Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 27625 nr. N |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 27625 nr. N |
Vastgesteld 11 september 2025
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening2 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over het onderwerp water. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:
– De uitgaande brief van 10 juni 2025.
– De antwoordbrief van 9 september 2025.
De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Dragstra
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT / VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Den Haag, 10 juni 2025
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft kennisgenomen van verschillende brieven van de regering verband houdend met het onderwerp water.3 Tevens heeft deze commissie in het recente verleden vier deskundigenbijeenkomsten georganiseerd over het onderwerp water met als thema’s «de uitvoeringspraktijk»4, «waterkwaliteit»5, «waterveiligheid»6 en «water en bodem sturend».7 De leden van de fracties van de BBB en van GroenLinks-PvdA hebben naar aanleiding hiervan de regering enkele vragen te stellen. De leden van de fracties van de SP, de PvdD en OPNL hebben naar aanleiding hiervan de regering eveneens gezamenlijk diverse vragen voor te leggen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB
De leden van de fractie van de BBB wensen de regering een aantal vragen voor te leggen inzake een aantal aspecten van het riooloverstorten.
Frequentie en gevolgen van overstorten
1. Wat is de huidige frequentie van riooloverstorten in Nederland en welke gevolgen heeft dit voor de waterkwaliteit?
2. Welke gevolgen heeft riooloverstorting specifiek voor landelijke gebieden en agrarische watergangen?
3. Worden deze effecten structureel gemonitord en gerapporteerd?
Risico’s voor volksgezondheid en landbouw
4. Welke risico’s ontstaan er voor de volksgezondheid wanneer riooloverstorten plaatsvindt?
5. Welke risico's ontstaan er voor agrarisch gebruik van oppervlaktewater en voedselveiligheid wanneer riooloverstorten plaatsvindt?
6. Welke communicatie is er momenteel naar omwonenden, agrariërs en gebruikers bij geplande of verwachte overstorten? Acht de regering deze communicatie voldoende?
Investeringsopgave
7. In hoeverre zijn gemeenten en waterschappen financieel en technisch in staat om overstorten terug te dringen?
8. Welke rol ziet het Rijk in het ondersteunen of verplichten van maatregelen om de frequentie van overstorten te reduceren?
Klimaatadaptatie en piekneerslag
9. Op welke wijze wordt het rioolstelsel toekomstbestendig gemaakt om piekbelasting door hevige neerslag op te vangen zonder overstorten? Welke overheid draagt daarvoor primair de verantwoordelijkheid?
10. Wordt er gewerkt aan extra buffering, infiltratie of afkoppeling van regenwater als structurele oplossing?
Verantwoordelijkheid en normstelling
11. Zijn er landelijke normen of doelstellingen opgesteld met betrekking tot het maximumaantal overstorten per jaar per rioolgemengd systeem?
12. Wie is eindverantwoordelijk voor het beperken van overstorten: gemeenten, waterschappen of het Rijk?
Innovatieve oplossingen
13. Worden innovatieve oplossingen zoals slimme sturingssystemen, groene buffers of gescheiden rioolstelsels gestimuleerd?
14. Is er ruimte binnen het huidige wetgevingskader voor pilotprojecten gericht op het verminderen van riooloverstorten?
15. Is er momenteel voldoende financiële ruimte voor pilotprojecten gericht op het verminderen van riooloverstorten binnen de Rijksbegroting?
Eenduidige rioolsystemen
16. De leden van de fractie van de BBB constateren dat bij de aanleg van rioolstelsels er met kleurcodes wordt gewerkt voor bijvoorbeeld regenwaterafvoer en het vuile traject. Deze leden vragen de regering of hier uniforme afspraken voor gelden. Zo nee, waarom niet? Deze leden signaleren op dit punt veel verschillen tussen verschillende gemeenten. Gaat de regering hier over tot uniforme afspraken met vaste kleurcodes voor elke stroom?
17. Is de regering bereid om te onderzoeken of landelijke, bindende afspraken of richtlijnen wenselijk en uitvoerbaar zijn met betrekking tot uniforme kleurcodering van rioolstelselbuizen – bijvoorbeeld voor vuilwater, hemelwater en gemengde systemen – zodat eenduidigheid ontstaat tussen gemeenten, aannemers, waterschappen en netbeheerders?
Daarnaast zijn de leden van de fractie van de BBB van mening dat het een goede zaak is dat iedereen het belang van droge voeten alsmede van genoeg en schoon water inziet. Tegelijkertijd constateren deze leden dat in de dagelijkse praktijk bij de realisering hiervan tegen de nodige problemen wordt aangelopen in, maar zeker ook buiten, Den Haag. De leden van de fractie van de BBB hebben hierover de volgende vragen aan de regering te stellen.
18. De leden van de fractie van de BBB memoreren dat door de regering tijdens het commissiedebat Water dat op 26 maart 2025 in de Tweede Kamer is gehouden, is gesproken over het verdwijnen van blijvend grasland.8 De regering geeft aan dat dit ongewenst is voor de waterkwaliteit en dat blijvend grasland juist het beste is voor water en bodem. De afbouw van de derogatie heeft die druk op grasland mede veroorzaakt. Deze leden vragen de regering welke maatregelen zij concreet gaat nemen om de omzetting van grasland naar andere teelten tegen te gaan. Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat de regering – samen met het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur – hier daadwerkelijk iets in kan bijsturen? Tijdens het plenaire debat in deze Kamer over het wetsvoorstel Versterking toepassing profijtbeginsel bij de watersysteemheffing van 28 januari 2025 hebben deze leden van de regering gehoord dat waterschappen blijvend grasland mogen zien en beoordelen als natuur.9 Kunnen deze leden dit aanmerken als een toezegging en wat is hier nu over afgesproken? Graag ontvangen de leden van de fractie van de BBB hierop een toelichting van de regering.
19. De leden van de fractie van de BBB merken op dat de exotische gasten in ons water, zoals de Amerikaanse rivierkreeft, de planten opeten en op die manier de mooie sloten kapotmaken. Door de regering is in het commissiedebat Water dat op 26 maart 2025 in de Tweede Kamer is gehouden erkend dat dit bijdraagt aan het niet halen van de ecologische doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en dat hiervoor een legitieme uitzondering kan worden ingeroepen wanneer aantoonbaar is dat de kreeft de oorzaak is van het niet behalen van de doelstellingen.10 Op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat de overlast van rivierkreeften en andere exoten, zoals de Japanse duizendknoop die dijken aantast, effectief wordt aangepakt? Op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat het proces om aan te tonen dat de rivierkreeft de oorzaak is, snel en pragmatisch is zodat op die uitzondering in de praktijk ook echt een beroep kan worden gedaan?
20. Voor veel knelpunten in het waterbeleid hebben gemeenten en/of waterschappen niet voldoende middelen of expertise. Wat kan het Rijk – naast het vragen van extra aandacht hiervoor in de verschillende overleggen – doen om andere overheden te ondersteunen en/of te faciliteren in de aanpak van deze complexe problematiek? Is de regering bereid om – indien nodig – gemeenten financieel of praktisch beter te ondersteunen in bijvoorbeeld de aanpak van de riooloverstorten?
21. De leden van de fractie van de BBB hebben grote zorgen over de KRW nu – na stikstof – ook deze norm grote economische en juridische gevolgen zal hebben. Ziet de regering nu daadwerkelijk voldoende regie en coördinatie om de enorme opgave van de KRW aan te pakken, ook met alle betrokken overheden en ministeries? En wordt de suggestie van een speciale «KRW-commissaris» die hier vol op kan focussen nog serieus onderzocht? Hoe intensief wordt er nu gelobbyd bij collega-bewindspersonen en in Brussel om die regels, zoals one out, all out en onhaalbare normen, versoepeld te krijgen? Deze leden ontvangen graag een toelichting hierop van de regering.
22. De leden van de fractie van de BBB merken op dat er nu eenmaal stoffen in het water aanwezig zijn die moeilijk afbreekbaar zijn en het behalen van de doelen in de weg staan, ondanks alle inzet hierop. Een voorbeeld hiervan zijn de ubiquitaire stoffen. Het lid Soepboer van de fractie van NSC opperde tijdens het commissiedebat Water in de Tweede Kamer van 26 maart 2025 om die ubiquitaire stoffen buiten de KRW-regels te houden om zo een realistischer beeld te krijgen.11 Hoe staat de regering hier nu tegenover en wat gaat hij daadwerkelijk doen om dit op Europees niveau te bespreken, zoals toegezegd in bedoeld debat?
23. De leden van de fractie van de BBB wijzen op een ander punt – te weten de kosten in de voorfase van waterprojecten – zoals bijvoorbeeld dijkversterkingen. Het Tweede Kamerlid Pierik van de fractie van de BBB bracht tijdens voormeld commissiedebat Water naar voren dat een fors deel van het budget hieraan opgaat voordat de schop de grond ingaat.12 Op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat die kosten in de voorfase omlaag gaan en die administratieve lasten verminderen, zodat het geld daadwerkelijk in de dijkversterking gestoken kan worden? Hier is immers toch ook onze veiligheid in het geding, net als bij de defensie? Deze leden ontvangen graag een toelichting hierop van de regering.
24. De leden van de fractie van de BBB constateren dat de regering mogelijkheden ziet in het bouwen op water, die passend zijn bij Nederland als waterland. De regering maakte een onderscheid tussen bouwen in water, wat kleinschalig moet zijn, en bouwen op water, wat grootschaliger kan als het veilig is. Wat bedoelt de regering nu precies met «kleinschalig» bouwen in water, waar ligt die grens dan precies? En op welke wijze gaat zij die potentie van bouwen op water – waar meer ruimte voor lijkt te zijn – ook echt benutten? Waar liggen de grenzen aan grootschaligheid op het water? De leden van de fractie van de BBB ontvangen graag een toelichting hierop van de regering.
25. De leden van de fractie van de BBB constateren dat er volgens sommigen geen drinkwatertekort bestaat, maar een tekort aan vergunningen voor winning. Deze leden memoreren in dit kader de in de Tweede Kamer aangenomen motie van de leden Heutink en Grinwis over met provincies bezien of beleids- en/of wetswijzigingen kunnen worden doorgevoerd om nieuwe drinkwaterbronnen sneller te vergunnen.13 Wat is er nu concreet uit die gesprekken gekomen en hoeveel nieuwe vergunningen en winningspunten zijn er dit jaar daadwerkelijk bijgekomen? Deze leden ontvangen graag een toelichting hierop van de regering.
26. De leden van de fractie van de BBB constateren dat PFAS een groot en kostbaar probleem is en dat er ook het nodige daarvan vanuit het buitenland ons land binnenstroomt via de rivieren. Er hebben gesprekken plaatsgevonden met buurlanden zoals Duitsland, België en Frankrijk. Wat levert het overleg met deze landen concreet op en worden er ook harde afspraken gemaakt om die bronnen van vervuiling over de grens aan te pakken?
27. Gebiedsontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld zandwinning, natuurontwikkeling en waterberging hand in hand gaan bieden kansen, maar er worden weinig vergunningen afgegeven door de enorme complexiteit. Hoe gaat de regering de juridische maatwerktrajecten versimpelen en de administratieve rompslomp verminderen, zodat dit soort integrale projecten, die ook bijdragen aan wateropgaven, wel van de grond komen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA
Water en bodem sturend
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA stellen voorop dat de regering in haar brief van 22 oktober 2024 over het principe van «Water en Bodem Sturend» aangeeft dat dit principe niet meer leidend is, maar dat er wel rekening mee wordt gehouden.14 In dit kader wensen genoemde leden de regering enkele vragen te stellen.
1. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA constateren dat in voormelde brief ook wordt gewezen op de 33 structurerende keuzes voor het bodem- en waterbeleid van het vorige kabinet, die al grotendeels zijn opgenomen in het ruimtelijke beleid van decentrale overheden en waterschappen.15 Op welke van de 33 structurerende keuzes heeft de verandering van «leidend» naar «rekening houdend met» effect? Waar worden de gevolgen zichtbaar van een wijziging van het principe van «leidend» naar «rekening houdend met» op de 33 structurerende keuzes op de middellange termijn evenals over enkele decennia? En wat wordt er geprioriteerd als deze principes niet meer leidend zijn?
2. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA merken op dat het de komende decennia steeds lastiger zal worden om de lage polders droog te houden. Deze leden vragen de regering of zij erkent dat nieuwe woningbouw in deze gebieden ertoe kan leiden dat bewoners in de komende decennia in benarde posities komen te zitten. Welke ideeën en preventieve oplossingen heeft de regering voor deze specifieke gebieden op de lange termijn?
3. Is er voorafgaand aan het voornemen om het principe van «leidend» om te zetten naar «rekening houdend met» overleg geweest met de decentrale bestuurs- en uitvoeringspraktijk? Zo ja, wanneer en met welke organisaties heeft dat plaatsgevonden? Welke inzichten heeft dat de regering opgeleverd? En indien geen voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden met voormelde partijen, waarom is dit niet gebeurd? Wat is de impact van wijzigingen van het principe op de decentrale bestuurs- en uitvoeringspraktijk? Welke implicaties gaat deze wijziging hebben voor de Nota Ruimte en de beleidskaders van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de Nationale Omgevingsvisies Extra (NOVEX'en)? En voor de Ruimte voor de Rivier 2.0?16
4. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA merken op dat door de regering wordt gesteld dat «aanpassing en creatieve oplossingen» zoals «het combineren van functies» moet voorkomen dat er afwenteling op toekomstige generaties plaatsvindt.17 Kan de regering motiveren wat de voordelen zijn voor de toekomstige generaties van het wijzigingen van het principe van «leidend» naar «rekening houdend met»? Is de regering voornemens om te onderzoeken wat de impact van deze wijziging is op de toekomstige generaties? Zo nee, waarom niet?
