27 639
Wijziging van de Mededingingswet in verband met het omvormen van het bestuursorgaan van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot zelfstandig bestuursorgaan

nr. 61
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 17 december 2002

Op 11 december 2002 ontving ik de brief van de vaste Commissie voor Economische Zaken inzake het vervallen van artikel 16 van de Mededingingswet per 1 januari 2003. In deze brief geeft de Commissie aan, dat door de vertraagde behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Mededingingswet in verband met het omvormen van het bestuursorgaan van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot zelfstandig bestuursorgaan (Kamerstukken I 2001/2002, 27 639, nr. 228, hierna: het NMa-ZBO-wetsvoorstel), geen uitvoering kan worden gegeven aan het door de Kamer aanvaarde amendement van de leden Bolhuis en Leers1 bij de behandeling van dat wetsvoorstel begin dit jaar. De vaste Commissie vraagt dan ook dit amendement tot continuering van artikel 16 van de Mededingingswet uit het wetsvoorstel te halen en tot wet te verheffen, zo nodig met terugwerkende kracht. Met deze brief ga ik nader in op het verzoek van de Commissie.

Inleiding

In artikel 6 van de Mededingingswet is een verbod op mededingingsbeperkende afspraken tussen ondernemingen neergelegd (het zgn. kartelverbod). Artikel 16 van de Mededingingswet bepaalt dat het kartelverbod niet van toepassing is op overeenkomsten, besluiten en gedragingen van ondernemingen die ingevolge het bepaalde bij of krachtens enige andere wet zijn onderworpen aan goedkeuring of door een bestuursorgaan onverbindend verklaard, verboden of vernietigd kunnen worden, dan wel op grond van enige wettelijke verplichting tot stand zijn gekomen. In artikel 107, tweede lid, van de Mededingingswet is bepaald dat vijf jaar na inwerkingtreding van de Mededingingswet artikel 16 komt te vervallen, dus met ingang van 1 januari 2003.

Volgens de Vaste Commissie voor Economische Zaken is het argument om artikel 16 van de Mededingingswet voort te laten bestaan, dat de vraag over de verdeling van bevoegdheden tussen NMa en andere bestuursorganen nog niet is beantwoord. Het laten vervallen van artikel 16 van de Mededingingswet zou daarom ongewenst zijn.

In verband met het van rechtswege vervallen van artikel 16 van de Mededingingswet, heb ik op 15 november 2002 mijn collega-bewindslieden aangeschreven en hen de gevolgen daarvan kenbaar gemaakt. Zoals ook door mijn ambtsvoorganger bij de behandeling van het NMa-ZBO-wetsvoorstel vorig jaar geschetst1, zijn die gevolgen beperkt. Ik heb mijn collega-bewindslieden gewezen op de mogelijkheid om, indien zij of onder hen ressorterende bestuursorganen het wenselijk achten, procedurele afspraken met de NMa te maken. Met dergelijke procedurele afspraken kan de verdeling van bevoegdheden tussen de NMa en andere bestuursorganen nader verhelderd worden. Mede naar aanleiding van de brief zijn mij inmiddels drie gevallen gemeld waar zich problemen voor zouden kunnen doen.

Deze problemen leken met name op de volgende drie terreinen te liggen:

1 de zorg, met name de verdeling van bevoegdheden tussen de NMa en het College Tarieven Gezondheidszorg

2 CAO's, met name de verdeling van bevoegdheden tussen de NMa en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

3 Verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten, met name de verdeling van bevoegdheden tussen de NMa en de Minister van Justitie

Hieronder ga ik kort in op deze drie terreinen:

De zorg – bevoegdheden NMa en het College Tarieven Gezondheidszorg

Zoals uit de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer van 26 november 2002 blijkt, bestaan er op dit terrein bij nadere beschouwing geen problemen. Het kartelverbod is gelet op het strakke kader waarbinnen partijen moeten opereren, niet van toepassing op het overleg tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. De indiener van het amendement inzake artikel 16 van de Mededingingswet, de heer Bolhuis, gaf in het wetgevingsoverleg van 10 december 2001 bij het NMa-ZBO-wetsvoorstel aan, dat juist hier zijn motief voor continuering van artikel 16 van de Mededingingswet lag gelet op de ongerustheid in de sector2. Voor deze ongerustheid bestaat nu geen aanleiding meer.

