27 561
Nationaal Antennebeleid

nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER EN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2001

Op verzoek van de Ministers van VROM en van VWS mede namens de Staatssecretaris van V&W, heeft de Gezondheidsraad op 29 juni 2000 advies uitgebracht over de GSM-basisstations (advies 2000/16, voor conclusies en aanbevelingen zie bijlage).1 Aanleiding van het verzoek was de onrust die bij sommige delen van de bevolking was ontstaan over de mogelijke nadelige gezondheidseffecten van de toenemende omvang van de blootstelling aan elektromagnetische velden, met name ten gevolge van de sterke groei van mobiele telefonie. In dat verband is ook de vraag gesteld in hoeverre niet-thermische effecten op grond van de huidige inzichten invloed kunnen hebben op de gezondheid en in hoeverre er vanuit wetenschappelijk oogpunt aanleiding is om op basis van het voorzorgprincipe stringentere normen te hanteren dan de normen die op basis van de bekende thermische effecten zijn opgesteld.

In maart 2000 is door de Gezondheidsraad de Commissie Elektromagnetische velden geïnstalleerd die, voorlopig voor een periode van vier jaar, regelmatig zal rapporteren over de wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van gezondheidseffecten van blootstelling aan dergelijke velden. Het in juni uitgebrachte advies (het eerste van de Commissie) betreft met name de basisstations voor mobiele telefonie.

Hieronder geven wij mede namens de Staatssecretarissen van V&W en van SZW, onze reactie op het advies van de Raad.

Wij hebben waardering voor het advies van de Gezondheidsraad en wij kunnen ons op hoofdlijnen vinden in de gedane aanbevelingen. Het advies van de Gezondheidsraad is betrokken geweest bij de beoordeling van de gezondheidsaspecten van blootstelling aan elektromagnetische velden bij het Nationaal Antenne Beleid dat onlangs aan het parlement is aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 561, nr. 2). Wij zijn voornemens op de volgende manier de conclusies van de Gezondheidsraad in beleid en regelgeving te implementeren.

1. De limieten voor blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden zullen voor antenne-inrichtingen opgenomen worden in de Wet milieubeheer en voor zend-apparatuur in de Telecommunicatiewet. Omwille van de internationale afstemming zullen echter de waarden geformuleerd door de International Commission on Non-lonising Radiation Protection (ICNIRP) en aanbevolen door de EU worden aangehouden in plaats van de, enigszins minder stringente, waarden welke de Gezondheidsraad adviseert. In lijn hiermee zullen ook de door de ICNIRP geformuleerde blootstellingslimieten voor de beroepsbevolking als basis dienen voor de beleidsregels over niet ioniserende straling (de zogenaamde nis-beleidsregel) die thans wordt voorbereid door het Ministerie van SZW. Een consequentie van het naleven van deze beleidsregel kan zijn dat rond antennes veiligheidszones voor werkenden in acht worden genomen. Het European Telecommunications Standards Institute stelde onder meer voor deze veiligheidszones aanbevelingen op.

2. Over de in het advies genoemde mogelijke problemen met betrekking tot storingen aan elektronische apparatuur (de zogenaamde elektromagnetische compatibiliteit) merken wij het volgende op. Op grond van de Europese en de daarop gebaseerde Nederlandse regelgeving zijn aan medische hulpmiddelen eisen gesteld, onder andere ten aanzien van elektromagnetische compatibiliteit. Deze middelen moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat elektromagnetische storingen door andere apparatuur, waaronder toestellen voor telecommunicatie, wordt voorkomen. Indien het medische hulpmiddel aan deze eisen voldoet, zijn er op dit punt doorgaans geen problemen te verwachten. Het advies van de Gezondheidsraad duidt er echter op dat de bestaande normen, aan de hand waarvan de fabrikant aannemelijk kan maken dat het medisch hulpmiddel voldoende beschermd is tegen storingen, niet helemaal in overeenstemming zijn met de recente ontwikkelingen op het terrein van telecommunicatie. Deze leemten in de normen zullen onder de aandacht van de relevante (Europese) instellingen gebracht worden.

3. Verder hebben wij, mede op basis van het rapport van de Gezondheidsraad, de conclusie getrokken dat er vanuit gezondheidsoogpunt geen overwegende bezwaren zijn tegen de plaatsing van GSM-basisstations. Wij zijn voornemens in het kader van de Wet Milieubeheer de antenne-inrichtingen afhankelijk van hun invloedsgebied vergunningplichtig of meldingsplichtig te maken. Antennes met een zeer geringe milieurelevantie zullen onder de Telecommunicatiewet vallen. De grenzen voor meldingsplicht en vergunningplicht zullen zodanig worden ingevuld dat er rekening wordt gehouden met cumulatie van blootstelling aan meer dan één zender.

4. Om aspecten van welstand, planologie en constructieve veiligheid in voldoende mate te waarborgen (met uitzondering van beschermde monumenten en stadsgezichten, mede gelet op de Monumentenwet), zijn wij voornemens bouwkundige en ruimtelijke randvoorwaarden te formuleren o.a. omwille van de visuele inpasbaarheid van de antenne inrichtingen. Hierbij kan worden gedacht aan een maximale hoogte van 5 meter, minimale afstand tot het dakrand afhankelijk van de hoogte etc. Indien hieraan niet wordt voldaan, zal een specifieke toetsing in het kader van de bouwvergunningverlening plaatsvinden.

5. De Gezondheidsraad constateert dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor het bestaan van een relatie tussen het optreden van aspecifieke klachten zoals cognitieve vaardigheden, slaapstoornissen en hoofdpijn, en het wonen in de nabijheid van een antenne-installatie. Het wordt door de Raad aannemelijk geacht dat de angst voor electromagnetische velden («straling») hierbij een rol speelt. Gelet op het voorgaande stellen wij als randvoorwaarde voor de afschaffing van de bouwvergunningplicht van de antennes van minder dan 5 meter, dat er een convenant tot stand komt tussen o.a. de operators, de gemeenten (VNG), de koepelorganisaties van woningbeheerders en het Rijk. Dit convenant zal in ieder geval afspraken bevatten omtrent de volgende punten:

– optimale samenwerking tussen operators in het kader van planning en site-sharing;

– bespreking met de gemeenten van een geheel «dekkingsplan» en dus niet de plaatsing van iedere antenne afzonderlijk (omwille van het overzicht). In het dekkingsplan dient de noodzaak van plaatsing van antennes op andere dan niet-woonlokaties aannemelijk te worden gemaakt;

– plaatsing op woongebouwen slechts nadat toestemming van eigenaren is verkregen, voorlichting is gegeven aan bewoners en bewoners instemming hebben betuigd met de plaatsing;

– procedure-afspraken waaruit de instemming van bewoners moet blijken.

6. Tenslotte zal, overeenkomstig de aanbeveling van de Gezondheidsraad, een onafhankelijk nationaal antenne register worden ingesteld ten behoeve van ondermeer de lokale overheden en het publiek. In dit register zullen de locaties en zendkarakteristieken van alle zenders worden geregistreerd. Hierdoor kan een ieder nagaan welke zenders er in zijn omgeving aanwezig zijn en kunnen de cumulatieve velden bepaald worden. Bovendien kan een werkgever wiens werknemers aan of in de nabijheid van een zender moeten werken, erin nazien waarmee hij in zijn wettelijk verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie rekening dient te houden. Ook voor de Arbeidsinspectie biedt het register uiteraard waardevolle informatie.

In het Nationale Antenne Beleid wordt het bovenstaande nader uitgewerkt.

De Minister van Volkshuisvesting, en Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven