27 428 Beleidsnota Biotechnologie

Nr. 204 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 september 2011

Bijgaand ontvangt u antwoord op vragen van uw vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over:

  • Het verslag van het sectoroverleg over een octrooilicentie-gedragscode vanwege de motie Jacobi (Kamerstukken II 2009/10, 27 428, nr. 166), de motie Van Bemmel (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 197) en de brief van 29 juni 2011, en

  • De analyse van haalbaarheid en wenselijkheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht naar aanleiding van de brief van 14 april 2011.

Alvorens in te gaan op deze onderwerpen, is het goed beide onderwerpen te onderscheiden.

In de brief van 29 juni 2011 heeft uw vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gevraagd om het eindresultaat van de dialoog tussen stakeholders, belanghebbenden en maatschappelijke organisaties naar aanleiding van de op 1 juli 2010 aangenomen motie Jacobi, (Kamerstukken II 2009/10, 27 428, nr. 166).

In de genoemde motie Jacobi is het kabinet verzocht het initiatief te nemen tot een dialoog met de stakeholders in de sector en de maatschappelijke organisaties, om te komen tot een gedragscode waarin ook afspraken gemaakt kunnen worden over hoe om te gaan met eerder (te) breed verleende octrooien, en de Kamer binnen een jaar daarover te informeren.

In de motie Van Bemmel is onder meer aan het kabinet gevraagd om op zeer korte termijn in overleg te treden met de groep van bedrijven, om helderheid te verschaffen over de status en voortgang van de lopende dialoog, en in het komende jaar een traject in te zetten met als doel tot een door de sector gedragen oplossing te komen.

Er moet dus onderscheid worden gemaakt tussen twee parallel lopende acties, te weten:

  • 1. sinds augustus 2010: sectoroverleg van bedrijven in de groenteveredelingssector om te komen tot sectorbreed gedragen afspraken over een gedragscode voor toegang tot biologisch materiaal en het gebruik van octrooilicenties, en

  • 2. sinds 11 april 2011: consultatie van belangenorganisaties VNO-NCW, Plantum, LTO, NIABA en Nefarma, met het oog op analyse van wenselijkheid en haalbaarheid van en alternatieven voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht.

Ad 1. Sectoroverleg over een gedragscode

Naar aanleiding van de motie Jacobi over een licentiegedragscode is indertijd overleg geweest tussen het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Plantum. Plantum heeft zich toen bereid verklaard het proces voor de uitvoering van de motie Jacobi te faciliteren via sectoroverleg van bedrijven, voorshands in de voedingstuinbouwgewassen, om gezamenlijk de mogelijkheden te onderzoeken voor een licentiegedragscode.

Op eerdere momenten is over de ontwikkeling van een gedragscode reeds aan de Tweede Kamer gerapporteerd.

Op 19 april 2010 hebben de toenmalige ministers van LNV en van Economische Zaken het rapport «Veredelde Zaken» aangeboden over de toekomst van de plantenveredeling in het licht van de ontwikkelingen in het octrooirecht en kwekersrecht (Kamerstukken II 2009/10, 27 428, nr. 162, met bijlage).

In de begeleidende brief is aangegeven dat de sector zelf een belangrijke bijdrage kan leveren aan oplossingen voor het vraagstuk van de octrooiproblematiek van kwekers, omdat idealiter juist binnen de branche de dialoog plaatsvindt over zelfregulering en een gedragscode, omdat de problemen ook door de sector zelf worden veroorzaakt. Nationale c.q. internationale gedragscodes voor het vergemakkelijken van het gebruik van octrooien en het verkrijgen van licenties zijn gebruikelijk in andere industriële sectoren. Het proces van licentieverlening is namelijk ondoorzichtig, en afhankelijk van de commerciële strategie van de houder van de licentie. Dit kost (juridische) inspanningen, levert in het bijzonder voor de traditionele veredelingsbedrijven onzekerheden op en belemmert een open en onafhankelijke innovatie. Gezien het belang van de veredelingssector en de kennis die in Nederland beschikbaar is, is gebruik van de Nederlandse kennis en ervaring wenselijk bij de totstandkoming van zo’n gedragscode. Een dergelijke gedragscode zal wel moeten worden bezien op eventuele mededingingsvraagstukken. In de genoemde brief is ook aangegeven dat het bedrijfsleven weliswaar eerst aan zet is maar, daar waar nuttig en mogelijk, de overheid dergelijk overleg zal faciliteren door het beschikbaar stellen van expertise of anderszins.

Op 5 oktober 2010 heeft de toenmalige minister van LNV laten weten dat zij de bedrijven in de sector in de brief van 19 april 2010 heeft opgeroepen de eigen verantwoordelijkheid te nemen en gesprekken te beginnen om tot een gedragscode te komen (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 174). In deze brief wordt herinnerd aan de motie Jacobi en de oprichting van een werkgroep in de sector plantaardig uitgangsmateriaal (voedingstuinbouwgewassen) onder auspiciën van Plantum (met waarnemers van het ministerie), die sinds 24 augustus 2010 actief is. De primaire doelstelling is te onderzoeken hoe kan worden gekomen tot een gedragscode met voorwaarden voor licentieverlening. De voorwaarden dienen te gelden voor alle bedrijven, niet alleen voor Nederland, maar minimaal op Europese schaal, en bij voorkeur wereldwijd, omdat het niet verstandig is te wachten op een eventuele aanpassing van de Bio-octrooirichtlijn 98/44/EG, die minstens enkele jaren in beslag zal nemen.