CAO's – bevoegdheden NMa en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Hierover ben ik nog in gesprek met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Mijns inziens geldt het kartelverbod, neergelegd in artikel 6 van de Mededingingswet, niet voor overeenkomsten tussen sociale partners in het kader van het CAO-overleg over de gebruikelijke onderwerpen te weten, arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid. Dit blijkt onder meer uit twee besluiten van de NMa3. Ook het Hof van Justitie van de EG heeft in de zaken Albany, Brentjens en Drijvende Bokken4 vastgesteld dat overeenkomsten gesloten tussen de sociale partners in het kader van collectieve onderhandelingen bedoeld ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden wegens hun aard en doel buiten het kartelverbod vallen. Ook wat de cao's betreft zal het vervallen van artikel 16 van de Mededingingswet naar mijn mening dan ook niet tot problemen leiden.

Verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten – bevoegdheden NMa en de Minister van Justitie

Over de vraag of het vervallen van artikel 16 van de Mededingingswet voor deze verordeningen tot problemen zal leiden en, zo ja, hoe die dan zouden moeten worden opgelost, ben ik nog in gesprek met de Minister van Justitie.

Gelet op bovenstaande en gelet op de door mij op 18 november 2002 geschetste gevolgen van het vervallen van artikel 16 Mededingingswet in antwoord op vragen die mij zijn gesteld door de heer Vendrik (Kamerstukken II 2002/2003, Aanhangsel p. 785–786), meen ik dat continuering van artikel 16 van de Mededingingswet niet nodig is. Gezien het beperkte aantal gevallen dat mij is gemeld, zie ik in ieder geval geen aanleiding om een zodanig algemene vrijstelling als die van artikel 16 van de Mededingingswet weer in die wet op te nemen. Bovendien wordt ook in het juridisch deelonderzoek van de evaluatie van de Mededingingswet aangegeven, dat op zichzelf het voortbestaan van artikel 16 van de Mededingingswet vanuit mededingingsrechtelijk perspectief kwestieus is gelet op het uitgangspunt dat de Mededingingswet op alle sectoren – ook daar waar van overheidsbemoeienis sprake is – van toepassing zou moeten zijn zoals dat ook in het Europese recht het geval is.

Ik hoop dan hiermee ook de zorg van de Vaste Commissie voor Economische Zaken omtrent het vervallen van artikel 16 van de Mededingingswet te hebben weggenomen.

Ik verwacht het eerdergenoemde overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en met de Minister van Justitie binnen afzienbare tijd te kunnen afronden. Desgevraagd heeft de directeur-generaal van de NMa mij laten weten dat hij na het vervallen van artikel 16 van de Mededingingswet niet zal optreden tegen afspraken die nu nog op basis van dat artikel zijn vrijgesteld, totdat er politieke duidelijkheid bestaat over het vervallen van dat artikel. Over de uitkomsten van dat eerdergenoemde overleg zal ik de Tweede Kamer rapporteren in de brief waarmee ik het Kabinetsstandpunt over de evaluatie van de Mededingingswet aan de Tweede Kamer zal doen toekomen. Het definitieve Kabinetsbesluit over de toekomst van artikel 16 van de Mededingingswet zal in januari 2003 worden genomen.

De Minister van Economische Zaken,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

Kamerstukken II 2001/2002, 27 639, nr. 23.

XNoot
1

Zie Kamerstukken II 2001/2002, 27 639, nr. 6, p. 5–6.

XNoot
2

Zie Kamerstukken II 2001/2002, 27 639, nr. 33, p. 34–35.

XNoot
3

Zie de besluiten van 12 juli 2001 in de zaken 1216/Stichting Bevordering Vakbekwaamheid Beroepsgoederenvervoer vs SOOb en 1199/EMO vs SHB.

XNoot
4

Arresten van 21 september 1999 in zaak C-67/96, Albany International, gevoegde zaken C-115/97, C-116/97 en C-117/97, Brentjens en zaak C-219/97 Drijvende Bokken.

Naar boven