27 428
Beleidsnota Biotechnologie

nr. 83
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 23 mei 2007

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2 en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport3 hebben op 18 april 2007 overleg gevoerd met minister Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en staatssecretaris Bussemaker van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

– de brief van de staatssecretaris van VROM d.d. 27 november 2006 over kabinetsstandpunt bij het rapport «Verdere vereenvoudiging regelgeving biotechnologie» (27 428, nr. 77);

– de brief van de staatssecretaris van VROM d.d. 14 december 2006 over het Virtueel Kenniscentrum Biotechnologie (27 428, nr. 78);

– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 1 maart 2007 over fiche: Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het in de handel brengen van een anjer, genetisch gemodificeerd met het oog op bloemkleur, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees parlement en de Raad (22 112, nr. 498).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Van der Vlies (SGP) heeft als uitgangspunt in het debat over biotechnologie dat op een verantwoorde manier moet worden omgegaan met de geschapen werkelijkheid. Wat vinden de nieuw aangetreden bewindslieden van het huidige ethisch toetsingskader? Wat zijn de ervaringen ermee en hoe worden die in politieke termen geduid?

De beslissingen over het toepassen van biotechnologie – de vergunningverlening, de ethische beoordelingen, et cetera – kosten meer tijd dan het bedrijfsleven wenselijk acht. Naar vermogen zou daarop kunnen worden ingespeeld. Sommige punten kunnen worden gestroomlijnd. Harde randvoorwaarde is dat de zorgvuldigheid die de Kamer vraagt gewaarborgd is.

Het vorige kabinet stond welwillend tegenover aanbeveling 2 in het rapport «Verdere vereenvoudiging regelgeving biotechnologie» om de vergunningplicht te vervangen door een meldingsplicht onder algemene regels. Het stelde vervolgens dat het zal nagaan of er aanleiding is om voor categorieën biotechnologische handelingen opnieuw een voorstel tot vrijstelling te doen. Dit komt niet overeen met het huidige «nee, tenzijbeleid». Kunnen de bewindslieden aangeven of zij dit standpunt van het vorige kabinet delen?

De heer Van der Vlies heeft ook problemen met de aanbevelingen 3 en 4. Aanbeveling 3 speelt in op het gegeven dat aanbeveling 2 wellicht politiek niet haalbaar is. Vrijwel alle voorstellen zijn geen technische stroomlijning van procedures, maar vergen een inhoudelijke aanpassing van de besluitvorming waardoor biotechnologische toepassingen gemakkelijker worden toegestaan. Is het kabinet bereid de aanbevelingen nog eens kritisch te bezien?

Het Virtueel Kenniscentrum Biotechnologie zou toegevoegde waarde kunnen hebben onder voorwaarde dat er geen structurele extra uitgaven door ontstaan en dat het kenniscentrum garant staat voor objectieve informatie en geen promotie-instituut wordt.

Spreker meent dat met de toelating van een genetisch gemodificeerde anjer op de Europese markt risico’s worden genomen. Zijn die risico’s voldoende gewogen?

Mevrouw Ouwehand (PvdD) stelt dat dit algemene overleg vermoedelijk inhoudsloos zal blijken te zijn, omdat een aantal trajecten nog niet is afgerond en gesproken wordt over een brief met standpunten van het vorige kabinet. Zij schetst een beeld van de gevolgen van biotechnologie voor dieren aan de hand van enkele voorbeelden van dierproeven met muizen, waarbij deze dieren op gruwelijke wijze de dood vinden. De vorige staatssecretaris van VROM heeft een trend ingezet om het wetenschappers en bedrijven gemakkelijker te maken om biotechnologie bij dieren toe te passen door administratieve lastenverlichting en een terugtredende overheid. Als argument voor deze vereenvoudiging wordt gegeven dat er sprake zou zijn van gestold beleid. In 2003 werd echter nog door de staatssecretaris gesproken over een dynamisch toetsingskader dat rekening houdt met voortschrijdende kennis en inzicht en dat er daarom slechts sprake kon zijn van een momentopname. Hoe kan er dan sprake zijn van gestold beleid?

