nr. 37
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN DEN AKKER EN VAN WALSEM TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 28
Ontvangen 19 december 2001
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel B, artikel 5a, vierde lid wordt «omtrent
de bevoegdheden van het personeel in het kader van» vervangen door:
omtrent het verlenen van een algemeen mandaat met betrekking tot.
II
In artikel I, onderdeel B, artikel 5a, wordt na het vierde lid een nieuw
lid ingevoegd, luidende:
5. De raad voorziet in een specifieke organisatorische eenheid die wordt
belast met uitvoering en toezicht op de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
III
Het vijfde lid komt te luiden:
5. De in het derde lid bedoelde regeling behoeft de goedkeuring van Onze
Minister. Onze Minister onthoudt zijn goedkeuring indien naar zijn oordeel
de mandaatregeling een goede taakuitoefening door de raad kan belemmeren.
De regeling wordt na goedkeuring door de raad bekendgemaakt in de Staatscourant.
IV
Aan artikel I, onderdeel B, artikel 5a, worden twee leden toegevoegd,
luidende:
6. Indien Onze Minister van oordeel is dat de mandaatregeling een goede
taakuitoefening belemmert, kan hij de raad verzoeken de mandaatregeling te
wijzigen.
7. Indien de raad binnen drie maanden geen gevolg heeft gegeven aan een
verzoek als bedoeld in het zevende lid kan Onze Minister de raad opdragen
de mandaatregeling op een door hem gewenste wijze aan te passen.
Toelichting
In de energiesector is sprake van netwerken die een natuurlijk monopolie
vormen, hetgeen specifiek toezicht vereist. Bovendien bevindt de energiesector
zich in een overgangsfase. Voor een goed toezicht op de energiesector is specifieke
deskundigheid nodig. Om deze specifieke deskundigheid te waarborgen wordt
binnen de NMa-organisatie een energiekamer ingericht.
De organisatie van het toezicht is van groot belang voor een effectieve
uitvoering en toezicht op de mededingingswetgeving (zoals de Mededingingswet,
Gaswet, Wet personenvervoer, etc.). De Minister moet derhalve zijn goedkeuring
aan de door de raad voorgestelde mandaatregeling geven. Indien de Minister
van oordeel is dat de mandaatregeling een goede taakuitoefening in de weg
staat of in strijd is met deze wet kan de Minister de raad opdragen de mandaatregeling
binnen een door hem te stellen termijn aan te passen. Deze bevoegdheden van
de Minister hebben ook betrekking op wijziging van de mandaatregeling.
Van den Akker
Van Walsem