5. Is het mogelijk om concrete praktijkvoorbeelden te geven van waaraan gedacht wordt bij de gestelde «creatieve en slimme keuzes met goede technische oplossingen, die mogelijk, houdbaar en betaalbaar zijn»? Wat zijn voorbeelden van «het combineren van functies», zoals gesteld in de brief aan de Tweede Kamer van 22 oktober 2024, waarvan de Eerste Kamer een afschrift heeft ontvangen?18 Aan welke «extra inzet in relatie tot het water en bodemsysteem»19 wordt zoal gedacht?
6. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering op welke wijze de impact van woningbouw op kwetsbare gebieden, zoals veengebieden of gebieden met een hoog grondwaterpeil, in kaart wordt gebracht en op welke wijze zij wordt meegenomen in de besluitvorming over woningbouwlocaties. In hoeverre is er samenwerking tussen verschillende overheidsniveaus – nationaal, provinciaal, gemeentelijk – om de effecten van woningbouw op water- en bodemsystemen effectief te monitoren en bij te sturen op de middellange- en de lange termijn? Wordt er bij woningbouw ook rekening gehouden met de impact op de omgeving, aangezien watersystemen vaak veel groter zijn dan de plekken waar nog gebouwd gaat worden?
7. In voormelde brief van de regering aan de Tweede Kamer van 22 oktober 2024 wordt verder gesteld dat bij de besluitvorming voor woningbouwlocaties gekeken wordt naar wat wel kan ten aanzien van water en bodem sturend. In hoeverre is het voorzorgprincipe leidend in de te maken keuzes – dat wil zeggen: bouw niet op plekken in een rivierengebied waarbij het aannemelijk is dat er in de (nabije) toekomst extra ruimte nodig is voor de rivier.
8. Wie is er aansprakelijk voor water-, bodem- en funderingsschade als er gebouwd wordt in een rivierengebied waarbij het aannemelijk is dat er extra ruimte nodig is voor de rivier? Welke lessen kunnen er worden getrokken uit de moeilijke afhandeling van funderingsschade na de overstroming van de Maas in het jaar 2021?
9. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering welke maatregelen worden getroffen of in welke regelingen wordt voorzien om bewoners van huizen met waterschaderisico's te ondersteunen in schadekosten en funderingsproblemen. Is de regering het eens met de aanbeveling dat in wijken waar de bestaande eigenaren onvoldoende draagkracht hebben om de klimaatrisico's tegen gaan, deze eigenaren aanspraak moeten kunnen maken op het fonds duurzaam funderingsherstel? Is er zicht op de betaalbaarheid van alle mogelijke cumulatieve kosten? Hoe hoog worden die kosten ingeschat?
10. Erkent de regering dat door ontwatering die volgt uit de huidige peilbesluiten van het landelijk veengebied – 85% van alle veengronden – dit gebied verder inklinkt en oxideert? Erkent de regering dan vervolgens ook dat deze veenoxidiatie leidt tot broeikasgassen, waardoor de haalbaarheid van de doelen in het klimaatakkoord ook verder in gevaar komt? Erkent de regering dat deze bodemdaling leidt tot extra beheerkosten van infrastructuur, rioleringen, funderingsschade en infrastructuur die in het jaar 2050 tot € 2,19 miljard kunnen oplopen? Erkent de regering dat de bodemdaling ook gevolgen heeft voor omliggende hoger gelegen gebieden, en dat een toenemende verdroging daar leidt tot een afname van de waterkwaliteit? Erkent de regering het toenemende risico op verzilting en overstromingen van de diepe (grotendeels) ontveende polders?
Waterkwaliteit
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA wijzen erop dat door de regering in haar brief aan de Tweede Kamer van 27 juni 2024, waarvan de Eerste Kamer een afschrift heeft ontvangen20, inzicht is gegeven in de stand van zaken van het bezien en herzien van lozingsvergunningen van dat moment, waarbij wordt aangeven dat voorrang wordt gegeven aan de vergunningen die van invloed zijn op het behalen van de KRW-doelen. In dit kader wensen deze leden de regering de volgende vragen voor te leggen.
11. Wat was het afwegingskader dat binnen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is gehanteerd om te beoordelen welke vergunningen al dan niet relevant zijn voor het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW)?
12. Wordt bij de herziening expliciet rekening gehouden met de cumulatieve effecten van lozingen, met name waar deze structureel leiden tot overschrijdingen van waterkwaliteitsnormen?
13. Kan de regering een update geven van de actuele stand van zaken van het bezien en herzien van de lozingsvergunningen?
14. Wat is de ingeschatte impact van het bezien en herzien van deze lozingsvergunningen op het behalen van de KRW-doelen? Kan deze vraag ook worden beantwoord ten aanzien van de stikstofdoelen?
15. Is de regering bereid om – waar nodig voor het behalen van de KRW-doelen – vergunningen met een onbepaalde looptijd te bezien en te herzien? Zo nee, waarom niet?
16. Welke stappen worden ondernomen om de capaciteit voor toezicht en handhaving te vergroten? Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze inspanningen tijdig bijdragen aan het behalen van de KRW-doelen in 2027?
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA constateren dat sinds 2012 de verbetering van waterkwaliteit op het gebied van nutriënten uit de landbouw is gestagneerd. Dit blijkt uit de brief over het behalen van de KRW-doelen van de regering aan de Tweede Kamer van 20 december 2024.21 Deze leden wensen de regering hierover de volgende vragen te stellen.
17. Welke bestaande maatregelen zijn erop gericht om deze dertienjarige stilstand te doorbreken? Acht de regering aanvullende maatregelen of het bijstellen van de huidige maatregelen noodzakelijk om deze stagnatie te doorbreken?
18. In de brieven van de regering van 26 november 2021 en 25 februari 2022 over het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn en het addendum daarop is aangegeven dat de maatregelen uit dit programma onvoldoende waren om de KRW-doelen te behalen.22 Het resterende doelgat zou via het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), met financiering van het Rijk, gedicht dienen te worden. Het NPLG en de bijbehorende middelen zijn inmiddels geschrapt. Op welke wijze borgt de regering dat de verantwoordelijkheid voor het dichten van het doelgat en de financiering van de daarvoor benodigde maatregelen niet afgewenteld worden op de decentrale overheden?
19. De regering stelt dat voor bepaalde KRW-doelen er geen aanvullende maatregelen meer mogelijk zijn zonder dat deze tot onevenredig hoge kosten voor de samenleving leiden. In deze gevallen kan de waterbeheerder een geldig beroep doen op een uitzonderingsmogelijkheid die de KRW biedt. Wat zijn de gevolgen van het verlenen van uitzonderingsposities op het behalen van de KRW-doelen? Hoe verhoudt het verlenen van uitzonderingsposities zich tot het one out, all out-principe?
20. Kan de regering een scherp onderscheid maken tussen onhaalbaarheid van KRW-doelen door natuurlijke omstandigheden en onhaalbaarheid door de eventuele onevenredig hoge kosten voor de samenleving? Wordt bij «onhaalbaarheid door onevenredig maatschappelijke hoge kosten voor de samenleving» ook rekening gehouden met de maatschappelijke kosten die het niet halen van de KRW-doelen in zijn totaliteit kunnen opleveren? Zo nee, waarom niet?
21. De regering maakt in de brief van 20 december 2024 aan de Tweede Kamer een opsomming van de belangrijkste bronnen van chemische vervuiling: PDBE's, PAK’s, zink, gewasbeschermingsmiddelen en biociden.23 Hoe ziet een individuele bronaanpak eruit wanneer rekening wordt gehouden met deze belangrijkste bronnen van vervuiling? Kan de regering concrete voorbeelden geven van hoe een individuele bronaanpak in dezen zou kunnen werken?
22. De Brabantse overheden hebben inmiddels gezamenlijk een eigen «KRW-impuls Brabant» opgesteld. Welke acties onderneemt de regering om te borgen dat ook in andere provincies alles op alles wordt gezet om de KRW doelen – zo veel mogelijk – te behalen? In hoeverre is de regering van mening dat alle provincies en alle waterschappen op dit moment het maximale doen om de doelstellingen te halen? Kan de regering dit onderbouwen?
Waterveiligheid
23. Onderstreept de regering de bevinding van het op 25 september 2023 gepubliceerde rapport van de Algemene Rekenkamer «Voorbij de dijk; Keuzes in het waterveiligheidsbeleid»24 dat tot op heden te veel geconcentreerd is op het ophogen en versterken van dijken, terwijl het principe van meerlaagse oplossingen ook werk vereist in gebieden achter dijken? Daarnaast zijn buitendijkse projecten ook noodzakelijk voor het verbeteren van de meerlaagse oplossingen. Erkent de regering dat buitendijkse natuurontwikkeling noodzakelijk is? De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA verwijzen in dit kader bijvoorbeeld naar de Waddenzee, waar wadplaten en kwelders functioneren als effectieve stormafzwakkers en golfdempers? Welke kansen ziet de regering om hoogwaterveiligheid en een versterking van de natuur samen te laten gaan?
24. Welke concrete stappen is de regering voornemens te nemen om meerlaagsveiligheidsbeleid te verankeren in wet- en regelgeving alsmede in de beleids- en uitvoeringspraktijk? Zijn er voldoende financiële middelen en personele capaciteit beschikbaar om daar handen en voeten aan te geven?
25. Op welke wijze wordt er rekening gehouden met de specifieke kwetsbaarheden van steden en dorpen bij het implementeren van meerlaagsveiligheidsbeleid, bijvoorbeeld door het verhogen van de stedelijke waterreserves en het verbeteren van crisisbeheersing?
26. Zijn er plannen om de financiële schotten tussen ruimtelijke kwaliteit, natuur en stikstof die meekoppelkansen in de weg staan weg te nemen? Is de stelling van de Algemene Rekenkamer juist dat het onduidelijk is of dit soort uitwisselingsbijdragen wettelijk gezien is toegestaan, maar dat dit in de praktijk niet gebeurt?25 Welke rol ziet de regering voor zichzelf om dit in de uitvoering te verbeteren?
27. Welke maatregelen is de regering voornemens te nemen – en in welk tijdpad – om de financiering van het Deltafonds structureel te verhogen?
28. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA wijzen erop dat de normen voor primaire waterkeringen zijn gebaseerd op een gelijke kans op bescherming voor elk individu, namelijk een maximale kans van 1 op 100.000 per jaar op overlijden door overstromingen. In de praktijk lijkt de prioritering van middelen dus te worden beïnvloed door regionale factoren zoals bevolkingsdichtheid en economische waarde. Dit kan leiden tot verschillen in de mate van bescherming tussen regio's. Op welke wijze waarborgt de regering dat bewoners in minder dichtbevolkte regio's dezelfde bescherming genieten als bewoners in dichtbevolkte en economisch belangrijke regio's?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de SP, de PvdD en OPNL
1. De leden van de fracties van de SP, de PvdD en OPNL vragen de regering welke investeringen in het buitenland in de jaren 2022 en 2023 zijn gedaan en met welke reden. Waarom zijn de investeringen niet gedaan in Nederland? En waarom wordt er een rendement gemaakt op het stimuleren van drinkwatervoorzieningen?
2. Genoemde leden vragen de regering welke criteria worden gehanteerd om te bepalen of normeringen niet onnodig hoog zijn. Welke rol spelen de kosten hierbij?
3. Kan de regering genoemde leden aangeven of er naar aanleiding van de evaluatie van het basisbeschermingsniveau aanpassingen van de normering voor de primaire keringen en/of dijktrajecten worden gedaan om de kosten te drukken? Indien dit het geval is, ontvangen de leden van de fracties van de SP, de PvdD en OPNL graag een overzicht hiervan van de regering.
4. Daarnaast vragen genoemde leden de regering welke gevolgen de verschillende uitspraken rond stikstof hebben op de uitvoering van projecten rond waterkeringen.
5. De leden van de fracties van de SP, de PvdD en OPNL vragen de regering hoe het staat met de herijking van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). Welke versterkingsprogramma’s lopen achter en welke maatregelen worden genomen om deze achterstanden in te halen?
6. Kan de regering genoemde leden aangeven welke risico’s met betrekking tot de veiligheid worden gelopen door het scherper bepalen van de dijkversterkingsopgaven. Welke marges worden hierbij in acht genomen?
Tekort aan (schoon)(drink)water
7. De leden van de fracties van de SP, de PvdD en OPNL vragen de regering welke maatregelen nu al genomen worden om de te verwachte tekorten na het jaar 2030 op te vangen.
8. Deelt de regering de mening van genoemde leden inhoudende dat hoewel het drinkwater in ons land van hoge kwaliteit is, het toch niet uitgesloten is dat de 1% van ons drinkwater waarbij de norm wordt overschreden op enig moment toch grote gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid?
9. Welk effect heeft het Rijksbeleid van vergunningen voor lozingen op de prijs en kwaliteit van het drinkwater?
10. Op welke wijze maakt de regering de afweging tussen prijs en kwaliteit van drinkwater enerzijds en de winstbelangen van bedrijven die een vergunning aanvragen voor lozingen en vervuilingen aan de andere kant?
11. De leden van de fracties van de SP, de PvdD en OPNL vragen de regering welke stappen worden genomen om de lozing van microbiologische en chemische stoffen – die een gevaar voor de volksgezondheid betekenen – te verminderen of te stoppen.
12. Kan de regering aangeven of het advies dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het briefrapport «PFAS in Nederlands drinkwater vergeleken met de nieuwe Europese Drinkwaterrichtlijn en relatie met gezondheidskundige grenswaarde van EFSA»26 uit het jaar 2022 heeft gegeven, inhoudende dat de PFAS-concentraties in het drinkwater in bepaalde delen van Nederland verder moeten worden verlaagd, wordt overgenomen? Zo ja, op welke wijze gaat de regering hier invulling aan geven?