Op 10 november 2010 (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 175) heeft de toenmalige minister van LNV eveneens bericht over de stand van zaken over de uitvoering van de motie Jacobi, in antwoord op de desbetreffende vraag van de vaste commissie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Toen is aangegeven dat de opgerichte werkgroep een verkenning uitvoert van relevante aspecten bij het verkrijgen van octrooilicenties met het oog op plantenveredeling, en onder welke voorwaarden licenties kunnen voldoen aan «frand-principes», dat wil zeggen «fair, reasonable and non discriminatory». Mededingingsrechtelijke aspecten dienen daarbij nadrukkelijk aan de orde te komen ter voorkoming van concurrentiebeperkende afspraken.

Benadrukt is toen ook dat ervoor gekozen is om een start te maken met partijen die zelf in de dagelijkse kwekerspraktijk ervaring hebben opgedaan met octrooirecht, kwekersrecht en licenties. Ook is toen aangegeven dat, afhankelijk van de voortgang van deze werkgroep, in een later stadium de gevraagde dialoog zo nodig zou kunnen worden verbreed naar andere onderwerpen en naar andere partijen, zoals maatschappelijke organisaties.

Via de ambtelijke waarnemers bij het sectoroverleg over de licentiegedragscode heb ik gevraagd uiterlijk een jaar na de startdatum (24 augustus 2010) aan mij te rapporteren over de voortgang, de tot nu toe bereikte resultaten en een verwachtingsperspectief van de afronding van werkzaamheden. Dit verslag is op 15 augustus jl. ontvangen.

Het verslag van het sectoroverleg treft u bijgaand ter kennisneming aan.1

In dit verslag wordt nader ingegaan op het doel van het sectoroverleg, namelijk te komen tot een werkbare oplossing voor het gebruik van al het biologische materiaal waarop octrooirecht rust waarin een of meer geoctrooieerde «traits» zijn opgenomen (dat wil zeggen gengerelateerde onderscheidbare eigenschappen), en de commercialisatie van hieruit ontwikkelde producten.

Uit het verslag blijkt dat onder leiding van een Stuurgroep van betrokken bedrijven drie werkgroepen zijn ingesteld die zich respectievelijk buigen over:

  • de voorbereiding van een standpunt over het moment van verlenen van toegang tot biologisch materiaal dat is gedeponeerd in het kader van een octrooi(aanvraag);

  • een voorstel dat de toegang tot biologisch materiaal regelt, met in acht te nemen uitgangspunten die door de Stuurgroep zijn geformuleerd;

  • de definities van de verschillende soorten te onderscheiden «traits».

Voorts blijkt uit het verslag dat het overleg constructief verloopt maar nog niet is afgerond, en dat pas dit najaar duidelijk zal worden of een werkbare oplossing in het verschiet ligt. Bij een positieve uitkomst verwacht ik van het sectoroverleg ook een beschrijving van de verdere marsroute en het tijdpad waarlangs een werkbare oplossing gerealiseerd zal kunnen worden. U zult daarover te gelegener tijd worden geïnformeerd.

In dit stadium van het sectoroverleg acht ik het overigens niet raadzaam dit overleg te verbreden met niet-direct betrokken organisaties (die zelf geen directe praktijkervaring met octrooilicenties hebben) en met andere onderwerpen dan primair de gedragscode voor toegang tot biologisch materiaal waarop octrooirecht rust en redelijke licentievoorwaarden voor het gebruik ervan.

Het onderwerp van (te) breed verleende octrooien krijgt overigens ook aandacht in de op kwekers gerichte gezamenlijke voorlichtingscampagne over octrooirecht en kwekersrecht van Agentschap NL Octrooicentrum en de Raad voor Plantenrassen.

Ad 2. Consultatie van belangenorganisaties met het oog op analyse van haalbaarheid en wenselijkheid van en alternatieven voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht.

Bij brief van 14 april 2011 van uw vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is reeds verzocht om toezending van de analyse van de haalbaarheid en wenselijkheid van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht.

Dit onderwerp is ook aan de orde gekomen op 18 mei 2011 in het Algemeen Overleg en het Verslag Algemeen Overleg op 22 juni 2011 met de staatssecretaris hierover.

Over dit onderwerp heb ik u bericht in mijn brief van 16 augustus jl. (Kamerstukken II , 2010/11, 27 428, nr. 202) en heb ik aangegeven de motie Van Bemmel over een dialoog met stakeholders en de motie Ormel over een onafhankelijke voorzitter (Kamerstukken II, 2010/11, 27 428, nr. 197 en 198) te zullen uitvoeren.

Ik zal de beoogde onafhankelijke voorzitter van deze dialoog ook verzoeken aandacht te geven aan inbreng van maatschappelijke organisaties en hun zienswijzen bij de oplossing van de onderhavige problematiek.

Uw Kamer zal nader over de voortgang en de uitkomst van deze consultatie worden geïnformeerd, zodra de analyse is afgerond. Naar verwachting zal dat in de loop van komend jaar zijn.

Slotopmerking

Ik spreek hierbij graag het vertrouwen uit dat het sectoroverleg over de licentiegedragscode en de brede consultatie van belangenverenigingen oplossingen zullen opleveren die de toegang tot biologisch materiaal voor veredelingsdoeleinden zullen vergemakkelijken. Verder verwacht ik van alle bij de brede consultatie betrokken partijen dat zij constructief zullen bijdragen aan de voorbereiding van de standpuntbepaling over eventuele invoering van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het internationale octrooirecht, of passende alternatieven daarvoor.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven