerde tijdvak van dertien weken zich tot de gewijzigde termijnen in de wet Poortwachter?

Artikel 76. Algemene bijstandswet

Artikel 14 Abw

De leden van de fractie van GroenLinks stellen de volgende vragen.

Kan de regering toelichten wat het criterium «blijk geven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan» inhoudt? Is een dergelijke multiinterpretabele formulering wel hanteerbaar voor het geheel of gedeeltelijk weigeren van bijstand?

Artikel 63a Abw

Is het nog van deze tijd om bij ouderen boven de 65 er niet automatisch van uit te gaan dat inschakeling in het arbeidsproces niet aan de orde is, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Artikel 118 Abw

Waarom worden de reïntegratie-inspaningen voor ANW-gerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden geen vast onderdeel in het plan en het beleidsverslag, zo wensen de leden van de PvdA-fractie te vernemen.

Artikel 120 Abw

Het college van B&W kan het nemen van besluiten inzake de verlening van bijstand mandateren aan de CWI-organisatie. De leden van de PvdA-fractie stellen hierover de volgende vragen. Waar staat deze mogelijkheid in het SUWI-wetsvoorstel te lezen? Behoort de besluitvorming over het verlenen van bijstand tot de mogelijke taken van het CWI?

Artikelen 122, 123, 125 en 126 Abw

Hoe lang kan een preabonnement worden gehandhaafd, terwijl van opname in de administratie van de persoon geen sprake is, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Artikel 130 Abw

Is binnen de WSW inderdaad geen sprake van uitbesteding van taken aan reïntegratiebedrijven? Kan de regering dit toelichten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Artikel 80. Wet sociale werkvoorziening

Hoe past de Wet Sociale Werkvoorziening precies in de SUWI-operatie, nu onder X op blz. 39 is gesteld dat in deze wet geen taken worden uitbesteed aan reïntegratiebedrijven, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Artikel 81. Wet inschakeling werkzoekenden

De leden van de PvdA-fractie stellen de volgende vragen.

Betekent de uitbreiding van de zorgplicht naar kortdurende werkloosheid dat kortdurende werklozen onder de doelgroep vallen van Wiw en I/D?

Aan welke voorbeelden denkt de regering als zij stelt dat gemeenten ook een aanbod kunnen doen aan personen die niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen?

Artikel 8 WIW

In het tweede lid wordt geregeld dat de uitvoering van de meeste werkzaamheden in het kader van trajecten sociale activering en reïntegratie «zoveel mogelijk» worden uitgevoerd door externe gekwalificeerde personen of rechtspersonen. Door de formulering «zoveel mogelijk» wordt de mogelijkheid opengelaten dat hiervan wordt afgeweken. De leden van de fractie van GroenLinks achten dit een verstandige opening, omdat het in bepaalde gevallen mogelijk kan zijn dat geen geschikte marktpartijen aanwezig zijn of ontstaan ter begeleiding van specifieke groepen te reïntegreren cliënten Dan kan de gemeente daar zelf in voorzien. Is dat ook de reden waarom de regering voor deze formulering gekozen heeft? Kan een mogelijke uitwerking van deze opening naar eigen uitvoering door gemeenten worden gegeven? Zijn de gemeenten zelf vrij in beleid in deze of zijn er bepaalde beperkingen?

Artikel 87. Wet melding collectief ontslag.

Op zich is het logisch dat de rol van de Regionaal Directeur van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie inzake collectief ontslag wordt overgenomen door de Centrale Organisatie werk en inkomen. Toch menen de leden van de fractie van GroenLinks, zonder hierover een standpunt in te nemen, dat ook onderzocht moet worden of deze taken niet beter door het UWV kunnen worden verricht. Nu is het zo dat de Uvi's de rechtmatigheid van de uitkering moet vaststellen nadat de directeur RBA toestemming heeft verleend voor collectief ontslag. In de praktijk heeft de Uvi weinig middelen om dan in individuele gevallen geen uitkering te verstrekken, terwijl er soms niet voldaan is aan bijvoorbeeld spreidingseisen wat betreft leeftijd. Door het UWV zowel het collectieve ontslag als de rechtmatigheid van het verstrekken van een uitkering aan elke betrokkene bij dat collectieve ontslag te laten onderzoeken kan een diepgaander beoordeling van beiden worden gemaakt. Omdat het UWV ook deze controlerende taak bij de toegang tot de WAO heeft krijgt deze instantie een grondige kennis van het beleid van bepaalde bedrijven inzake plaatsing, herplaatsing en ontslag. Mogelijk al te gemakkelijk gebruik van regelingen om bijvoorbeeld van oudere of minder productieve werknemers «af te komen» kan zo mogelijk beter worden gesignaleerd. Graag ontvangen zij een reactie van de regering op deze denklijn.

Artikel 88. Wet op de ondernemingsraden

Valt de keuze voor uitbesteding bij de Arbodienst niet onder het instemmingsrecht, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

5. Overige en slotbepalingen

Artikel 130 Overgangsregime KLIQ

De leden van de PvdA-fractie hebben bezwaar tegen dit artikel in deze vorm. Zij kunnen zich goed voorstellen dat voor een gezonde start van NV Kliq een garantie, bruidschat of andere voorziening nodig is om de benodigde vliegende start te maken. Het toepassen van gedwongen winkelnering achten deze leden een onjuist instrument. Zij vragen de regering deze vorm te heroverwegen

Daar waar het voorliggend wetsvoorstel in artikel 130 een ministeriële regeling voorstelt om zodoende een omzetgarantie voor de NV Kliq te bewerkstelligen die een overgangstermijn van twee jaar zou omvatten, blijven deze leden zich hiertegen verzetten. Voor hun uitgebreide commentaar verwijzen zij naar hun inbreng bij het betreffende wetsvoorstel. Ook de Nota naar aanleiding van het Verslag heeft deze leden beslist niet kunnen overtuigen van de juistheid van de voorgestelde uitzonderingsregeling voor de NV KIiq. Bovendien merken deze leden op dat hen voorkomt dat de vormgeving in een ministeriële regeling volstrekt voorbijgaat aan de indringend betoonde betrokkenheid bij dit onderwerp van de zijde van de Tweede Kamer. Als er al iets geregeld zou moeten worden om de NV Kliq een goede start te geven, dan wensen deze leden hierover nadrukkelijk en uitgebreid van gedachten te kunnen wisselen. Dit betekent dat deze leden een ministeriële regeling in deze verwerpen. Een AMvB met voorhangprocedure zou meer in de rede liggen. Graag vernemen de leden van de VVD-fractie hierop commentaar.

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De griffier voor dit verslag,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Van Lente (VVD), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Balkenende (CDA), Van Gent (GroenLinks), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Bolhuis (PvdA).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Vacature (CDA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Schoenmakers (PvdA), Dankers (CDA), Wagenaar (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD), Van Splunter (VVD), Van der Hoek (PvdA), Hamer (PvdA).

Naar boven