13. Daarnaast vragen genoemde leden de regering welke stappen – naast signaleren en onderzoeken – gedaan worden om overschrijdingen van signaleringsparameters tegen te gaan. Hoe vaak heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) aangegeven dat aanvullende maatregelen nodig waren? En welke maatregelen zijn genomen?
14. Kan de regering aangeven of er – ter voorkoming van het verontreinigen van het drinkwater – maatregelen worden genomen om de lozing van bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater tegen te gaan? En indien maatregelen genomen gaan worden: op welke wijze is dit dan?
15. Daarnaast vragen de leden van de fracties van de SP, de PvdD en OPNL de regering welke financiële gevolgen de verschillende normoverschrijdingen hebben voor de levering van niet alleen schoon, maar ook betaalbaar water. Graag ontvangen genoemde leden een overzicht van de door de drinkwaterbedrijven en andere overheden en instanties gemaakte kosten in dit kader.
16. Tot slot vragen genoemde leden de regering welke niet-wettelijke activiteiten drinkwaterbedrijven in de jaren 2022 en 2023 hebben uitgevoerd. Hoeveel middelen werden via deze weg geïnvesteerd?
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening ziet met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangt deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.
Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, R. Lievense
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 september 2025
Op 10 juni heeft de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening 71 vragen gesteld, naar aanleiding van verschillende brieven van de regering verband houdend met het onderwerp water27 en vier deskundigenbijeenkomsten georganiseerd over het onderwerp water met als thema’s «de uitvoeringspraktijk28», «waterkwaliteit29», «waterveiligheid30» en «water en bodem sturend31».
Bij deze brief ontvangt de Kamer de antwoorden op de gestelde vragen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, R. Tieman
176189U
Vragen van de leden van de fractie van de BBB
1. Wat is de huidige frequentie van riooloverstorten in Nederland en welke gevolgen heeft dit voor de waterkwaliteit?
De exacte frequentie verschilt per locatie. Gemengde overstorten van riolen waar zowel afvalwater als hemelwater op wordt afgevoerd, werken circa 5–7 maal per jaar (hooggelegen gemengde overstorten treden minder vaak in werking). Gemeenten monitoren, vanuit hun verantwoordelijkheid, op frequentie en nemen zo nodig maatregelen om negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit te minimaliseren. Een overstorting kan tijdens of direct na het optreden ervan tot een verminderde waterkwaliteit leiden. Landelijk gezien zijn de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit bij overstortingen beperkt. Vanuit de herziene Richtlijn Stedelijk Afvalwater zal er een betere inschatting van de vuilvrachten uit riooloverstorten moeten worden gemaakt op basis van metingen en/of modellen (zie ook antwoord op vraag 8).
2. Welke gevolgen heeft riooloverstorting specifiek voor landelijke gebieden en agrarische watergangen?
Een overstorting kan leiden tot een tijdelijke toename van nutriënten en bacteriën, en een afname van de zuurstofconcentratie in het water op de plek van de lozing. Hierdoor kan dit tijdelijk en lokaal tot verontreiniging leiden van het ontvangende water met een enkele keer vissterfte tot gevolg. Deze gevolgen zijn niet specifiek voor het landelijke gebied.
3. Worden deze effecten structureel gemonitord en gerapporteerd?
Gemeenten monitoren, vanuit hun verantwoordelijkheid, op overstortingsfrequentie en nemen zo nodig maatregelen om negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit te minimaliseren. Er vindt geen structurele monitoring van de kwaliteit van het overstortwater plaats. De effecten van een overstorting worden, indien sprake is van incidenten, door gemeenten gerapporteerd aan de gemeenteraad.
4. Welke risico’s ontstaan er voor de volksgezondheid wanneer riooloverstorten plaatsvindt?
Over het algemeen ontstaan er geen risico’s voor de volksgezondheid door of tijdens een overstorting. Afhankelijk van de situatie kan het tijdelijk leiden tot verminderde waterkwaliteit op en rond de lozingslocatie. Dit kan op die locatie voor enkele dagen tot een negatief zwemadvies leiden.
5. Welke risico's ontstaan er voor agrarisch gebruik van oppervlaktewater en voedselveiligheid wanneer riooloverstorten plaatsvindt?
Als er vanuit de lozingslocatie van een overstort, direct nadat een overstorting heeft plaatsgevonden, water gebruikt wordt om vee te drenken of gewassen te bewateren, kan dat mogelijk (gezondheids)risico’s voor het vee of mensen bij directe consumptie van het gewas opleveren. Tussen 1998 en 2006 is er veel inzet geweest in de aanpak van risicovolle riooloverstorten in relatie tot volks- en diergezondheid32, hierbij zijn de meeste risicovolle riooloverstorten aangepakt. De inspanning voor sanering van de risicovolle overstorten was vooral gericht op verminderen van de risico’s voor agrarisch gebruik.
6. Welke communicatie is er momenteel naar omwonenden, agrariërs en gebruikers bij geplande of verwachte overstorten? Acht de regering deze communicatie voldoende?
De locaties van overstortconstructies zijn bekend. Overstortings-gebeurtenissen zijn naar hun aard nooit gepland. Tijdens weersomstandigheden met veel neerslag in korte tijd kan een overstort in werking treden. Het is aan te raden dat gedurende, of kort na omstandigheden met stevige buien, een agrariër afziet van het gebruik van oppervlaktewater ter plekke van of nabij de lozingslocatie van een overstort. Er is geen wettelijke verplichting tot communicatie naar derden over riooloverstorten. Vaak komt er informatie beschikbaar van waterschap of gemeente als in de buurt van de locatie n.a.v. een overstorting risico’s worden verwacht.
7. In hoeverre zijn gemeenten en waterschappen financieel en technisch in staat om overstorten terug te dringen?
Gemengde overstorten vormen – bij wijze van spreken – een noodventiel voor het gehele gemengde rioolsysteem, zij voorkomen ergere problemen zoals overstroming van toiletten en straten tijdens hevige regenval. Overstortingen zijn om die reden soms nodig. Er zijn al sinds het jaar 1995 veel maatregelen genomen en er is fors geïnvesteerd om frequenties van overstortings-gebeurtenissen te verminderen en probleemgevallen te saneren, o.a. door de aanpassing van de structuur van rioolstelsels, de bouw van bergende en vuilreducerende voorzieningen en het verminderen van naar gemengde riolering afstromend oppervlak. Dit heeft geleid tot sanering van risicovolle overstorten in relatie tot volks- en diergezondheid (zie ook het antwoord op vraag 5) en vermindering van de frequentie van de overstortingsgebeurtenissen. Daar waar zich ondanks dit alles nog echt problemen voordoen rondom overstortlocaties is het aan een gemeente, in samenwerking met de waterbeheerder, om passende maatregelen te nemen om deze op te lossen. De genomen maatregelen worden bekostigd uit de lokale belastingen (rioolheffing of de watersysteemheffing).
8. Welke rol ziet het Rijk in het ondersteunen of verplichten van maatregelen om de frequentie van overstorten te reduceren?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt momenteel aan de implementatie van de herziene Europese Richtlijn Stedelijk Afvalwater33, welke wordt omgezet in Nederlandse wet- en regelgeving. Vanuit de herziene Richtlijn Stedelijk Afvalwater is er extra aandacht voor het functioneren van riooloverstorten, gezien de mogelijke nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit van een overstorting. Om die reden verplicht de herziene richtlijn om uiterlijk in juni 2028 een lijst op te stellen van agglomeraties waarin zich grote of risicovolle overstorten bevinden of de overstorten het halen van de doelen van o.a. de Kaderrichtlijn Water beletten.
Voor de afwatergebieden van agglomeraties op deze lijst moet uiterlijk 31 december 2039 een geïntegreerd beheerplan zijn opgesteld door de gemeenten. In dit beheerplan moet onder andere voor gemengde riolen een schatting worden gegeven van de vuilvrachten vanuit de overstorten gebaseerd op metingen en/of op modellen, en maatregelen worden genomen om o.a. de lozingen van onbehandeld stedelijk afvalwater tot een minimum te beperken.
9. Op welke wijze wordt het rioolstelsel toekomstbestendig gemaakt om piekbelasting door hevige neerslag op te vangen zonder overstorten? Welke overheid draagt daarvoor primair de verantwoordelijkheid?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de riolering en er wordt door hen constant aan verbeteringen gewerkt. Hierbij is ook aandacht voor de gevolgen van klimaatverandering. Gebruikelijke maatregelen zijn de loskoppeling van de hemelwaterafvoer van de gemengde riolering en aanleg van meer buffercapaciteit om overstortingsgebeurtenissen tijdens hevige regenval te beperken of voorkomen. Bij nieuwbouw is alleen nog sprake van aanleg van vuilwaterriolering; er komen geen gemengde riolering en overstortconstructies in voor.
10. Wordt er gewerkt aan extra buffering, infiltratie of afkoppeling van regenwater als structurele oplossing?
Zoals ook benoemd in vraag 9 werken de gemeenten ook aan het klimaatbestendig maken van de leefomgeving. Daarbij kunnen verschillende maatregelen of een combinatie hiervan toegepast worden. Gemeenten hebben in vrijwel alle projecten voor herstructurering, vernieuwing of verbetering van riolering aandacht voor het afkoppelen van de op gemengde riolering aangesloten oppervlakken. Ook hebben veel gemeenten subsidies voor het afkoppelen van regenwater en het verminderen van regenwater in het riool (regentonnen, groene daken).
11. Zijn er landelijke normen of doelstellingen opgesteld met betrekking tot het maximumaantal overstorten per jaar per rioolgemengd systeem?
In 1992 werd de Basisinspanning Riolering als beleidsregel geïntroduceerd met als doel de emissie (vervuiling) vanuit rioolstelsels te verminderen.
Specifiek voor gemengde rioolstelsels (waar regenwater en afvalwater samen in één buis zitten) was de doelstelling een reductie van 50% van de uitstoot van vervuild rioolwater. Deze doelstelling is gehaald. Daarvoor zijn o.a. bergbezinkbassins aangelegd en is ingezet op meer afkoppeling van verhard oppervlak. Sinds 1995 is veel inzet gepleegd op de riooloverstorten. Daarnaast is sinds 1997 extra aandacht voor riooloverstorten die een risico vormen voor mens of dier in reactie op de het rapport van de Commissie Meijer34. Veel overstorten zijn op basis van deze ontwikkeling gesaneerd, waardoor de risico’s sterk afnamen.
12. Wie is eindverantwoordelijk voor het beperken van overstorten: gemeenten, waterschappen of het Rijk?
Gemeenten zijn als eigenaar van de riolering verantwoordelijk voor het functioneren daarvan en dus ook voor de werking van de overstorten in relatie tot de leefomgeving.
13. Worden innovatieve oplossingen zoals slimme sturingssystemen, groene buffers of gescheiden rioolstelsels gestimuleerd?
Gemeenten en waterschappen werken aan innovatieve aanpakken voor de waterketen, ook om de grote opgaven het hoofd te kunnen bieden. Daarbij wordt ingezet op gescheiden rioolstelsels waar mogelijk en bijvoorbeeld op regenwaterberging en infiltratie (bijvoorbeeld wadi’s) in nieuw aan te leggen wijken. Vanuit de herziene richtlijn stedelijk afvalwater is aangegeven dat bij het bepalen van maatregelen om overstorten te beperken, voorrang moet worden gegeven aan maatregelen die bijdragen aan de groen-blauwe infrastructuur, zoals toepassen van begroeide greppels en retentievijvers.
14. Is er ruimte binnen het huidige wetgevingskader voor pilotprojecten gericht op het verminderen van riooloverstorten?
Er is zeker ruimte voor pilotprojecten binnen het huidige wetgevingskader. Zolang de volksgezondheid niet in gevaar komt en het systeem aan de vereisten blijft voldoen, hebben gemeenten de ruimte om aanpassingen aan de riolering te doen.
15. Is er momenteel voldoende financiële ruimte voor pilotprojecten gericht op het verminderen van riooloverstorten binnen de Rijksbegroting?
Er is binnen de huidige begroting van het Ministerie van IenW geen geld gereserveerd specifiek voor het verminderen van riooloverstortconstructies of overstortingsgebeurtenissen in pilotprojecten.
16. De leden van de fractie van de BBB constateren dat bij de aanleg van rioolstelsels er met kleurcodes wordt gewerkt voor bijvoorbeeld regenwaterafvoer en het vuile traject. Deze leden vragen de regering of hier uniforme afspraken voor gelden. Zo nee, waarom niet? Deze leden signaleren op dit punt veel verschillen tussen verschillende gemeenten. Gaat de regering hier over tot uniforme afspraken met vaste kleurcodes voor elke stroom?
Er is geen uniforme kleurcode vastgelegd op dit moment. Er is tot op heden ook geen breed gedragen vraag geweest vanuit de gemeenten of waterschappen als verantwoordelijke overheden, of een voorstel om dit in regelgeving vast te laten leggen. Mocht deze vraag er komen vanuit de gemeenten of waterschappen, dan ben ik uiteraard bereid hier met de betrokken partijen naar te kijken.
17. Is de regering bereid om te onderzoeken of landelijke, bindende afspraken of richtlijnen wenselijk en uitvoerbaar zijn met betrekking tot uniforme kleurcodering van rioolstelselbuizen – bijvoorbeeld voor vuilwater, hemelwater en gemengde systemen – zodat eenduidigheid ontstaat tussen gemeenten, aannemers, waterschappen en netbeheerders?
