27 615
Wijziging van enige bepalingen van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in verband met de zuivering van stedelijk afvalwater en toekenning bevoegdheid aan waterschapsbesturen tot vergunningverlening

nr. 12
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2001

Ten aanzien van de door het heer Herrebrugh ingediende (sub)amendement op het amendement van de heer Biesheuvel c.s. over de aanpassing van artikel I, onderdeel H artikel 15a deel ik u het volgende mee.

Ik ontraad dit amendement ten zeerste. Redenen hiervoor zijn:

Met dit amendement wordt de essentie uit het wetsvoorstel gehaald. Kern is dat de waterschappen de zorgplicht voor het stedelijk afvalwater hebben. Door de voorgestelde wijziging ontstaat daar onduidelijkheid over. De borging van de publieke verantwoordelijkheid wordt ernstig bemoeilijkt doordat de vergunningverlenende bevoegdheid en heffingsbevoegdheid niet goed geborgd is.

Door het amendement kunnen er verschillende tarieven voor het zuiveren van het stedelijk afvalwater in één gemeenten ontstaan en kan het voorkomen dat er in delen van een gemeenten helemaal geen verontreinigingsheffing meer wordt betaald. Dit vind ik ongewenst. Daarnaast vindt uit de verontreinigingsheffing ook de financiering van het waterkwaliteitsbeheer plaats. Hierdoor zouden er burgers kunnen zijn die daar niet meer aan meebetalen. Dit laatste vind ik ook ongewenst.

Het amendement maakt het mogelijk dat gemeenten ook tot uitbesteding van het stedelijk afvalwater kunnen overgaan. Voor het verantwoord en adequaat uitbesteden van deze taak is voldoende kennis en deskundigheid noodzakelijk. Op een enkele uitzondering na is deze deskundigheid bij gemeenten niet aanwezig.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Naar boven