De Partij voor de Dieren is tegen een vrijstelling van de vergunningplicht voor biotechnologische handelingen bij dieren. In de genoemde brief meldt de voormalige staatssecretaris dat het toenmalige kabinet welwillend stond tegenover de aanbeveling om de vergunningplicht te vervangen door een meldingsplicht. Wat is volgens de huidige minister van VROM op dit punt de positie van het huidige kabinet? Ook schreef de toenmalige staatssecretaris dat het toenmalige kabinet zou nagaan of er aanleiding is om voor categorieën biotechnologische handelingen een voorstel tot vrijstelling te doen. Is dit inmiddels gebeurd en, zo ja, wat is hiervan de uitkomst geweest?

De derde aanbeveling in het rapport is een afstemmingsregeling tussen de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) en de Wet op de dierproeven (WOD), zodanig dat de eerste terugtreedt als de tweede van toepassing is. Deze twee wetten zijn niet zonder meer inwisselbaar, vooral als het gaat om het niveau van toetsing en de openbaarheid van besluitvorming. De toetsing van deze wetten vindt niet op een vergelijkbare manier plaats. Het Besluit biotechnologie bij dieren bij de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt getoetst door de Commissie Biotechnologie bij Dieren (CBD), terwijl de Wet op de dierproeven wordt getoetst door Dierexperimentencommissies (DEC’s). De DEC’s opereren daarbij als geheime genootschappen, waarbij het volstrekt onduidelijk is welke overwegingen zij meebrengen bij de ethische toetsing.

De vorige staatssecretaris schrijft dat het kabinet welwillend staat tegenover de vierde aanbeveling om de aanvraag voor een vergunning op grond van de GWWD te vereenvoudigen. Hiertoe zou de openbare voorbereidingsprocedure moeten wijken voor de reguliere besluitvormingsprocedure. Er is een optimale maatschappelijke inbreng nodig bij de voorbereiding van besluiten die betrekking hebben op de GWWD. Het past daarom niet om deze openbare voorbereidingsprocedure af te schaffen. Wat vindt het kabinet hiervan?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) plaatst vraagtekens bij in het kabinetsstandpunt bij het rapport «Verdere vereenvoudiging regelgeving biotechnologie». Het kabinet motiveert de voorgestelde vereenvoudiging namelijk met het argument dat het aansluit bij het streven om innovatieve activiteiten op het gebied van de biotechnologie zo veel mogelijk te stimuleren. Begrippen als het «nee, tenzijprincipe», de case by casebenadering en de intrinsieke waarde van levende organismen komen in het rapport niet terug. Het is in strijd met het «nee, tenzijprincipe» om alleen vanwege de commercieel interessante kleur een genetisch veranderde anjer op de Europese markt te brengen. Het is een gemiste kans dat in de brief van het kabinet wordt gezwegen over de argumenten op grond waarvan de beoordelende deskundigencommissie niet tot een meerderheidsadvies kon komen, waardoor dit voorstel onder andere aan de Kamer wordt voorgelegd. Gelukkig meldt het kabinet dat bij vereenvoudiging niet mag worden getornd aan een verantwoorde en zorgvuldige toepassing van biotechnologie met betrekking tot milieuveiligheid, dierenwelzijn en volksgezondheid.

Daarnaast moeten voorstellen volgens het kabinet passen binnen de EU-kaders en kan niet met principiële standpunten vooruit worden gelopen op de afronding van processen die zijn ingezet op basis van wetsevaluaties. Wat wordt bedoeld met principiële standpunten en het afronden van wetsevaluaties?

Uit de stukken blijkt dat het kabinet tot een vereenvoudiging van Europese regelgeving wil komen. Is de regering bereid om op Europees niveau een ethische toets op dierproeven te bepleiten? Op dit punt kent Nederland de GWWD en de WOD, een dubbele nationale kop op de Europese regels. Zou dit door middel van een afstemmingsregeling beperkt kunnen worden tot een enkele toets? Daar mag tegenover staan dat Nederland zich op Europees niveau sterk maakt voor de invoering van een enkelvoudige toets op dierproeven.

Bij de tweede aanbeveling plaatst mevrouw Wiegman vraagtekens. Is juist hier een vergunningsplicht niet hard nodig, met het oog op de kans van ontsnappen van de bedoelde organismen naar de vrije natuur? Dat klemt temeer wanneer er sprake zou zijn van pathogene organismen.

