27 428 Beleidsnota Biotechnologie

Nr. 214 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 maart 2012

Op 1 februari jl. heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) aangekondigd (Staatscourant 1 februari 2012, nr. 2007) dat het voornemens is alle zogenoemde Rub-toelatingen in te trekken met ingang van 1 juli 2012, omdat deze in strijd zijn met de huidige regelgeving. Bij die aankondiging is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden hun zienswijze kenbaar te maken. Daarna neemt het Ctgb een definitief besluit. In de tussentijd kunnen belanghebbenden een nieuwe aanvraag tot goedkeuring of toelating indienen. Zoals ik u hebt toegezegd tijdens het algemeen overleg tuinbouw op 15 februari jl., informeer ik u hiermee over de aanleiding en noodzaak voor dit voorgenomen besluit, alsmede over mijn standpunt. De Rub-toelatingen bevatten biociden en gewasbeschermingsmiddelen. Ik ga in op de gewasbeschermingsmiddelen.

Voorgeschiedenis

Onder de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 waren totaal circa 40 werkzame stoffen uitgezonderd van de beoordeling volgens die wet. Deze stoffen waren opgesomd in de Regeling uitzondering bestrijdingsmiddelen (Rub). Deze regeling bevatte stoffen die te algemeen verkrijgbaar waren om een exclusieve toelating als gewasbeschermingsmiddel met bijbehorende merkbescherming te verkrijgen of stoffen waarvan de toepassing als relatief ongevaarlijk werd gezien. Het ging daarbij om «huis-, tuin- en keukenmiddelen» zoals bier ter bestrijding van slakken, maar ook om serieuzere stoffen voor professioneel gebruik zoals zwavelzuur of koolzuurgas. In 2007 is deze regeling vervallen, tegelijk met de inwerkingtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In die wet werd namelijk geregeld dat iedere stof en ieder middel moet zijn beoordeeld op zijn effecten voor mens, dier en milieu voordat het mag worden gebruikt, en dat was bij de bedoelde stoffen niet het geval. Teneinde te voorkomen dat vanaf dat moment de stoffen niet meer mochten worden gebruikt, zijn deze stoffen bij wijze van overgangsrecht bij de wet aangemerkt als toelating. Men spreekt daarom wel van Rub-toelatingen.

Het overgangsrecht bepaalde dat deze stoffen waren toegelaten, totdat het (Ctgb) a. de toelating zou intrekken of wijzigen, of b. zou besluiten tot een nieuwe toelating op grond van de wet, na een beoordeling van de effecten op mens, dier en milieu. Een dergelijke beoordeling heeft echter nog niet plaatsgevonden.

Gewasbeschermingsmiddelenverordening

Sinds 14 juni 2011 is Verordening (EG) 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309) (hierna: de gewasbeschermingsmiddelenverordening) van toepassing. De verordening bepaalt dat geen gewasbeschermingsmiddel op de markt mag worden gebracht of gebruikt, tenzij het middel officieel is toegelaten. In Nederland vereist dat een aanvraag bij en besluit van het Ctgb. Daarnaast onderkent de gewasbeschermingsmiddelenverordening, net als Nederland voordien met de Rub al had gedaan, dat er bepaalde stoffen zijn die niet voornamelijk als gewasbeschermingsmiddel worden gebruikt, zoals bier of melk. Vanwege het geringe economische belang daarbij worden deze stoffen niet als gewasbeschermingsmiddel op de markt gebracht, hoewel zij wel van nut kunnen zijn ter bescherming van planten. De verordening bepaalt echter wel dat voor gebruik van dergelijke stoffen (als ware het gewasbeschermingsmiddelen) de goedkeuring van de Europese Commissie is vereist. De eventuele werkzaamheid van de stof behoeft niet te worden beoordeeld. De goedkeuring wordt namelijk verkregen als blijkt dat de desbetreffende stof «geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect heeft op de gezondheid van mens of dier, noch een onaanvaardbaar nadelig effect op het milieu.» Daartoe dient een lidstaat of belanghebbende partij een aanvraag voor goedkeuring als basisstof, met eventueel beschikbare evaluaties over de mogelijke effecten, in te dienen bij de Europese Commissie. LTO Nederland heeft inmiddels een dergelijke aanvraag ingediend bij de Commissie. Zodra goedkeuring is verkregen, geldt deze voor het gehele Europese grondgebied, dus niet alleen voor Nederland.