Zoals bij vraag 16 aangegeven, is er op dit moment geen gedragen vraag vanuit gemeenten dan wel waterschappen voor uniformering van kleurcodes op rioolleidingen. Het onderwerp zal ik bespreken met mijn medebestuurders.
18. De leden van de fractie van de BBB memoreren dat door de regering tijdens het commissiedebat Water dat op 26 maart 2025 in de Tweede Kamer is gehouden, is gesproken over het verdwijnen van blijvend grasland.35 De regering geeft aan dat dit ongewenst is voor de waterkwaliteit en dat blijvend grasland juist het beste is voor water en bodem. De afbouw van de derogatie heeft die druk op grasland mede veroorzaakt. Deze leden vragen de regering welke maatregelen zij concreet gaat nemen om de omzetting van grasland naar andere teelten tegen te gaan. Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat de regering – samen met het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur – hier daadwerkelijk iets in kan bijsturen?
Bij de omzetting van grasland in bouwland worden gewassen geteeld die een hogere uitspoeling naar het grondwater tot gevolg hebben. Daarom zal het 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn maatregelen gaan bevatten om de omzetting van grasland in bouwland zoveel mogelijk te voorkomen36. De Minister van LVVN zal het parlement informeren over de maatregelen die nu en vanaf 2026 concreet worden genomen om de omzetting van grasland naar andere teelten tegen te gaan.
Tijdens het plenaire debat in deze Kamer over het wetsvoorstel Versterking toepassing profijtbeginsel bij de watersysteemheffing van 28 januari 2025 hebben deze leden van de regering gehoord dat waterschappen blijvend grasland mogen zien en beoordelen als natuur.37 Kunnen deze leden dit aanmerken als een toezegging en wat is hier nu over afgesproken? Graag ontvangen de leden van de fractie van de BBB hierop een toelichting van de regering.
Het wetsvoorstel versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing is inmiddels aangenomen en treedt op 1 januari 2026 in werking. Deze wijzigingswet38 verandert niets aan de begripsbepaling van «natuurterreinen», zoals opgenomen in de Waterschapswet39. In de jurisprudentie is dat begrip verder uitgewerkt40. Ook de jurisprudentie is niet gewijzigd. Dit betekent dat regulier grasland niet onder natuur valt en daar ook na inwerkingtreding van de wijzigingswet niet onder vallen. Wel mag agrarische grond onder natuur worden gerekend zolang de inrichting en het beheer van de grond geheel of nagenoeg geheel en duurzaam gebruikt wordt voor behoud of ontwikkeling van natuur. Als agrarische grond hier niet aan voldoet, valt agrarische grond niet onder natuur.
Daarnaast is tijdens de plenaire behandeling op 28 januari jl., in antwoord op de vraag van het lid Klip-Martin (VVD) of de baten van natuur ook meegenomen kunnen worden bij de motivering van de bandbreedtes, geantwoord dat dit kan. Waterschappen kunnen de waterdiensten van de natuur meewegen. Dit geldt ook voor diensten die andere categorieën leveren, zoals natuurbeheer door agrariërs.41
De Tweede Kamer heeft via de motie van het lid Pierik c.s.42 de regering verzocht om te onderzoeken hoe het leveren van diensten ten behoeve van het watersysteem door agrariërs verdisconteerd kan worden in de kostentoedeling van de waterschapslasten. In de brief die voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Water van 18 november 2024 is verstuurd43, is toegezegd de Tweede Kamer nader te informeren over het vervolgtraject over de ontwikkeling van het stelsel van de waterschapsbelastingen. Het vervolgtraject is inmiddels van start gegaan. In het vervolgtraject wordt onder andere onderzocht of en hoe het leveren van diensten ten behoeve van het watersysteem door agrariërs verdisconteerd kan worden in de kostentoedeling van de waterschapslasten, zoals verzocht in de motie van het lid Pierik c.s.
19. De leden van de fractie van de BBB merken op dat de exotische gasten in ons water, zoals de Amerikaanse rivierkreeft, de planten opeten en op die manier de mooie sloten kapotmaken. Door de regering is in het commissiedebat Water dat op 26 maart 2025 in de Tweede Kamer is gehouden erkend dat dit bijdraagt aan het niet halen van de ecologische doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en dat hiervoor een legitieme uitzondering kan worden ingeroepen wanneer aantoonbaar is dat de kreeft de oorzaak is van het niet behalen van de doelstellingen.44 Op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat de overlast van rivierkreeften en andere exoten, zoals de Japanse duizendknoop die dijken aantast, effectief wordt aangepakt? Op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat het proces om aan te tonen dat de rivierkreeft de oorzaak is, snel en pragmatisch is zodat op die uitzondering in de praktijk ook echt een beroep kan worden gedaan?
De systeemverantwoordelijkheid voor de aanpak van exoten ligt bij het Ministerie van LVVN. In december 2024 heeft het Ministerie van LVVN de contouren van het landelijk aanvalsplan invasieve exoten naar de Tweede Kamer verstuurd.45 De Staatssecretaris van LVVN werkt op dit moment aan het Landelijk Aanvalsplan Invasieve Exoten en zal dit op korte termijn publiceren.
Het is aan de waterbeheerder om aan te tonen wat de oorzaak is voor het niet behalen van de doelen van de KRW. Vanuit het KRW-impulsprogramma zijn handreikingen opgesteld om waterbeheerders maximaal te ondersteunen bij het gebruik en het onderbouwen van uitzonderingen, op een wijze die juridisch zoveel mogelijk robuust is. De handreikingen zijn te vinden op de website van het IPLO.46
20. Voor veel knelpunten in het waterbeleid hebben gemeenten en/of waterschappen niet voldoende middelen of expertise. Wat kan het Rijk – naast het vragen van extra aandacht hiervoor in de verschillende overleggen – doen om andere overheden te ondersteunen en/of te faciliteren in de aanpak van deze complexe problematiek? Is de regering bereid om – indien nodig – gemeenten financieel of praktisch beter te ondersteunen in bijvoorbeeld de aanpak van de riooloverstorten?
In Nederland werken alle overheden (Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten) samen aan het verbeteren van de waterkwaliteit. In 2023 is het interbestuurlijke KRW-impulsprogramma gestart om het proces te versnellen en de resterende opgaven op te pakken om in 2027 aan de KRW te kunnen voldoen. In de voortgangsbrief KRW die 18 juli 2025 aan de Tweede Kamer is gestuurd47 staan veel voorbeelden hoe onder regie van het Rijk efficiënt wordt samengewerkt aan de uitwerking, zodat waterschappen en gemeenten niet alles zelf hoeven te bedenken en te doen. Deze brief is als bijlage bijgevoegd Het gaat bijvoorbeeld om de mogelijke ruimtelijke instrumenten om diffuse agrarische belasting aan te pakken, het actualiseren van de handreiking immissietoets voor de beoordeling van lozingen en handreikingen voor de onderbouwing van uitzonderingen. De financiële en personele middelen lopen via de eigen begrotingen van de overheden.
De aanpak van riooloverstorten wordt door gemeenten uitgevoerd in samenwerking met de waterbeheerder. De genomen maatregelen worden bekostigd uit de lokale belastingen (rioolheffing of de watersysteemheffing). Er is binnen de huidige begroting van het Ministerie van IenW geen geld gereserveerd specifiek voor ondersteunen van gemeenten bij de aanpak van riooloverstorten. Keuzes hierover zijn aan een nieuw kabinet.
21. De leden van de fractie van de BBB hebben grote zorgen over de KRW nu – na stikstof – ook deze norm grote economische en juridische gevolgen zal hebben. Ziet de regering nu daadwerkelijk voldoende regie en coördinatie om de enorme opgave van de KRW aan te pakken, ook met alle betrokken overheden en ministeries? En wordt de suggestie van een speciale «KRW-commissaris» die hier vol op kan focussen nog serieus onderzocht? Hoe intensief wordt er nu gelobbyd bij collega-bewindspersonen en in Brussel om die regels, zoals one out, all out en onhaalbare normen, versoepeld te krijgen? Deze leden ontvangen graag een toelichting hierop van de regering.
De overheden zetten zich gezamenlijk in om aan de KRW te voldoen door de resterende opgaven samen aan te pakken, gecoördineerd maatregelen te nemen om de waterkwaliteit te verbeteren en samen in te zetten op het gebruik van legitieme uitzonderingen. In de bij deze brief als bijlage toegevoegde voortgangsbrief KRW48 staat de invulling van deze vragen beschreven.
22. De leden van de fractie van de BBB merken op dat er nu eenmaal stoffen in het water aanwezig zijn die moeilijk afbreekbaar zijn en het behalen van de doelen in de weg staan, ondanks alle inzet hierop. Een voorbeeld hiervan zijn de ubiquitaire stoffen. Het lid Soepboer van de fractie van NSC opperde tijdens het commissiedebat Water in de Tweede Kamer van 26 maart 2025 om die ubiquitaire stoffen buiten de KRW-regels te houden om zo een realistischer beeld te krijgen.49 Hoe staat de regering hier nu tegenover en wat gaat hij daadwerkelijk doen om dit op Europees niveau te bespreken, zoals toegezegd in bedoeld debat?
Voor ubiquitaire stoffen waar geen handelingsperspectief meer voor is kan gebruik gemaakt worden van een legitieme uitzondering, waarmee aan de eisen van de KRW kan worden voldaan. In de in het antwoord op vraag 20 en 21 van de BBB-fractie aangehaalde Kamerbrief staat dit nader toegelicht. Deze brief is als bijlage toegevoegd.
23. De leden van de fractie van de BBB wijzen op een ander punt – te weten de kosten in de voorfase van waterprojecten – zoals bijvoorbeeld dijkversterkingen. Het Tweede Kamerlid Pierik van de fractie van de BBB bracht tijdens voormeld commissiedebat Water naar voren dat een fors deel van het budget hieraan opgaat voordat de schop de grond ingaat.50 Op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat die kosten in de voorfase omlaag gaan en die administratieve lasten verminderen, zodat het geld daadwerkelijk in de dijkversterking gestoken kan worden? Hier is immers toch ook onze veiligheid in het geding, net als bij de defensie? Deze leden ontvangen graag een toelichting hierop van de regering.
Zoals in het aangehaalde debat van 26 maart aangegeven, gaat het Rijk in het kader van de lopende herijking van het Hoogwaterbeschermings-programma (HWBP) eind 2025 afspraken maken met de waterschappen hoe we HWBP-projecten beter kunnen beheersen bijvoorbeeld door standaardisatie en mogelijke versimpeling. Zie verder ook de als bijlage toegevoegde brief aan de Tweede Kamer van 22 mei 2025 met de reactie op de voorstellen van de waterbouwers.51
24. De leden van de fractie van de BBB constateren dat de regering mogelijkheden ziet in het bouwen op water, die passend zijn bij Nederland als waterland. De regering maakte een onderscheid tussen bouwen in water, wat kleinschalig moet zijn, en bouwen op water, wat grootschaliger kan als het veilig is. Wat bedoelt de regering nu precies met «kleinschalig» bouwen in water, waar ligt die grens dan precies? En op welke wijze gaat zij die potentie van bouwen op water – waar meer ruimte voor lijkt te zijn – ook echt benutten? Waar liggen de grenzen aan grootschaligheid op het water? De leden van de fractie van de BBB ontvangen graag een toelichting hierop van de regering.
Er zijn op dit moment geen harde grenzen voor het aantal drijvende woningen, zolang er gebouwd mag worden in het gebied en er geen beperkingen gelden van bijvoorbeeld de Beleidslijn Grote Rivieren.
Ervaringen laten zien dat er op dit moment voornamelijk kleinere projecten worden gerealiseerd. Ambities voor grotere projecten blijven vaak steken in de planfase, dit heeft veel verschillende redenen. Gegeven de ambitie om snel te bouwen wordt traditioneel bouwen dan als makkelijker gezien. Daarnaast is het totale oppervlakte aan water dat potentieel geschikt is voor drijvend woningen kleiner dan vaak gedacht. Zo zijn wateren waar hogere golven op kunnen ontstaan niet geschikt, dit is onveilig voor drijvende woningen.
25. De leden van de fractie van de BBB constateren dat er volgens sommigen geen drinkwatertekort bestaat, maar een tekort aan vergunningen voor winning. Deze leden memoreren in dit kader de in de Tweede Kamer aangenomen motie van de leden Heutink en Grinwis over met provincies bezien of beleids- en/of wetswijzigingen kunnen worden doorgevoerd om nieuwe drinkwaterbronnen sneller te vergunnen.52 Wat is er nu concreet uit die gesprekken gekomen en hoeveel nieuwe vergunningen en winningspunten zijn er dit jaar daadwerkelijk bijgekomen? Deze leden ontvangen graag een toelichting hierop van de regering.
De oorzaken van mogelijke tekorten aan drinkwater zijn divers. Op basis van RIVM-onderzoek53 is de inschatting dat in 2030 er ruim 100 miljoen m3/jaar aan extra productiecapaciteit nodig zal zijn. Om een nieuwe winning te realiseren is het nodig dat er onder andere:
– een omgeving is waar de benodigde hoeveelheid water duurzaam beschikbaar is
– duidelijk is wat die onttrekking betekent voor de omgeving, zoals de gevolgen voor funderingen van woningen, landbouw of natuurdoelstellingen
– het bevoegd gezag beschikt over een ontvankelijke vergunningaanvraag
– er voldoende stikstofruimte beschikbaar is voor de bouwwerkzaamheden
– de winning op het elektriciteitsnet aangesloten kan worden.