Bij de derde aanbeveling is er sprake van om in gevallen van gestold beleid gebruik te maken van de mogelijkheid om in de GWWD biotechnologische behandelingen vrij te stellen van de vergunningplicht. Wat moet onder gestold beleid worden verstaan? Is dat niet gewoon door de Kamer vastgesteld beleid?

De vierde aanbeveling beoogt een versnelling van de vergunningprocedure uit de GWWD tot stand te brengen door te kiezen voor de reguliere besluitvormingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht. Wanneer daarbij alle openheid en openbaarheid wordt betracht, zijn daar geen bezwaren tegen. Ook andere procedurele verbeteringen, zoals een centraal loket, automatisering en meldingen voor soortgelijke werkzaamheden, kunnen onnodige bureaucratie tegengaan. De brief over het Virtueel Kenniscentrum Biotechnologie sluit goed aan op deze ontwikkelingen. Transparante en betrouwbare informatie en communicatie over dit complexe beleidsveld is belangrijk, maar de overheid dient daarbij te waken voor propaganda.

Mevrouw Wiegman houdt een pleidooi om de ontwikkelingen op het terrein van de biotechnologie niet alleen te beschouwen vanuit de optiek van het vereenvoudigen van bestaande regelgeving. De politiek zal zich steeds de vraag moeten stellen van welke leemtes, lacunes en omissies in de regelgeving nog sprake is. Daarbij gaat het vooral om de problemen rondom het ggo-vrij (ggo = genetisch gemodificeerde organismen) houden van veevoer en daarmee van de verdere voedselketen. Hier schiet de regelgeving met betrekking tot etikettering en labeling nog steeds te kort. Scheiding van veevoerstromen in ggo-vrij en ggo-houdend is gezien de keuzevrijheid van boeren en consumenten een moreel recht en zou een morele plicht moeten zijn. Over dit probleem zijn in het verleden Kamermoties aangenomen, maar daarmee is weinig gebeurd. Is dit kabinet bereid, dit punt op nationaal en Europees niveau op te pakken? Dit punt klemt te meer nu er een enorme groei voorzien is van het areaal waar biobrandstoffen worden gekweekt. Naast de mogelijke effecten hiervan op de voedingsmiddelenprijzen speelt hier nog een ander punt. Veel van de biobrandstofgewassen zullen onder andere worden gevormd door genetisch veranderde koolzaadrassen. Eind maart heeft de EU nog drie soorten gentechkoolzaad toegelaten. Naast de mogelijke problemen van uitkruising met wilde familieleden zullen bestanddelen van deze gewassen via de biobrandstof en via de verwerking van de restproducten in het veevoer, in het milieu en de voedselketen terechtkomen. Over de mogelijke gevolgen hiervan is weinig bekend. In ieder geval komt hierdoor de scheiding van voedselketens in een ggo-vrije en ggo-houdende stroom verder op losse schroeven te staan. Dat kan vergaande consequenties hebben voor de biologische sector, die er principieel voor heeft gekozen, juist vrij van genetisch veranderde bestanddelen te blijven. Onderkent de regering deze nieuwe vraagstukken op het terrein van de biotechnologie? Zo ja, hoe denkt zij op deze punten oplossingen te bieden?

Mevrouw Van Velzen (SP) vindt dat vereenvoudiging van regelgeving niet mag leiden tot onzorgvuldigheid, zeker niet op een terrein als dat van de biotechnologie met zwaarwegende aspecten als ethische afwegingen, veiligheid, gezondheid en dierenwelzijn. Gaat de minister ervoor zorgen dat de mogelijkheden voor particulieren en organisaties om te procederen blijven bestaan? Welke regels wil zij aanpakken? Wat is haar visie in den brede op biotechnologie? Mag ervan worden uitgegaan dat de standpunten van dit kabinet verschillen van die van het vorige, aangezien de ChristenUnie in het verleden een sterke medestander van de SP bleek te zijn op dit terrein? Is het kabinet bijvoorbeeld bereid om uit het schadefonds te stappen en de vervuiler te laten betalen? Is het kabinet bereid om iets te doen aan etikettering? Wordt er gevolg gegeven aan het sterke pleidooi voor voorzorgsprincipes? Wordt er wetgeving geïntroduceerd, bijvoorbeeld binnen de Wet milieubeheer, als het gaat over isolatieafstanden en aansprakelijkheid? Zijn er al afspraken gemaakt over vervolgschade? Hoe staat het met de Europese regelgeving waar het kabinet zich voor in zou zetten?

Een eventuele vereenvoudiging van regels mag geen afbreuk doen aan de ethische toetsing en de zorgvuldigheid als het gaat om het tegengaan van de integriteit van alle dieren. Het is geen goed idee om slechts een meldingsplicht in te stellen als biotechnische handelingen niet als dierproef gelden. Geen vergunningsplicht bij proeven met ongewervelde dieren gaat regelrecht in tegen wat de Kamer heeft uitgesproken. In het rapport «Verdere vereenvoudiging regelgeving biotechnologie» staat dat de Commissie biotechnologie bij dieren verwacht dat verdere ethische toetsing niet zal bijdragen aan voortschrijdend inzicht in de ethische aanvaardbaarheid. Is de minister het hiermee eens? Waarom zou voortschrijdend inzicht hier niet mogelijk zijn? Is de minister bereid om in Europa een hard pleidooi te houden voor een ethische toetsing en daar Europese regelgeving van te maken?

Mevrouw Van Velzen is tegen markttoelating van genetisch gemodificeerde anjers alleen vanwege de kleur. Wat is de argumentatie om hier voor te zijn? Heeft hierover voldoende voorlichting plaatsgevonden? Wat is de acceptatiegraad? Wat zijn de politieke bezwaren van andere lidstaten? Waarom sluit de Nederlandse regering zich daar niet bij aan?

Deelt de minister de mening dat te veel leden van de EFSA (European Food Safety Authority) verbonden zijn met de industrie? Met 300 aanvragen per jaar kunnen vraagtekens geplaatst worden bij het vermogen van deze autoriteit om zorgvuldige inschattingen te maken.

Hoe is het mogelijk dat er een veldproef met ggo-aardappelen werd gedaan zonder dat duidelijk was aangegeven waar de proefvelden lagen? Het is een goede zaak dat de rechter de vergunning daarvoor vernietigd heeft. Het beleid is inmiddels aangepast en de locatie is verkleind. Denkt de minister dat deze aanpassing de toets van de rechter zal doorstaan? Wat betekent het voor de aanpalende bedrijven, die nog steeds niet weten waar deze experimenten plaatsvinden en of er gevaar voor uitkruising bestaat?

Is het kabinet bereid om bij overheidsinvesteringen in biotechnologie, specifiek als het gaat om gentechnologie in de landbouw, een kosten-batenanalyse te maken en daarbij helder aan te geven waar investeringen nodig zijn en waar niet? Dit leidt ertoe dat het geld uit het schadefonds co-existentie besteed kan worden aan zinnige dingen.

De heer Ormel (CDA) meent dat er in dit tijdsgewricht, waarin «googelen» aan de orde van de dag is, geen behoefte bestaat aan een instituut als het Virtueel Kenniscentrum Biotechnologie. De enige functie van dit kenniscentrum is dat een aantal websites van gesubsidieerde instellingen aan elkaar gekoppeld wordt. Welke kosten zijn aan dit project verbonden? Is de minister het hiermee eens?

Er moet meer duidelijkheid komen over de financiering van het Netherlands Genomics Initiative (NGI) voor de periode 2007–2013. Dit instituut verricht goed werk op het terrein van innovatie en biotechnologie. NGI lijkt er de dupe van te worden dat verschillende ministeries de financiering aan elkaar doorspelen. Kan het kabinet hierop schriftelijk reageren voor het algemeen overleg over wetenschapsbeleid van 30 mei 2007?

Hoe staat het met de heroverweging over de subsidie aan het Erfocentrum (het nationale kennis- en voorlichtingscentrum erfelijkheid)? Het is belangrijk dat er goede voorlichting is over erfelijkheid en medische biotechnologie.

De heer Ormel plaatst vraagtekens bij de financiering van het onafhankelijke Rathenau Instituut, waarvan de bestuursleden worden benoemd door de minister van OCW. Dit instituut gaat een opiniepeiling houden over embryonale stamcellen. Volgens het regeerakkoord is er een stand still afgesproken over embryonale stamcellen. Waarom wordt deze opiniepeiling gehouden bekostigd uit overheidsgeld? Kan worden toegezegd dat er geen door de rijksoverheid gevraagde en/of gefinancierde enquête komt over embryonale stamcellen?

Spreker steunt het standpunt van de regering inzake het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerde anjer. De regering moet echter wel aan de Europese Unie kenbaar maken dat dit standpunt alleen geldt voor een genetisch gemodificeerd plantaardig organisme. Ten aanzien van plantaardige organismen moet een «ja, mitsbeleid» gelden, maar ten aanzien van dierlijke organismen moet een «nee, tenzijbeleid» gelden.

Er mag geen sprake zijn van deregulering om de deregulering. Waar mogelijk moet de administratieve lastendruk verminderd worden. Dierproeven leiden tot een excessief zware lastendruk. Daarom zou het goed zijn om een enkelvoudige en geen dubbele zware toets te houden waarbij ethische aspecten een rol spelen. In dit verband kan gedacht worden aan opname van de Wet op de dierproeven in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Daarmee wordt dubbel werk voorkomen en hoeft er geen aparte afstemmingsregeling opgetuigd te worden tussen de GWWD en de WOD.

De vierde aanbeveling in het rapport «Verdere vereenvoudiging regelgeving biotechnologie» gaat over een procedurele vereenvoudiging van de besluitvormingsprocedure om een vergunning aan te vragen door de uniforme openbare voorbereidingsprocedure te vervangen door de reguliere besluitvormingsprocedure. Het is zaak dat de regering op dit punt niet te lang talmt. Binnen welke termijn wordt deze vereenvoudiging doorgevoerd?

Mevrouw Gill’ard (PvdA) richt haar inbreng op biotechnologie en meer specifiek op genetische modificatie van gewassen, de grenzen van genetische modificatie en een beoordeling van nieuwe technieken. Biotechnologie is een belangrijke pijler van de innovatieagenda in Nederland en in het bijzonder in Wageningen. Hoe wil het kabinet ontwikkelingen in de biotechnologie bevorderen? Welke geldstromen komen daarvoor beschikbaar? Kan de minister haar visie geven op het Virtueel Kenniscentrum Biotechnologie? Wat is de stand van zaken met betrekking tot dit kenniscentrum?

Naast de nadelen van genetische modificatie zijn er zeker voordelen in de mogelijkheden die deze kant van de biotechnologie kan brengen. De techniek moet, zowel voor het ontwikkelen van medicijnen als voor de groene genetica, niet alleen op voordelen beoordeeld worden. Van geval tot geval moet worden beoordeeld of na grondige analyse van de risico’s besloten moet worden tot toelating van een techniek. In Europees verband zijn afspraken gemaakt over de toelating van gewassen en grondstoffen na uitgebreide risicoanalyses. Een zorgpunt voor de toelating in Europees verband is dat analyses zich vooral richten op de volksgezondheid en minder op de risico’s voor de biodiversiteit. Wat is de opvatting van de minister over de wenselijkheid van het verder inzetten van een beoordeling van de risico’s voor de natuur?

Bij coëxistentie gaat het om het naast elkaar laten bestaan van enerzijds gangbare en biologische landbouw en anderzijds de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen. Van belang is om de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor bemestingen wettelijk te regelen. Hoe staat het met het convenant dat zou worden afgesloten over deze problematiek?

In Europa dienen de grenzen van de contaminatie van uitgangsmateriaal zoals zaaigoed en platgoed nog te worden vastgesteld. Die grenzen moeten worden gesteld op de detectiegrens. Is de minister bereid dit te bepleiten in Europa? Alle onbedoelde contaminatie met genetisch gemodificeerde organismen boven de 0,9% dient vermeld te worden op de producten, waarbij de 0,1%-grens uitgangspunt is. Kan de minister toezeggen dat hierop scherpe controle wordt uitgeoefend? Immers, consumenten hebben recht op die informatie.

Biotechnologie is een wetenschap die een razendsnelle ontwikkeling doormaakt in verschillende richtingen. Dit vraagt om een duidelijk kader met betrekking tot de beoordeling van de toegepaste technieken. Daarbij gaat het om de vraag of zij vallen onder genetische modificatie en om de vraag hoe de producten die afkomstig zijn uit deze technieken moeten worden beoordeeld. Wat is de visie van de minister daarop?