Naast de goedkeuring als basisstof en de gewone toelating als gewasbeschermingsmiddel geeft de gewasbeschermingsmiddelenverordening de mogelijkheid om een toelating te verkrijgen voor een gewasbeschermingsmiddel met een laag risico. Dat kan nadat de werkzame stof door de Europese Commissie is goedgekeurd als een werkzame stof met een laag risico voor mens, dier en milieu en dat blijkt uit de risicobeoordeling dat geen specifieke risicobeperkende maatregelen zijn vereist. Het zou kunnen dat enkele stoffen hiervoor in aanmerking komen. Het voordeel is dat een dergelijke toelating niet voor 10 jaren maar voor 15 jaren geldt.

Standpunt

Uit de nu bekende zienswijzen van maatschappelijke organisaties en ondernemingen komt naar voren dat zij verwachten te weinig tijd te hebben om de huidige Rub-toelatingen opnieuw via de Europese Commissie en Ctgb beoordeeld en goedgekeurd dan wel toegelaten te krijgen.

Onder andere omdat volgens velen nog onvoldoende helder is wat de benodigde Europese goedkeuringscriteria (en termijnen) zijn op basis waarvan de huidige Rub-toelatingen ook in toekomst na een nieuwe beoordeling mogen worden gebruikt. Het risico is dat er waardevolle stoffen verdwijnen om ziekten en plagen te kunnen bestrijden.

HeHet is mijn nadrukkelijke intentie om zoveel mogelijk van de huidige Rub-toelatingen – mits gebleken is dat die veilig zijn voor mens, dier en milieu – beschikbaar te houden voor de Nederlandse land- en tuinbouw. Als voor de beoordeling van de Rub-toelatingen een jaar extra tijd nodig is, ben ik niet tegen enige uitstel om de Rub-toelatingen in te trekken, onder voorwaarde dat de belanghebbenden op korte termijn wel aanvragen tot goedkeuring als basisstof of toelating als gewasbeschermingsmiddel indienen. Ik heb het Ctgb voorgesteld om het besluit uit te stellen tot 1 januari 2014, met daarbij een mogelijke aflever- en opgebruiktermijn van maximaal 18 maanden. Dat geeft het bedrijfsleven gelegenheid om uiterlijk tot 1 juli 2015 een goedkeuring of toelating te verkrijgen in overeenstemming met de gewasbeschermingsverordening. Het Ctgb heeft aangegeven hiertegen geen bezwaar te hebben. Ook met het bedrijfsleven dienen dan afspraken te worden gemaakt om te voorkomen dat dit proces te vrijblijvend wordt. Daarom zal ik het Ctgb verzoeken om samen met mijn ministerie een voorlichtingsbijeenkomst te organiseren voor het bedrijfsleven met als doel helderheid over het proces en tijdpad te geven.

Tegelijkertijd zal ik bij de Europese Commissie aandringen op een zeer spoedige uitwerking van de criteria voor goedkeuring van de basisstoffen en voor de eenvoudige toelating van de laag risico stoffen van de huidige op de Rub-toelatingen. Ik streef er naar dat die criteria in mei 2012 bekend zijn. Ik zal het Ctgb verzoeken om deze informatie dan tijdens de voorlichtingsbijeenkomst aan de belanghebbenden te verstrekken.

Tot slot merk ik nog het volgende op. In een enkel geval is de werkzame stof van een Rub-toelating al beoordeeld en niet goedgekeurd door de Europese Commissie, dit brengt met zich mee dat die Rub-toelating zo snel mogelijk dient te vervallen. Deze stoffen vallen dus niet onder het hierboven genoemde uitstel.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

Naar boven