Via het Actieprogramma Beschikbaarheid Drinkwaterbronnen 2023–2030 samengewerkt met de provincies en drinkwaterbedrijven om tot uitbreiding van de productiecapaciteit te komen. Het is aan de drinkwaterbedrijven zelf om deze winningen te realiseren. Begin 2026 wordt het parlement over de voortgang van dit programma geïnformeerd.
26. De leden van de fractie van de BBB constateren dat PFAS een groot en kostbaar probleem is en dat er ook het nodige daarvan vanuit het buitenland ons land binnenstroomt via de rivieren. Er hebben gesprekken plaatsgevonden met buurlanden zoals Duitsland, België en Frankrijk. Wat levert het overleg met deze landen concreet op en worden er ook harde afspraken gemaakt om die bronnen van vervuiling over de grens aan te pakken?
De problematiek rond PFAS houdt niet op bij de grens. We werken daarom nauw samen met onze buurlanden om de verspreiding en aanpak van PFAS aan te pakken. In Europees verband zetten we ons als Nederland in op het verbieden van stoffen zoals PFAS. Dit doen we samen met onder andere Duitsland. Daarnaast werken we met de buurlanden intensief samen. Dit gebeurt zowel bilateraal als in bestaande riviercommissies zoals die voor de Rijn, Maas, Schelde en Eems.
Binnen de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) is een 30% emissiereductie van verontreinigende stoffen afgesproken, waaronder enkele PFAS. In aanvulling daarop heeft Nederland de uitbreiding van onderzoek naar PFAS in het Rijnstroomgebied op de agenda gezet. In de Internationale Maascommissie (IMC) is een onderzoek uitgevoerd naar de verschillen in analysemethoden en de aanwezigheid van (potentiële) emissiebronnen. Voor de Schelde is binnen de Internationale Scheldecommissie (ISC) een bronnen- en vrachtenrapport opgesteld waarin de verschillende PFAS-bronnen in het Scheldestroomgebied in kaart zijn gebracht. De rapporten geven beter inzicht in de bestaande uitdagingen binnen de stroomgebieden.
Daarnaast zijn met de buurlanden afspraken gemaakt over het meten, monitoren, uitwisselen van kennis en opsporen van PFAS-bronnen. En wordt door onder andere Rijkswaterstaat en Vlaanderen gesproken over de vergunningen van bovenstrooms gevestigde bedrijven.
27. Gebiedsontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld zandwinning, natuurontwikkeling en waterberging hand in hand gaan bieden kansen, maar er worden weinig vergunningen afgegeven door de enorme complexiteit. Hoe gaat de regering de juridische maatwerktrajecten versimpelen en de administratieve rompslomp verminderen, zodat dit soort integrale projecten, die ook bijdragen aan wateropgaven, wel van de grond komen?
Bij projecten van het HWBP wordt altijd gekeken naar mogelijke meekoppelkansen, maar dan moet dat (ook planningtechnisch) wel kansrijk en (extern) financierbaar zijn. Bij het programma Ruimte voor de Rivier 2.0 wordt onderzocht of het mogelijk is om tot verbeterde spelregels voor integraal gebiedsgericht samenwerken te komen. Hierbij wordt gekeken naar het stroomlijnen van afstemming, procesvoering en besluitvorming over bestaande en nieuwe beleids- en uitvoeringstrajecten van Rijk en regio die het rivierengebied raken.
Vragen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA
1. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA constateren dat in voormelde brief ook wordt gewezen op de 33 structurerende keuzes voor het bodem- en waterbeleid van het vorige kabinet, die al grotendeels zijn opgenomen in het ruimtelijke beleid van decentrale overheden en waterschappen.54 Op welke van de 33 structurerende keuzes heeft de verandering van «leidend» naar «rekening houdend met» effect? Waar worden de gevolgen zichtbaar van een wijziging van het principe van «leidend» naar «rekening houdend met» op de 33 structurerende keuzes op de middellange termijn evenals over enkele decennia? En wat wordt er geprioriteerd als deze principes niet meer leidend zijn?
De structurerende keuzes vormen de kern van het integrale water en bodem beleid. Deze keuzes geven richting aan hoe in de ruimtelijke ordening rekening gehouden moet worden met het water- en bodemsysteem in samenhang met en ter ondersteuning van andere belangen zoals wonen, landbouw, natuur en economie. In het licht van het huidige kabinetsbeleid zullen deze structurerende keuzes, ook bij de totstandkoming van de nota Ruimte, wanneer nodig worden geactualiseerd. Het doel is en blijft om, met water en bodem als basis, tot evenwichtige keuzes te komen die op de lange termijn houdbaar zijn. De gevolgen van de wijziging van het kabinetsbeleid zullen daarom vooral zijn dat het water- en bodembeleid niet meer onbedoeld als belemmerend wordt ervaren en zullen niet zozeer tot andere prioritering van belangen leiden.
2. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA merken op dat het de komende decennia steeds lastiger zal worden om de lage polders droog te houden. Deze leden vragen de regering of zij erkent dat nieuwe woningbouw in deze gebieden ertoe kan leiden dat bewoners in de komende decennia in benarde posities komen te zitten. Welke ideeën en preventieve oplossingen heeft de regering voor deze specifieke gebieden op de lange termijn?
De dijken beschermen onze polders en worden opgehoogd indien nodig, voor grote overstromingen neemt het risico daarmee niet toe. Wel kan het zo zijn dat door frequenter optreden van hevige regenval er vaker wateroverlast optreedt in polders. Door genoeg ruimte voor tijdelijke waterberging in polders te creëren, kunnen bestaande en nieuwe woningen goed beschermd worden. Hierbij is het dan wel belangrijk dat er goed rekening wordt gehouden met het lokale water- en bodemsysteem. Veel provincies, waterschappen en gemeenten houden hier ook al goed rekening mee, dit blijft zeer belangrijk om ook op de langere termijn veilig te kunnen wonen.
3. Is er voorafgaand aan het voornemen om het principe van «leidend» om te zetten naar «rekening houdend met» overleg geweest met de decentrale bestuurs- en uitvoeringspraktijk? Zo ja, wanneer en met welke organisaties heeft dat plaatsgevonden? Welke inzichten heeft dat de regering opgeleverd? En indien geen voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden met voormelde partijen, waarom is dit niet gebeurd? Wat is de impact van wijzigingen van het principe op de decentrale bestuurs- en uitvoeringspraktijk? Welke implicaties gaat deze wijziging hebben voor de Nota Ruimte en de beleidskaders van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de Nationale Omgevingsvisies Extra (NOVEX'en)? En voor de Ruimte voor de Rivier 2.0?55
Het principe «rekening met water en bodem» was opgenomen in het regeerprogramma. De decentrale overheden zijn continue betrokken bij de beleidsontwikkelingen op het gebied van water en bodem en dus ook bij de invulling van het principe uit het regeerprogramma. Afstemming hierover vindt plaats via het Bestuurlijk Overleg Water. In dit overleg is door alle partners het belang bevestigd van het aan de voorkant rekening houden met Water en Bodem en het maken van een goede integrale afweging. Dit belang wordt onverminderd meegenomen in de nota Ruimte, de NOVEX-processen en ook bij Ruimte voor de Rivier 2.0.
4. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA merken op dat door de regering wordt gesteld dat «aanpassing en creatieve oplossingen» zoals «het combineren van functies» moet voorkomen dat er afwenteling op toekomstige generaties plaatsvindt.56 Kan de regering motiveren wat de voordelen zijn voor de toekomstige generaties van het wijzigingen van het principe van «leidend» naar «rekening houdend met»? Is de regering voornemens om te onderzoeken wat de impact van deze wijziging is op de toekomstige generaties? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil zich met het beleid richten op wat wél kan en moet, gebaseerd op de kennis die er is over het water- en bodemsysteem in een veranderend klimaat. Daarbij wordt gezocht naar oplossingen die de verschillende belangen verenigen in plaats van scheiden, door zoveel mogelijk multifunctioneel ruimtegebruik en creatieve oplossingen. Dat doet recht aan wat ermee bedoeld is: we houden aan de voorkant rekening met water en bodem bij de te maken afwegingen voor een robuuste ruimtelijke ordening en inrichting. Water en bodem zijn immers letterlijk de basis; dan is er veel mogelijk en kunnen ook voor de toekomstige generaties de goede keuzes worden gemaakt en oplossingen gevonden.
5. Is het mogelijk om concrete praktijkvoorbeelden te geven van waaraan gedacht wordt bij de gestelde «creatieve en slimme keuzes met goede technische oplossingen, die mogelijk, houdbaar en betaalbaar zijn»? Wat zijn voorbeelden van «het combineren van functies», zoals gesteld in de brief aan de Tweede Kamer van 22 oktober 2024, waarvan de Eerste Kamer een afschrift heeft ontvangen?57 Aan welke «extra inzet in relatie tot het water en bodemsysteem»58 wordt zoal gedacht?
In de aangehaalde brief van oktober 2024 worden als goede voorbeelden al genoemd de Gnephoek in Alphen aan de Rijn, Zwolle, en de Lange Weeren in Volendam. Daar gaat het met name om slimme keuzes ten aanzien van de locatiekeuze en slimme maatregelen zoals het realiseren van waterberging in combinatie met natuur en recreatie. Op plaatsen waar dat door de water- en bodem- ontwikkelingen lastiger is kunnen extra technische maatregelen nodig zijn zoals extra waterberging of een hogere aanleghoogte. Dit geeft ook de mogelijkheid om niet alleen toekomstbestendige woningen te bouwen, maar ook de bestaande gebouwde omgeving beter te beschermen, zoals bij de plannen voor de Lange Weeren in Volendam.
6. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering op welke wijze de impact van woningbouw op kwetsbare gebieden, zoals veengebieden of gebieden met een hoog grondwaterpeil, in kaart wordt gebracht en op welke wijze zij wordt meegenomen in de besluitvorming over woningbouwlocaties. In hoeverre is er samenwerking tussen verschillende overheidsniveaus – nationaal, provinciaal, gemeentelijk – om de effecten van woningbouw op water- en bodemsystemen effectief te monitoren en bij te sturen op de middellange- en de lange termijn? Wordt er bij woningbouw ook rekening gehouden met de impact op de omgeving, aangezien watersystemen vaak veel groter zijn dan de plekken waar nog gebouwd gaat worden?
Het is in eerste instantie aan gemeenten, waterschappen en provincies om de impact van een woningbouwproject op de omgeving te duiden en hierover afgewogen besluiten te nemen. Vanuit het Rijk sturen we hierop via instrumenten zoals het ruimtelijk afwegingskader klimaatadaptieve gebouwde omgeving, dat richting geeft aan waar het makkelijker of moeilijker is om te bouwen vanuit het water- en bodemsysteem. Daarnaast worden er bij mogelijke rijkssubsidies voor woningbouwprojecten vaak op basis van integrale afweegkaders keuzes gemaakt. Onderdeel van de integrale afweging is het water- en bodemsysteem, en hoe er klimaatadaptief wordt gebouwd. Ten slotte is er afstemming tussen alle overheidslagen over woningbouwlocaties via de nota Ruimte. Op monitoring van de eerder gemaakte keuzes is op dit moment geen samenwerking. Rapporten zoals de monitor nationale omgevingsvisie vanuit het PBL geven hier wel inzicht op.
7. In voormelde brief van de regering aan de Tweede Kamer van 22 oktober 2024 wordt verder gesteld dat bij de besluitvorming voor woningbouwlocaties gekeken wordt naar wat wel kan ten aanzien van water en bodem sturend. In hoeverre is het voorzorgprincipe leidend in de te maken keuzes – dat wil zeggen: bouw niet op plekken in een rivierengebied waarbij het aannemelijk is dat er in de (nabije) toekomst extra ruimte nodig is voor de rivier.
Het voorzorgprincipe is inderdaad een belangrijk uitgangspunt bij ruimtelijke keuzes in het rivierengebied. Door klimaatverandering nemen de rivierafvoeren toe en wordt het weer extremer. De KNMI»23-scenario’s laten zien dat piekafvoeren in de grote rivieren vaker zullen voorkomen en intenser zullen zijn. Daarom is in de toekomst meer ruimte nodig voor waterafvoer en berging binnen het rivierbed. Vanuit dat voorzorgbeginsel is de Beleidslijn Grote Rivieren aangescherpt: in het overgrote deel van het rivierbed is nieuwe bebouwing niet langer toegestaan. Zo blijft de benodigde ruimte voor het riviersysteem ook op lange termijn behouden.
8. Wie is er aansprakelijk voor water-, bodem- en funderingsschade als er gebouwd wordt in een rivierengebied waarbij het aannemelijk is dat er extra ruimte nodig is voor de rivier? Welke lessen kunnen er worden getrokken uit de moeilijke afhandeling van funderingsschade na de overstroming van de Maas in het jaar 2021?
Voor alle buitendijkse gebieden geldt – ongeacht of ze onder de Beleidslijn Grote Rivieren vallen – dat bewoners en gebruikers zelf verantwoordelijk zijn voor gevolgbeperkende maatregelen en zelf het risico dragen bij schade door hoogwater of overstroming59. Van de overstromingen in 2021 van zijrivieren en beekdalen van de Maas en de afhandeling van de schade kan worden geleerd dat de verdeling van verantwoordelijkheden niet altijd duidelijk is en er weinig bewustzijn is over de risico's die bepaalde woonlocaties met zich meebrengen. De Beleidstafel Wateroverlast en Hoogwater adviseerde daarom om het principe van meerlaagsveiligheid – preventie, gevolgbeperking en crisisbeheer – uit te breiden met twee lagen: Klimaatrobuust herstel (het «building back better»-principe, waarbij herstelplannen rekening houden met toekomstige klimaatrisico’s) en Waterbewustzijn (verhoogd publiek bewustzijn over risico’s, eigen verantwoordelijkheid en handelingsperspectieven). Deze principes maken onderdeel uit van het beleid.
9. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering welke maatregelen worden getroffen of in welke regelingen wordt voorzien om bewoners van huizen met waterschaderisico's te ondersteunen in schadekosten en funderingsproblemen. Is de regering het eens met de aanbeveling dat in wijken waar de bestaande eigenaren onvoldoende draagkracht hebben om de klimaatrisico's tegen gaan, deze eigenaren aanspraak moeten kunnen maken op het fonds duurzaam funderingsherstel? Is er zicht op de betaalbaarheid van alle mogelijke cumulatieve kosten? Hoe hoog worden die kosten ingeschat?
Het is belangrijk dat steden en dorpen klimaatrobuust worden gemaakt, om zo het risico op waterschade te verminderen. Hiervoor is onder andere de landelijke maatlat groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving ontwikkeld, om decentrale overheden hierbij te ondersteunen. Er is geen rijksregeling die direct helpt bij schadekosten door waterschade, dit valt onder de verzekering voor een huis. Het fonds duurzaam funderingsherstel is bedoeld als een landelijk vangnet voor degenen die funderingsschade hebben maar geen lening kunnen krijgen op de reguliere hypotheekmarkt om funderingsherstel te financieren. De financiering mag alleen worden ingezet om de fundering van het gebouw te financieren. Alle andere maatregelen buiten de fundering mogen niet worden opgevoerd. Klimaatrisico’s en verduurzamingmaatregelen vallen hier dus niet onder.
10. Erkent de regering dat door ontwatering die volgt uit de huidige peilbesluiten van het landelijk veengebied – 85% van alle veengronden – dit gebied verder inklinkt en oxideert? Erkent de regering dan vervolgens ook dat deze veenoxidatie leidt tot broeikasgassen, waardoor de haalbaarheid van de doelen in het klimaatakkoord ook verder in gevaar komt? Erkent de regering
dat deze bodemdaling leidt tot extra beheerkosten van infrastructuur, rioleringen, funderingsschade en infrastructuur die in het jaar 2050 tot € 2,19 miljard kunnen oplopen? Erkent de regering dat de bodemdaling ook gevolgen heeft voor omliggende hoger gelegen gebieden, en dat een toenemende verdroging daar leidt tot een afname van de waterkwaliteit? Erkent de regering het toenemende risico op verzilting en overstromingen van de diepe (grotendeels) ontveende polders?
Deze problematiek is bekend. Veenoxidatie leidt tot de uitstoot van broeikasgassen. In het Klimaatakkoord is daarom afgesproken uiterlijk in 2030 de jaarlijkse emissies van broeikasgassen uit veenweidegebieden met 1 Mton CO2-eq. terug te dringen, onder andere via de verhoging van de grondwaterstanden.
Daarnaast kan bodemdaling leiden tot extra beheerkosten van o.a. infrastructuur en riolering en tot schade aan funderingen. Om de risico’s voor de nationale infrastructuur in kaart te brengen is hiervoor, in lijn met het regeerakkoord, een verkenning gestart naar de kwetsbaarheid van infrastructuur voor bodemdaling.
Bodemdaling, in combinatie met peilindexatie, kan door wegzijging leiden tot verdere verdroging van de hoger gelegen omgeving wanneer die omgeving niet of minder hard daalt. De mate waarin dit optreedt is sterk afhankelijk van de lokale omstandigheden van de ondergrond en het watersysteem. Dit geldt ook voor een eventuele achteruitgang van de waterkwaliteit, dit is sterk afhankelijk van de specifieke situatie.
Veel diepe polders kampen met verzilting vanuit de ondergrond als gevolg van brakke kwel. In polders waar de veenlaag nog wel (deels) aanwezig is zal verdere bodemdaling kunnen leiden tot toenemende verzilting. Bij het versterken van de waterkeringen wordt rekening gehouden met de verwachte bodemdaling. Hierdoor is er geen sprake van toename van het overstromingsrisico. Als het nodig is wordt er opnieuw versterkt, om zo een toename van het overstromingsrisico te voorkomen.
11. Wat was het afwegingskader dat binnen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is gehanteerd om te beoordelen welke vergunningen al dan niet relevant zijn voor het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW)?
Voor de rijkswateren zijn 42 KRW-probleemstoffen relevant. Dat zijn via de KRW genormeerde stoffen die op dit moment nog het KRW-doelbereik in de weg staan. Vergunde lozingen op rijkswateren hebben daarin een (klein) aandeel. Op basis van expertsessies tussen ministerie en RWS is vastgesteld dat slechts een deel van de 42 KRW-probleemstoffen een relatie hebben met industriële lozingen en dan voornamelijk de lozingen van zogenaamde IPPC-bedrijven (grotere industriële lozers), en mogelijk bij een aantal afvalverwerkers. Dit betekent dat RWS het actualiseren van vergunningen van IPPC-bedrijven en afvalverwerkers voor lozing op rijkswateren als eerste oppakt. Deze vergunningen zullen actueel zijn voor 22 december 2027.
12. Wordt bij de herziening expliciet rekening gehouden met de cumulatieve effecten van lozingen, met name waar deze structureel leiden tot overschrijdingen van waterkwaliteitsnormen?
Bij de herziening wordt niet expliciet rekening gehouden met cumulatieve effecten van waterlozingen; wel impliciet. Er is geen juridische verplichting waardoor alle lozingsvergunningen met elkaar in samenhang moeten worden beoordeeld. Om te voorkomen dat lozingen van stoffen cumuleren tot boven waterkwaliteitsnormen wordt in de verplichte toets (de zogenaamde Immissietoets) een grote veiligheidsmarge aangehouden. De vergunde hoeveelheid voor een stof mag niet meer dan 10% van de geldende norm zijn. In de praktijk komt het daarmee niet voor dat de totale vergunde hoeveelheid lozingen een overschrijding van de KRW-norm in een waterlichaam veroorzaakt.
13. Kan de regering een update geven van de actuele stand van zaken van het bezien en herzien van de lozingsvergunningen?
Rijkswaterstaat (RWS) is bevoegd gezag voor circa 727 vergunningen voor lozingen op de rijkswateren, waarvan ca. 211 IPPC-bedrijven (grote industriële lozers) en 516 overige vergunningen. De IPPC-vergunningen en mogelijk enkele afvalverwerkers zijn relevant voor de KRW. Van de 211 IPPC-vergunningen zijn er 175 bezien; er moeten er nog 36 worden bezien. Van de 175 vergunningen die zijn bezien zijn er tot nu toe 74 als actueel beoordeeld of herzien. Alhoewel een deel van de vergunningen in de praktijk niet (ingrijpend) hoeft te worden herzien (het gaat vaak om administratieve wijzigingen), resteert er dus nog een opgave tot aan de mijlpaal voor de KRW, eind 2027. RWS intensiveert daarom de inzet op bezien en indien nodig herzien van IPPC-vergunningen. Van de overige 516 vergunningen zijn er in totaal 125 bezien. Er moeten er dus nog 391 worden bezien. Van de 125 vergunningen die zijn bezien zijn er tot nu toe 84 als actueel beoordeeld of herzien.
14. Wat is de ingeschatte impact van het bezien en herzien van deze lozingsvergunningen op het behalen van de KRW-doelen? Kan deze vraag ook worden beantwoord ten aanzien van de stikstofdoelen?
Hoeveel het bezien en waar nodig herzien van lozingsvergunningen bijdraagt aan het behalen van de KRW-doelstellingen, waaronder de doelen voor stikstof, is lastig van tevoren in te schatten. Pas nadat het proces van bezien en herzien heeft plaatsgevonden, is er een beeld hoeveel reductie van KRW-relevante stoffen, waaronder stikstof, in de lozingen is bereikt.
15. Is de regering bereid om – waar nodig voor het behalen van de KRW-doelen – vergunningen met een onbepaalde looptijd te bezien en te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ja, op grond van de Omgevingswet zijn bevoegde gezagen verplicht om periodiek te bezien of vergunningen nog voldoen aan de actuele wet- en regelgeving en de doelstellingen voor de fysieke leefomgeving, waaronder de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Indien nodig kunnen deze vergunningen worden herzien. Op dit moment vindt al een landelijke inventarisatie en actualisatie plaats van KRW-relevante vergunningen. Daarbij gaat het onder meer om vergunningen van IPPC-bedrijven, de voedingsmiddelenindustrie en stortplaatsen. Daarnaast geven bevoegde gezagen, met name waterschappen, in hun toezicht- en handhavingsstrategie expliciete prioriteit aan KRW-stoffen. Deze aanpak draagt bij aan het realiseren van de KRW-doelen uiterlijk in 2027.
16. Welke stappen worden ondernomen om de capaciteit voor toezicht en handhaving te vergroten? Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze inspanningen tijdig bijdragen aan het behalen van de KRW-doelen in 2027?
Het is de verantwoordelijkheid van bevoegde gezagen om te zorgen voor voldoende capaciteit voor toezicht en handhaving binnen hun takenpakket. Dit geldt ook voor toezicht op KRW-relevante lozingen. Er is continue aandacht voor voldoende capaciteit. Zo heeft Rijkswaterstaat vorig jaar een wervingscampagne voor vergunningsverleners, toezichthouders en handhavers gevoerd en heeft Rijkswaterstaat een speciaal opleidingsprogramma opgezet. Tegelijkertijd is het belangrijk om aan te geven dat het uitbreiden van capaciteit in grote mate afhankelijk is van de beschikbaarheid van voldoende mensen op de arbeidsmarkt.
17. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA constateren dat sinds 2012 de verbetering van waterkwaliteit op het gebied van nutriënten uit de landbouw is gestagneerd. Dit blijkt uit de brief over het behalen van de KRW-doelen van de regering aan de Tweede Kamer van 20 december 2024.60 Welke bestaande maatregelen zijn erop gericht om deze dertienjarige stilstand te doorbreken? Acht de regering aanvullende maatregelen of het bijstellen van de huidige maatregelen noodzakelijk om deze stagnatie te doorbreken?
Zie het antwoord op vraag 18 van de fractie van GroenLinks-PvdA.
18. In de brieven van de regering van 26 november 2021 en 25 februari 2022 over het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn en het addendum daarop is aangegeven dat de maatregelen uit dit programma onvoldoende waren om de KRW-doelen te behalen.61 Het resterende doelgat zou via het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), met financiering van het Rijk, gedicht dienen te worden. Het NPLG en de bijbehorende middelen zijn inmiddels geschrapt. Op welke wijze borgt de regering dat de verantwoordelijkheid voor het dichten van het doelgat en de financiering van de daarvoor benodigde maatregelen niet afgewenteld worden op de decentrale overheden?
Momenteel loopt het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (2022–2025) met maatregelen bedoeld om de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen. Het effect van deze maatregelen zal dit jaar en de komende jaren zichtbaar worden. Daarnaast wordt momenteel het 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn voorbereid62. Hierin zal de Minister van LVVN de huidige maatregelen, de invloed van het afschaffen van het NPLG en bijbehorende financiering en de voorgenomen maatregelen betrekken. De Minister van LVVN informeert de Kamer hierover,
19. De regering stelt dat voor bepaalde KRW-doelen er geen aanvullende maatregelen meer mogelijk zijn zonder dat deze tot onevenredig hoge kosten voor de samenleving leiden. In deze gevallen kan de waterbeheerder een geldig beroep doen op een uitzonderingsmogelijkheid die de KRW biedt. Wat zijn de gevolgen van het verlenen van uitzonderingsposities op het behalen van de KRW-doelen? Hoe verhoudt het verlenen van uitzonderingsposities zich tot het one out, all out-principe?
Als voor een bepaald doel gebruik gemaakt kan worden van een legitieme uitzondering, bijvoorbeeld omdat er geen handelingsperspectief meer is, dan wordt daarmee aan de KRW voldaan ook al wordt dat doel (nog) niet gehaald. Het one out, all out-principe houdt in dat in elk KRW-waterlichaam elk afzonderlijk doel bereikt moet worden. Dit betekent dat voor elk doel dat niet bereikt wordt in een KRW-waterlichaam, een geldig beroep op een uitzondering nodig is om aan de KRW te kunnen voldoen.
20. Kan de regering een scherp onderscheid maken tussen onhaalbaarheid van KRW-doelen door natuurlijke omstandigheden en onhaalbaarheid door de eventuele onevenredig hoge kosten voor de samenleving? Wordt bij «onhaalbaarheid door onevenredig maatschappelijke hoge kosten voor de samenleving» ook rekening gehouden met de maatschappelijke kosten die het niet halen van de KRW-doelen in zijn totaliteit kunnen opleveren? Zo nee, waarom niet?
De uitzondering van doelverlaging, zoals omschreven in artikel 4, vijfde lid, van de KRW, kan worden ingeroepen als het bereiken van het oorspronkelijke doel ofwel onhaalbaar is, ofwel onevenredig kostbaar. Bij onhaalbaarheid gaat het om een objectieve onmogelijkheid en dus niet om een kostenafweging; dat zijn twee verschillende zaken. Wanneer het gaat om een beroep op doelverlaging wegens onevenredige kostbaarheid, gaat het in de regel om een vergelijking tussen kosten en baten, waarbij inderdaad ook de maatschappelijke waarde van een goede waterkwaliteit betrokken moet worden. Voor een correcte en werkbare toepassing van de uitzonderingen zijn handreikingen opgesteld door het KRW-impulsprogramma. De handreikingen zijn te vinden op de website van het IPLO.63
21. De regering maakt in de brief van 20 december 2024 aan de Tweede Kamer een opsomming van de belangrijkste bronnen van chemische vervuiling: PDBE’s, PAK’s, zink, gewasbeschermingsmiddelen en biociden.64 Hoe ziet een individuele bronaanpak eruit wanneer rekening wordt gehouden met deze belangrijkste bronnen van vervuiling? Kan de regering concrete voorbeelden geven van hoe een individuele bronaanpak in dezen zou kunnen werken?