Het is noodzakelijk dat er ook aandacht uit blijft gaan naar de meer traditionele vermeerderingstechnieken. Het is voor onderzoeksinstellingen erg moeilijk om zich in het geweld van de biotechnologie staande te houden en fondsen aan te boren om via andere lijnen het wetenschappelijk onderzoek vorm te blijven geven. Het is van eminent belang dat niet eenzijdig gekeken wordt naar de mogelijkheden van de biotechnologie en de genetische modificatie. Is de minister het ermee eens dat ook deze kant van het onderzoek aandacht behoeft? Welke garanties kan het kabinet daarvoor geven?

Er is een brede discussie over de wenselijkheid van het inzetten van dit soort technieken in relatie met het bestrijden van ziekten en plagen, het resistent maken van gewassen en het opwaarderen van gewassen met gezondheidsbevorderende stoffen. Die discussie is niet alleen in de rijke landen gaande maar ook in ontwikkelingslanden. Hoe kijkt de minister tegen dit vraagstuk aan? Welke rol kan de FAO (Food and Agricultural Organization) hierin spelen voor de ontwikkelingslanden?

Dierproeven zijn een noodzakelijk kwaad. Voor biotechnologie bij dieren moet het «nee, tenzijprincipe» gelden. Deze onderwerpen zullen uitvoerig aan de orde komen bij de evaluatie van de Wet op de dierproeven, de evaluatie van het Besluit biotechnologie bij dieren en de Trendanalyse biotechnologie. Daarop vooruitlopend is het van groot belang dat onderzoek naar alternatieven voor dierproeven wordt doorgezet en dat deze alternatieven steeds meer worden gebruikt. Niet alleen de overheid is verantwoordelijk voor financiering van het onderzoek naar alternatieven. Verhoging van het budget zal uit het bedrijfsleven moeten komen. Bij de begrotingsbehandeling van LNV is een motie aangenomen die pleit voor een heffing op onderzoeken waarbij dierproeven worden gedaan. De minister van LNV heeft gezegd dat een heffing bij dierproeven in EU-verband besproken zal worden. Kan de staatssecretaris meedelen wat haar inzet op dit dossier zal zijn?

In de beleidsnota wordt voorgesteld om regelgeving op het terrein van biotechnologie te vereenvoudigen. De discussie hierover moet gevoerd worden als er meer gegevens op tafel liggen. Het is nog te vroeg voor vereenvoudiging van regels, bijvoorbeeld op het terrein van biotechnologie bij dieren, omdat nog niet duidelijk is welke beoordelingen en welke juridische maatregelen ingezet moeten worden.

Kan de minister duidelijk maken wat haar inzet op het dossier van het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerde anjer is? Is bij de beoordeling van de risico’s het aspect van biodiversiteit voldoende meegewogen?

Mevrouw Gill’ard vraagt aandacht voor de financiering van het NGI. Kan de minister dit punt meenemen in het overleg met de andere betrokken ministers?

De dialoog over het stamcelonderzoek moet voortgaan, ondanks het gegeven dat de PvdA zich gecommitteerd heeft aan het voortbestaan van het moratorium. In de Embryowet staat dat er voor september 2007 een nieuwe datum moet worden vastgesteld voor het opheffen van het moratorium. Wanneer kan de Kamer dat antwoord verwachten?

De heer Madlener (PVV) steunt het kabinet in het standpunt dat het nog te vroeg is om de eerste aanbeveling uit het rapport «Verdere vereenvoudiging regelgeving biotechnologie» over te nemen, omdat er nog bijeenkomsten met betrokken partijen worden gehouden. Die steun geldt niet het kabinetsvoorstel naar aanleiding van de tweede aanbeveling, waarbij het kabinet stelt dat het zal nagaan of er aanleiding is om voor categorieën biotechnologische handelingen opnieuw een voorstel tot vrijstelling te doen. De derde aanbeveling betreft het vrijstellen van de vergunningsplicht op grond van de GWWD voor bepaalde biotechnologische handelingen. Het is noodzakelijk om dat per concreet geval te beoordelen. Is het kabinet daartoe bereid? De vierde aanbeveling betreffende het versnellen van besluitvormingsprocedures vindt instemming. Ook de aanbeveling op het gebied van de gentherapie betreffende het maximaal gelijktrekken van rapportage-eisen valt in goede aarde.

De heer Madlener vindt de functie van het Virtueel Kenniscentrum Biotechnologie gezien de nieuwe internettechnieken achterhaald.

Hij steunt het kabinetsstandpunt inzake de genetisch gemodificeerde anjer, omdat hij vindt dat de voordelen voor Colombia en Ecuador zwaarder wegen dan de eventuele nadelen.

De heer Zijlstra (VVD) vindt dat dit debat te vroeg wordt gehouden, omdat er voornamelijk standpunten van het vorige kabinet voorliggen. Hij is juist benieuwd naar de standpunten van het nieuwe kabinet over biotechnologie.

In het kader van het «ja, mitsprincipe» dat de VVD-fractie hanteert, stuit het in de handel brengen van een genetisch gemodificeerde anjer niet op bezwaren.

Het kabinetsstandpunt bij het rapport «Verdere vereenvoudiging regelgeving biotechnologie» gaat niet ver genoeg. Nederland moet geen kop zetten op de Europese regelgeving. De Europese regelgeving zorgt al voor een enorme achterstandspositie voor biotechnologie ten opzichte van de rest van de wereld. Nederland is met dit voorstel op de goede weg. Er moet meer gekeken worden naar de kansen die biotechnologie biedt. Hoe staat het met de uitvoering van het besluit over ggo waarom in het algemeen overleg van 19 april 2006 is verzocht?

Terecht is door het CDA en de PvdA gepleit voor het blijven financieren van het NGI. Het kan niet zo zijn dat vijf ministeries, doordat zij elkaar niet tegemoet willen komen, ervoor zorgen dat het instituut ophoudt te bestaan. Als hierover niet snel duidelijkheid komt, bestaat het gevaar dat de goede wetenschappers die bij dit instituut werkzaam zijn vertrekken. Daarom moet er voor de zomer een goed financieringsplan liggen.

Antwoord van de bewindslieden

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport maakt een aantal algemene opmerkingen over de VWS-agenda voor biotechnologie. Een hoofdpunt is de uitvoering van de VWS-agenda medische biotechnologie. Een belangrijk resultaat daarvan is de onderzoeksagenda medische biotechnologie. Begin februari is de Kamer over de resultaten van de uitvoering van de VWS-agenda en over de implementatie van de onderzoeksagenda geïnformeerd. In de komende periode zal in overleg met OCW en EZ worden bezien hoe op het vlak van de medische biotechnologie de publieke middelen beter afgestemd kunnen worden op de maatschappelijke prioriteiten. Daarover zal de Kamer voor 1 oktober 2007 worden geïnformeerd. Voor innovatie moet de overheid soms stimulerend optreden. In dat verband is het van belang om onnodig belemmerende wet- en regelgeving en procedures te stroomlijnen. Tegelijkertijd is het van belang dat de uitvoering van wet- en regelgeving buitengewoon zorgvuldig gebeurt. Die afweging heeft een rol gespeeld bij het opstellen van het toetsingskader.

De vragen die gesteld zijn over biotechnologie en dieren vallen onder de portefeuille van de minister van VWS. De staatssecretaris zal de gestelde vragen aan hem doorspelen en hem verzoeken schriftelijk te antwoorden. De vragen over de raakvlakken tussen biotechnologie en dierproeven vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister van LNV. Deze vragen worden doorgespeeld aan de minister van LNV met het verzoek de Kamer daar schriftelijk op te antwoorden.

Met betrekking tot het Erfocentrum stelt de staatssecretaris dat het belangrijk is dat de burger kan beschikken over begrijpelijke, betrouwbare en evenwichtige informatie over biotechnologie zodat burgers tot goed afgewogen beslissingen over toepassing kunnen komen. Met dat doel is het Erfocentrum een aantal jaren geleden opgezet met een tijdelijke subsidie van VWS. Het Virtueel Kenniscentrum Biotechnologie is veel meer gericht op het toegankelijker maken van informatie op reeds beschikbare betrouwbare sites ten behoeve van burgers. Waar het Erfocentrum gericht is op het genereren van informatie is het Virtueel Kenniscentrum Biotechnologie gericht op het ontsluiten van informatie. Het aanbod van sites en de informatie daarop is een dynamisch geheel dat in de toekomst kan veranderen. Dat geldt ook voor de biotechportal en voor de website kiesBeter.nl. Over het al dan niet voortzetten van subsidieverlening vanaf 2008 aan het Erfocentrum zal de Kamer binnen enkele weken worden geïnformeerd.