In de voortgangsbrief KRW die aan de Tweede Kamer is gestuurd en als bijlage bij deze brief is toegevoegd65 staat beschreven hoe het uitvoeringsplan chemische stoffen onder het impulsprogramma KRW concreet is ingevuld. Het uitvoeringsplan richt zich op de 42 KRW-stoffen die in meerdere waterlichamen de norm overschrijden (zie de stoffenlijst op de website van IPLO66). Hieronder vallen de genoemde PDBE's, PAK’s, zink, gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Per stof wordt bezien welke (mix aan) maatregelen uit het uitvoeringsplan effectief of nodig zijn. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de bronnen van deze stoffen. Voor stoffen waar bronnen nog onvoldoende in beeld zijn, worden zowel landelijk als regionaal (aanvullende) bronanalyses uitgevoerd. Er zijn verspreid over het land diverse initiatieven voor bronanalyses en aanpak indirecte lozingen, zoals bijvoorbeeld in de provincies Zuid-Holland, Flevoland en Fryslân. Daar waar (belangrijke) bronnen wel bekend zijn, worden emissiereducerende maatregelen ingezet. In de lijst staan bijvoorbeeld elf stoffen die als werkbare stof toegelaten zijn in gewasbeschermingsmiddelen. Voor deze stoffen werkt LVVN momenteel aan een selectie- en beoordelingsmethodiek waarmee de toelating ervan herzien kan worden. Een aantal normoverschrijdende stoffen is niet meer toegelaten als gewasbeschermingsmiddel: hier is versterkt toezicht en handhaving van belang.
Een ander voorbeeld van een bronanalyse die loopt is zink. De analyse beschrijft de bronnen en de hoeveelheid belasting daarvan op het water. Ook is een inschatting gemaakt welke handelingsperspectieven er zijn en welke op kortere termijn haalbaar zouden zijn. De resultaten zullen verder opgepakt worden via het uitvoeringsplan chemische stoffen.
22. De Brabantse overheden hebben inmiddels gezamenlijk een eigen «KRW-impuls Brabant» opgesteld. Welke acties onderneemt de regering om te borgen dat ook in andere provincies alles op alles wordt gezet om de KRW-doelen – zo veel mogelijk – te behalen? In hoeverre is de regering van mening dat alle provincies en alle waterschappen op dit moment het maximale doen om de doelstellingen te halen? Kan de regering dit onderbouwen?
In als bijlage toegevoegde Kamerbrief Voortgang waterkwaliteitsbeleid en KRW is aangegeven welke acties de regering onderneemt, ook om de andere overheden waar nodig tot extra acties te bewegen. Mede door het gezamenlijke KRW-impulsprogramma en regionale impulsen zoals bijvoorbeeld in Noord-Brabant, Utrecht, Fryslân en Zuid-Holland zien we flinke vooruitgang en zijn mooie resultaten geboekt. Het alles-op-alles zetten krijgt dus inmiddels goed invulling. Per onderwerp kijken de overheden gezamenlijk in het Bestuurlijk Overleg KRW, de Regionale Bestuurlijke Overleggen per (deel)stroomgebied en de voortgangsgesprekken tussen de Minister van IenW en de individuele watergedeputeerden bij welke provincies en waterschappen nog extra inzet mogelijk en nodig is.
23. Onderstreept de regering de bevinding van het op 25 september 2023 gepubliceerde rapport van de Algemene Rekenkamer «Voorbij de dijk; Keuzes in het waterveiligheidsbeleid»67 dat tot op heden te veel geconcentreerd is op het ophogen en versterken van dijken, terwijl het principe van meerlaagse oplossingen ook werk vereist in gebieden achter dijken? Daarnaast zijn buitendijkse projecten ook noodzakelijk voor het verbeteren van de meerlaagse oplossingen. Erkent de regering dat buitendijkse natuurontwikkeling noodzakelijk is? De leden van de fractie van Groen- Links-PvdA verwijzen in dit kader bijvoorbeeld naar de Waddenzee, waar wadplaten en kwelders functioneren als effectieve stormafzwakkers en golfdempers? Welke kansen ziet de regering om hoogwaterveiligheid en een versterking van de natuur samen te laten gaan?
Nee, dat beeld wordt niet gedeeld. Investeren in de dijken en andere primaire waterkeringen is vrijwel altijd de meest doelmatige en (kosten)effectieve manier om Nederland te beschermen tegen catastrofale overstromingen. Dit is gebleken uit meerdere rapporten. Maatregelen achter de dijken kunnen bijna nooit het gewenste veiligheidsniveau bieden bij grote overstromingen. Ze kunnen, aanvullend op dijkversterking, wel helpen de gevolgen te beperken of wateroverlast te voorkomen. Andere overheden zetten zich daarvoor in. Waar dat effectief en mogelijk is, wordt bij de start van HWBP-projecten gekeken of dijkversterkingen kunnen worden gecombineerd met andere maatregelen, zoals natuurlijke dijkbekleding, rivierverruiming of voorlanden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de kabinetsreactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer van 7 mei 2024, welke als bijlage is toegevoegd.68
24. Welke concrete stappen is de regering voornemens te nemen om meerlaagsveiligheidsbeleid te verankeren in wet- en regelgeving alsmede in de beleids- en uitvoeringspraktijk? Zijn er voldoende financiële middelen en personele capaciteit beschikbaar om daar handen en voeten aan te geven?
Het wordt steeds belangrijker om in de ruimtelijke ordening en inrichting van ons land meer rekening te houden met water(veiligheids)belangen; dit geldt voor alle lagen van de meerlaagsveiligheid. Zo geeft het ruimtelijk afwegingskader klimaatadaptieve gebouwde omgeving duidelijkheid over waar er gebouwd kan worden door per locatie de risico’s te tonen op het gebied van waterveiligheid, wateroverlast, bodemdaling en drinkwater. Verder verwijs ik naar de kabinetsreactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer van 7 mei 2024.69 Voor wat betreft de uitvoering van meerlaagsveiligheidbeleid (ruimtelijke maatregelen) gericht op klimaatadaptatie zijn er financiële en capaciteitsbeperkingen. Binnen het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) zijn samenwerkingsverbanden opgezet tussen gemeenten, waterschappen en provincies. Deze DPRA-werkregio’s bevorderen kennisuitwisseling, versterken de uitvoeringskracht en kunnen ook de basis zijn voor financiële arrangementen, er zijn op dit moment geen nieuwe stimuleringsmiddelen vanuit het Rijk hiervoor.
25. Op welke wijze wordt er rekening gehouden met de specifieke kwetsbaarheden van steden en dorpen bij het implementeren van meerlaagsveiligheidsbeleid, bijvoorbeeld door het verhogen van de stedelijke waterreserves en het verbeteren van crisisbeheersing?
Sinds 2008 werken we volgens het principe van meerlaagsveiligheid om de overstromingsrisico's te verkleinen. Dit omvatte destijds preventie (laag 1), gevolgenbeperking door ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Na de ervaringen met de overstromingen in Limburg in 2021 zijn hieraan ook waterbewust handelen (laag 0) en herstel van schade (laag 4) toegevoegd. De aanpak gaat over «en-en-en».
In het door primaire waterkeringen beschermde deel van Nederland geldt dat preventie (laag 1) het meest kosteneffectief is voor het beheersen van het risico van overstromingen vanuit het hoofdwatersysteem. Voor wateroverlast, waarbij de gevolgen van extreme regen niet altijd te voorkomen is, wordt ook ingezet op de andere lagen, zoals ruimtelijke inrichting. Daarvoor zijn het Ruimtelijk afwegingskader klimaatadaptieve gebouwde omgeving en de landelijke Maatlat groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving ontwikkeld, om waterrobuuste keuzes te maken in de ruimtelijke ordening.
26. Zijn er plannen om de financiële schotten tussen ruimtelijke kwaliteit, natuur en stikstof die meekoppelkansen in de weg staan weg te nemen? Is de stelling van de Algemene Rekenkamer juist dat het onduidelijk is of dit soort uitwisselingsbijdragen wettelijk gezien is toegestaan, maar dat dit in de praktijk niet gebeurt?70 Welke rol ziet de regering voor zichzelf om dit in de uitvoering te verbeteren?
Bij HWBP-projecten wordt altijd gekeken naar mogelijke meekoppelkansen. Deze meekoppelkansen dienen kansrijk te zijn qua opgave en planning en er is financiering buiten (middelen van) het HWBP nodig. In de waterwet is bepaald dat de gelden voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma enkel mogen worden ingezet voor waterveiligheid. Naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer over de uitwisseling tussen dijkversterking en rivierverruimingsmaatregelen is deze werkwijze in 2024 intern geëvalueerd op de praktische toepasbaarheid op basis van de ervaringen van projecten die hier gebruik van hebben gemaakt. De rapportage van de evaluatie bevindt zich in de afrondende fase en de uitkomsten hiervan zullen meegenomen worden in de uitwerking van de herijking van het HWBP, waarover eind dit jaar een besluit wordt genomen.
27. Welke maatregelen is de regering voornemens te nemen – en in welk tijdpad – om de financiering van het Deltafonds structureel te verhogen?
Omdat in het Hoofdlijnenakkoord geen extra budget aan het Deltafonds is toegevoegd, is er vooralsnog geen zicht op structurele verhoging van de omvang van het Deltafonds. Afspraken over structurele verhoging van het budget zijn aan een nieuw kabinet.
28. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA wijzen erop dat de normen voor primaire waterkeringen zijn gebaseerd op een gelijke kans op bescherming voor elk individu, namelijk een maximale kans van 1 op 100.000 per jaar op overlijden door overstromingen. In de praktijk lijkt de prioritering van middelen dus te worden beïnvloed door regionale factoren zoals bevolkingsdichtheid en economische waarde. Dit kan leiden tot verschillen in de mate van bescherming tussen regio's. Op welke wijze waarborgt de regering dat bewoners in minder dichtbevolkte regio’s dezelfde bescherming genieten als bewoners in dichtbevolkte en economisch belangrijke regio's?
De normen voor de primaire keringen zijn zo dat overal in Nederland iedereen achter de primaire keringen hetzelfde basisbeschermingsniveau krijgt van een maximale kans op overlijden door een overstroming van 1:100.000 per jaar. Daarnaast is, conform de risicobenadering, de norm strenger daar waar een overstroming kan leiden tot veel slachtoffers en grote economische schade. In 2050 moeten alle primaire keringen voldoen aan deze normen. Hier wordt aan gewerkt in het HWBP. Om het risico zo snel mogelijk te verkleinen naar het maatschappelijk acceptabel geachte niveau wordt voor de programmering gekeken naar de grootte van het risico. Inzet is dat keringen waar het risico ver boven het gewenste niveau ligt het eerst worden versterkt. Belangrijk is dat in 2050 overal het basisbeschermingsniveau wordt gehaald.
Vragen van de leden van de fracties van de SP, de PvdD en OPNL
1. De leden van de fracties van de SP, de PvdD en OPNL vragen de regering welke investeringen in het buitenland in de jaren 2022 en 2023 zijn gedaan en met welke reden. Waarom zijn de investeringen niet gedaan in Nederland? En waarom wordt er een rendement gemaakt op het stimuleren van drinkwatervoorzieningen?
De toegang tot schoon drinkwater is door Nederland erkend als mensenrecht. Naar aanleiding van moties van de Tweede Kamer71 , 72 is de mogelijkheid geschapen in de drinkwaterregelgeving voor de drinkwaterbedrijven om een deel van hun winst inzetten ten behoeve van het stimuleren van de drinkwatervoorziening in het buitenland. Dit mag wettelijk maximaal 1% van de omzet bedragen. De activiteiten betreffen vooral het delen van kennis. Geen van de drinkwaterbedrijven overschreed in 2022 of 2023 deze norm. Het gemiddelde percentage van de drinkwaterbedrijven voor de projecten over 2023 is 0,47% (0,54% in 2022). De totale netto kosten ingezet door de drinkwaterbedrijven voor drinkwaterprojecten in het buitenland in 2023 waren € 8,1 miljoen (€ 8,01 miljoen in 2022).73
De drinkwatertarieven zijn kostendekkend, inclusief een beperkte winst. De aandeelhouders van de drinkwaterbedrijven besluiten uiteindelijk over de bestemming van de winst.
2. Genoemde leden vragen de regering welke criteria worden gehanteerd om te bepalen of normeringen niet onnodig hoog zijn. Welke rol spelen de kosten hierbij?
Bij de afleiding van normen voor drinkwaterbereiding wordt nagegaan bij welke concentratie van een stof er humaan-toxicologische effecten optreden. In de nota Omgaan met Risico’s (VROM, 1989)74 is vastgelegd dat het risico op overlijden door grote ongevallen en de blootstelling aan stoffen en straling voor geen enkele Nederlander groter mag zijn dan op één op de miljoen blootgestelde personen.
Op het moment dat bijvoorbeeld via een lozingseis of een eis aan de kwaliteit van het drinkwater hogere eisen worden gesteld kunnen de kosten een rol spelen in de politieke keuze over de wijze waarop deze beperking geïmplementeerd wordt of de termijn die daarvoor genomen wordt.
3. Kan de regering genoemde leden aangeven of er naar aanleiding van de evaluatie van het basisbeschermingsniveau aanpassingen van de normering voor de primaire keringen en/of dijktrajecten worden gedaan om de kosten te drukken? Indien dit het geval is, ontvangen de leden van de fracties van de SP, de PvdD en OPNL graag een overzicht hiervan van de regering.