De staatssecretaris zal met de minister van OCW bespreken wat verschillende fracties naar voren hebben gebracht met betrekking tot het NGI en daarbij de wens van de Kamer melden dat hierover voor 30 mei aanstaande duidelijkheid moet komen.

De staatssecretaris heeft geen behoefte, zich te mengen in de activiteiten van het Rathenau Instituut, ook niet als het gaat over de Embryowet. De leden van het bestuur worden benoemd door de minister van OCW op voordracht van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW). Beheersmatig is dit instituut dus bij de KNAW ondergebracht. Partijdigheid is dan onvoorstelbaar. De Embryowet betreft complexe materie op een wetenschappelijk terrein dat voortdurend in beweging is. Het kweken van embryo’s om er onderzoek mee te kunnen doen is één van de dilemma’s op dit terrein. Het is nuttig als er in de komende jaren over een moreel thema als embryo’s veel discussie plaatsvindt. Dit laat onverlet dat er in het coalitieakkoord is afgesproken dat het moratorium dat op 1 september 2007 afloopt voorlopig gehandhaafd blijft. Daarover kan de Kamer nog voor de zomer een voorstel tegemoet zien.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wijst op de Trendanalyse Biotechnologie van de Commissie Genetische Modificatie, de Commissie biotechnologie bij dieren en de Gezondheidsraad over de verwachte ontwikkelingen in de biotechnologie die de Kamer in juni met de bijbehorende kabinetsstandpunten zal worden toegezonden. De Trendanalyse biedt bij uitstek een goede gelegenheid om de discussie met de Tweede Kamer aan te gaan over biotechnologie en de ethische en maatschappelijke aspecten van nieuwe ontwikkelingen. Gezien het fundamentele karakter van dit debat is het beter dit overleg op te schorten tot de kabinetsstandpunten er liggen en het debat nog voor het zomerreces voort te zetten. Daarbij zal ook aan de orde komen de toepassing van het voorzorgsbeginsel rond biotechnologische ontwikkelingen. Op de vragen die buiten dit principiële debat vallen, zal de minister zo snel mogelijk schriftelijk ingaan.

Toezeggingen

– Vragen over dierproeven zullen schriftelijk worden beantwoord door de minister van VWS;

– Vragen over biotechnologie in relatie tot dieren zullen schriftelijk worden beantwoord door de minister van LNV;

– De staatssecretaris zegt toe dat zal worden teruggekomen op stand van zaken rond het heroverwegen van subsidie aan het Erfocentrum;

– Voor de zomer wordt teruggekomen op het aflopen van het moratorium embryonale proeven. (Aan minister toezegging gevraagd om met overheidsgeld gefinancierd onderzoek naar embryonale stamcellen, wat krachtens de embryowet is verboden, niet toe te staan);

– Voor 1 oktober zal een brief over de onderzoeksagenda medische biotechnologie VWS aan de Kamer worden gestuurd;

– Voor 30 mei 2007 zal de staatssecretaris van VWS met een voorstel komen voor financiering NGI vanaf 2008;

– De minister zegt toe voor het zomerreces een debat over biotechnologie te zullen voeren.

In een brief aan de minister van VROM zijn vragen van de commissieleden opgenomen waarop schriftelijk geantwoord zal worden door de betrokken bewindspersonen.

Op 26 april is een brief gestuurd aan bewindslieden VROM, VWS en LNV met vragen van de verschillende fracties. Deze worden schriftelijk beantwoord (07-VROM-B-027).

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Koopmans

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Schreijer-Pierik

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Smeets

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Ipenburg


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Haverkamp (CDA), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie).

Plv. leden: Duyvendak (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Crone (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Willemse-van der Ploeg (CDA), Kamp (VVD), Wolfsen (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Waalkens (PvdA), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (ChristenUnie).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD) en Polderman (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé Hamming (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Agema (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD) en Lempens (SP).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Van Gijlswijk (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Azough (GroenLinks), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (VVD), Griffith (VVD), Atsma (CDA), Van der Ham (D66), Çörüz (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Langkamp (SP), Jacobi (PvdA), Arib (PvdA), Kamp (VVD), De Wit (SP), Thieme (PvdD), Graus (PVV), Luijben (SP), Hamer (PvdA) en Ortega-Martijn (ChristenUnie).

Naar boven