Het doel van de evaluatie van de normen was om te kijken of er op basis van de huidige inzichten en de landelijk consistente systematiek aanleiding was om bepaalde normen te heroverwegen. Uit de evaluatie is gebleken dat dat voor een beperkt aantal dijktrajecten het geval is (zie de bijgevoegde kamerbrief van 15 januari 202575). Dat het aanpassen van normen mogelijk ook kan leiden tot minder dijkversterkingen en daarmee kostenbesparingen op het HWBP is een bijkomend gevolg, maar dat is niet het doel van normaanpassing. Over het daadwerkelijk aanpassen van die normen (en mogelijke consequenties voor dijkversterkingen) loopt nu het gesprek met de betreffende waterschappen. Eind 2025 wordt hierover een besluit genomen.
4. Daarnaast vragen genoemde leden de regering welke gevolgen de verschillende uitspraken rond stikstof hebben op de uitvoering van projecten rond waterkeringen.
De recente stikstofuitspraken zorgen voor vertraging bij een aantal van de HWBP-projecten. Deze vertraging komt voort uit extra onderzoekswerk om te voldoen aan de meest recente stikstofuitspraken en doordat vergunningverlening van het bevoegd gezag soms vertraging oploopt. Ook hebben de recente uitspraken tot gevolg dat bij een aantal projecten de kosten fors stijgen, omdat de projecten alleen vergunbaar zijn door de inzet van duurder emissieloos materieel.
5. De leden van de fracties van de SP, de PvdD en OPNL vragen de regering hoe het staat met de herijking van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). Welke versterkingsprogramma’s lopen achter en welke maatregelen worden genomen om deze achterstanden in te halen?
Zoals aangekondigd in het Regeerprogramma76 wordt het HWBP herijkt om eind 2025 te komen tot bestuurlijke afspraken over verbetering van sturing en voortgang van het HWBP. De afgelopen periode zijn er intensieve gesprekken gevoerd tussen de alliantiepartners en zijn er goede stappen gezet. De afspraken worden in het najaar verder uitgewerkt. De afspraken zijn gericht op het vergroten van de doelmatigheid door aanscherping van kaders waaraan projecten moeten voldoen. Hiermee wordt ook beoogd om de voortgang te bevorderen.
6. Kan de regering genoemde leden aangeven welke risico’s met betrekking tot de veiligheid worden gelopen door het scherper bepalen van de dijkversterkingsopgaven. Welke marges worden hierbij in acht genomen?
Er worden geen extra risico's genomen. Bij de eerste beoordelingsronde en het daarna gepresenteerde landelijk veiligheidsbeeld is aangegeven dat er verdere concretisering nodig was van de verwachte versterkingsopgave. Het scherpere beeld in 2024 volgt vooral uit het feit dat niet alle delen van een dijktraject versterkt hoeven te worden. In de eerste globale analyse waren deze dijkdelen vrijwel geheel meegenomen. Daarnaast kon in deze nadere analyse nieuwe kennis worden meegenomen. Het Expertise Netwerk Waterveiligheid heeft de nieuwe inschatting beschouwd als een verbeterde en op dit moment best mogelijke inschatting van het aantal kilometers. Voor de start en tijdens een dijkversterkingsproject zelf wordt vervolgens steeds nauwkeuriger gekeken wat precies versterkt moet worden.
7. De leden van de fracties van de SP, de PvdD en OPNL vragen de regering welke maatregelen nu al genomen worden om de te verwachte tekorten na het jaar 2030 op te vangen.
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 25 van de BBB-fractie.
8. Deelt de regering de mening van genoemde leden inhoudende dat hoewel het drinkwater in ons land van hoge kwaliteit is, het toch niet uitgesloten is dat de 1% van ons drinkwater waarbij de norm wordt overschreden op enig moment toch grote gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid?
Deze mening wordt niet gedeeld. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) heeft in haar meest recente rapport over de drinkwaterkwaliteit 202377 gerapporteerd dat bij 99,9% van de metingen deze voldoen aan de zeer strenge kwaliteitseisen. In de meeste gevallen gaan de normoverschrijdingen om indicatorparameters, stoffen die geen direct gevaar voor de volksgezondheid opleveren. Drinkwaterbedrijven nemen op het moment dat ze een overschrijding constateren direct maatregelen om de volksgezondheid te beschermen en de kwaliteit van het drinkwater te herstellen. De ILT houdt er toezicht op dat de drinkwaterbedrijven de juiste maatregelen nemen bij een normoverschrijding.
9. Welk effect heeft het Rijksbeleid van vergunningen voor lozingen op de prijs en kwaliteit van het drinkwater?
Het beleid voor lozingen draagt bij aan het verbeteren en waarborgen van de drinkwaterkwaliteit door het terugdringen van emissies. Het stellen van strenge vergunningseisen zorgt voor minder vervuilende stoffen in de bronnen voor de productie van drinkwater. In opvolging van de motie van het Tweede Kamerlid Lacin 78 , wordt in het handboek immissietoets nu expliciet getoetst aan de mogelijke impact van een lozing op drinkwater-innamepunten. Een vergunning wordt niet verleend als uit de toetsing blijkt dat de lozing een significante impact heeft op het innamepunt. Op deze manier wordt de drinkwaterwinning beschermd.
10. Op welke wijze maakt de regering de afweging tussen prijs en kwaliteit van drinkwater enerzijds en de winstbelangen van bedrijven die een vergunning aanvragen voor lozingen en vervuilingen aan de andere kant?
Dit staat los van elkaar. Bedrijven dienen hun lozingen zoveel mogelijk te beperken (zie antwoord 9). Drinkwaterbedrijven moeten zorgen dat het drinkwater aan de eisen van de wet voldoet.
11. De leden van de fracties van de SP, de PvdD en OPNL vragen de regering welke stappen worden genomen om de lozing van microbiologische en chemische stoffen – die een gevaar voor de volksgezondheid betekenen – te verminderen of te stoppen.
Het verminderen en waar mogelijk voorkomen van lozingen is een fundamenteel uitgangspunt binnen het Nederlandse waterkwaliteitsbeleid. Lozen van stoffen is alleen toegestaan als dit voldoet aan de eisen van de Omgevingswet en onderliggende regelgeving. Centraal staat daarbij het verplicht toepassen van de Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor zuivering. De BBT zijn in de meeste gevallen op Europees niveau bepaald.
Het lozen van afvalwater op oppervlaktewater is alleen onder strikte voorwaarden toegestaan en vereist meestal een vergunning. Algemene regels kunnen daarnaast van toepassing zijn via het Besluit algemene regels leefomgeving (Bal). Bij afwezigheid van vergunningplicht of algemene regels geldt de zorgplicht als vangnet.
12. Kan de regering aangeven of het advies dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het briefrapport «PFAS in Nederlands drinkwater vergeleken met de nieuwe Europese Drinkwaterrichtlijn en relatie met gezondheidskundige grenswaarde van EFSA»79 uit het jaar 2022 heeft gegeven, inhoudende dat de PFAS-concentraties in het drinkwater in bepaalde delen van Nederland verder moeten worden verlaagd, wordt overgenomen? Zo ja, op welke wijze gaat de regering hier invulling aan geven?
Met de PFAS-verzamelbrief aan de Tweede Kamer van 21 juli 202580, die als bijlage is toegevoegd, is invulling gegeven aan de motie Kostic/Bamenga waarbij ingegaan is op dit vraagstuk.
13. Daarnaast vragen genoemde leden de regering welke stappen – naast signaleren en onderzoeken – gedaan worden om overschrijdingen van signaleringsparameters tegen te gaan. Hoe vaak heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) aangegeven dat aanvullende maatregelen nodig waren? En welke maatregelen zijn genomen?
In het meest recente rapport over de drinkwaterkwaliteit in 202381 zijn bij 60.666 wettelijke drinkwatermetingen 348 overschrijdingen van signaleringsparameters vastgesteld. Deze parameters zijn bedoeld om mogelijke verontreinigingen te signaleren waarvoor geen stofspecifieke wettelijke norm is vastgesteld. Drinkwaterbedrijven moeten bij overschrijding van de in het Drinkwaterbesluit aangegeven waarde (1 μg/l) voor signaleringsparameters beoordelen of er gezondheidsrisico’s zijn. De ILT bepaalt op basis daarvan en advies van het RIVM of (herstel)maatregelen nodig zijn. De gemeten waarden van signaleringsparameters bleven onder de indicatieve drinkwaterrichtwaarden van het RIVM. Dit zijn gezondheidskundig onderbouwde grenswaarden. Enkele overschrijdingen betroffen stoffen zonder afgeleide richtwaarde, maar deze kwamen slechts incidenteel en in lage concentraties voor. Omdat de overschrijdingen beperkt waren, onder de RIVM-richtwaarden lagen en het totaal aantal al jaren stabiel is, heeft de ILT geen aanvullende maatregelen opgelegd.
14. Kan de regering aangeven of er – ter voorkoming van het verontreinigen van het drinkwater – maatregelen worden genomen om de lozing van bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater tegen te gaan? En indien maatregelen genomen gaan worden: op welke wijze is dit dan?
Om de emissies van bestrijdingsmiddelen naar het water te reduceren wordt door LVVN en IenW in samenwerking met de landbouwsector samengewerkt in het Uitvoeringsprogramma Gewasbescherming 2030 met als doel het reduceren van het gebruik van middelen, nagenoeg geen emissies naar het milieu en het realiseren van weerbare teelten. Voorbeelden van maatregelen zijn het verplichten van een gesloten vulsysteem, het beoordelen van alle machines die worden gebruikt voor het toepassen van gewasbeschermings-middelen (best beschikbare technieken) en een snellere terugkoppeling van geconstateerde normoverschrijdingen naar de sector.
LVVN past in samenwerking met IenW en het Ctgb de methodiek voor toelating gericht op 11 stoffen uit gewasbeschermingsmiddelen die onder de Kaderrichtlijn water zijn genormeerd en die de normen structureel overschrijden aan. Deze methodiek is naar verwachting begin 2026 gereed voor toepassing.
Voor de grondwaterbeschermingsgebieden is LVVN met IenW en de provincies in gesprek over hoe om te gaan met het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden. De uitkomsten uit dit gesprek zullen naar verwachting in november 2025 aan de Tweede Kamer worden gemeld. Een afschrift van deze brief zal aan de Eerste Kamer gezonden worden.
15. Daarnaast vragen de leden van de fracties van de SP, de PvdD en OPNL de regering welke financiële gevolgen de verschillende normoverschrijdingen hebben voor de levering van niet alleen schoon, maar ook betaalbaar water. Graag ontvangen genoemde leden een overzicht van de door de drinkwaterbedrijven en andere overheden en instanties gemaakte kosten in dit kader.
Het door de leden gevraagde overzicht is niet beschikbaar bij het ministerie. In de jaarverslagen die de drinkwaterbedrijven publiceren kan op totaalniveau wel inzicht verkregen worden in de gemaakte kosten van drinkwaterbedrijven. De reden van investeringen door de drinkwaterbedrijven zijn divers en niet aan een specifieke normoverschrijding te koppelen.
16. Tot slot vragen genoemde leden de regering welke niet-wettelijke activiteiten drinkwaterbedrijven in de jaren 2022 en 2023 hebben uitgevoerd. Hoeveel middelen werden via deze weg geïnvesteerd?
Drinkwaterbedrijven kunnen, naast de activiteiten in het kader van de openbare drinkwatervoorziening, ook niet-wettelijke (economische) activiteiten uitvoeren. Denk daarbij aan analytische werkzaamheden door de laboratoria, de levering van industriewater etc. Deze activiteiten zijn gebonden aan een aantal wettelijke eisen. Zo mag er onder andere geen sprake zijn van kruissubsidiëring en moet de financiële administratie gescheiden zijn van de wettelijke activiteiten.
In 2022 was het gemiddelde gewogen rendement op deze niet-wettelijke activiteiten 6,8%. In 2023 was dit naar 5,9%.82 Hoewel exacte investeringsbedragen per activiteit niet zijn gespecificeerd, geven de bedrijfsverslagen aan dat deze activiteiten substantieel bijdragen aan het bedrijfsresultaat. Ze worden apart verantwoord in de jaarverslagen van de drinkwaterbedrijven om transparantie te waarborgen.
Samenstelling:
Van Wijk (BBB), Van Langen-Visbeek (BBB), Jaspers (BBB), Lievense (BBB) (voorzitter), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Van de Linden (VVD), Klip-Martin (VVD), Meijer (VVD), Kaljouw (VVD), Rietkerk (CDA) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Van Meenen (D66), Aerdts (D66), Van Kesteren (PVV), Nicolaï (PvdD), Nanninga (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Holterhues (ChristenUnie), Dessing (FVD), Kemperman (FVD), De Vries (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
Kamerstukken I 2023/24, 27 625, H en I, Kamerstukken I 2024/25, 27 625 J, L en M, Kamerstukken I 2024/25, 27 625/30 015, K en Kamerstukken I 2023/24, 32 698, C.
Kamerstukken I 2023/24, 27 625, H en I, Kamerstukken I 2024/25, 27 625 J, L en M, Kamerstukken I 2024/25, 27 625/30 015, K en Kamerstukken I 2023/24, 32 698, C.
Wet van 10 februari 2025 tot wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht in verband met het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing, het geven van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen en het oplossen van enkele knelpunten (Stb. 2025, 63).
Begripsbepaling staat in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet. Natuurterreinen zijn ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare.
RIVM-rapport 2023–0005. Raadpleegbaar via https://www.rivm.nl/publicaties/waterbeschikbaarheid-voor-bereiding-van-drinkwater-tot-2030
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625-N.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.