nr. 104
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 april 2008
Bij het algemeen overleg van 13 februari jl. (Kamerstuk 21 501-32,
nr. 272) over de Landbouwraad heeft de minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit u een schriftelijke reactie toegezegd over de markttoelating
van een genetisch gemodificeerde aardappel, die op de agenda van de Landbouwraad
van 18 februari stond. De Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA)
zou bij dit dossier onvoldoende rekening hebben gehouden met mogelijke resistentieontwikkeling
van bodembacteriën voor het antibioticum kanamycine. Bij deze wil ik
u, mede namens de minister van LNV en de minister van VWS, conform uw verzoek
nader informeren over deze markttoelating.
Het betreft de genetisch gemodificeerde aardappellijn EH92–527–1,
die door de genetische modificatie goedkoper, gemakkelijker en milieuvriendelijker
tot zetmeel kan worden verwerkt. De aardappel is niet bedoeld voor menselijke
consumptie. De pulp die ontstaat bij de verwerking tot zetmeel zal wel in
diervoeder worden verwerkt. Voor de teelt en verwerking tot zetmeel van deze
aardappel loopt sinds 1998 een aanvraag voor toelating tot de markt onder
de richtlijn 2001/18/EG inzake doelbewuste introductie in het milieu van genetisch
gemodificeerde organismen. Sinds 2005 loopt er ook een aanvraag onder verordening
EG/1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders
voor het gebruik in diervoeder. De onvoorziene of technisch niet te voorkomen
aanwezigheid van sporen van deze aardappel in levensmiddelen is meegenomen
in de risicobeoordeling.
Over dit dossier is discussie ontstaan vanwege één van de
in dit gewas ingebrachte genen, het nptII gen,
dat resistentie verschaft tegen de antibiotica kanamycine en neomycine. De
discussie laat zich in het kort als volgt samenvatten. De EFSA constateerde
dat er een theoretische kans bestaat dat dit gen van de plant wordt overgedragen
naar micro-organismen. De EFSA gaf aan dit niet te beschouwen als een risico
voor mens en milieu omdat:
1. De kans dat deze overdracht daadwerkelijk plaatsvindt, zeer klein wordt
geacht
2. Dit gen reeds wijdverspreid aanwezig is in bacteriële populaties
3. Kanamycine en neomycine niet (meer) van belang zijn voor de medische
en veterinaire zorg: een toename van resistentie zou dus geen groot risico
zijn.
De Europese Commissie heeft hierop het Europese Medicijnenagentschap (EMEA)
verzocht om een oordeel te geven over het therapeutisch belang van de groep
antibiotica waartoe kanamycine en neomycine behoren (de aminoglycoside groep).
De EMEA constateerde dat hoewel het gebruik van deze antibiotica op dit moment
inderdaad beperkt is, niet valt uit te sluiten dat ze op langere termijn gebruikt
kunnen worden, bijvoorbeeld tegen multiresistente bacteriën. Ook kunnen
er in de toekomst nieuwe antibiotica behorende tot deze groep ontwikkeld worden
die lijken op kanamycine en neomycine. Daarnaast gaf EMEA aan dat er veel
variatie is in de mate waarin het resistentiegen nptII reeds voorkomt in bacteriële populaties. EMEA gaf verder aan
van mening te zijn dat het niet tot de competentie van de EMEA behoort om
in te gaan op de overdracht van antibioticumresistentiegenen van gewassen
naar bacteriële populaties en de kans dat dit daadwerkelijk plaatsvindt.
De Commissie heeft de EFSA gevraagd om het EMEA rapport te bestuderen
en aan te geven of het rapport aanleiding gaf om de eerdere EFSA opinie te
herzien. EFSA gaf aan de conclusie van EMEA dat de aminoglycoside groep van
antibiotica van belang is voor de medische en veterinaire zorg te kunnen delen.
EFSA handhaafde evenwel haar mening dat het gebruik van het nptII gen in genetisch gemodificeerde planten niet tot risico’s
leidt, om de volgende redenen:
1. De kans dat het gebruik van nptII de werkzaamheid
van aminoglycoside antibiotica in gevaar brengt is zeer klein, vanwege de
zeer kleine kans op overdracht van het (werkzame) gen van plant naar bacterie.
2. De invloed van een eventuele overdracht vanuit genetisch gemodificeerde
planten zal zeer klein zijn, aangezien dit gen reeds wijdverspreid aanwezig
is in bacteriepopulaties.
3. nptII is slechts één van
de mechanismen waarmee bacteriën resistent kunnen worden tegen antibiotica
zoals kanamycine. Overdracht zal dus een beperkte invloed hebben op de totale
resistentie.
Met betrekking tot het gebruik van antibioticumresistentiegenen in genetisch
gemodificeerde organismen volgt Nederland sinds 2004 een geval per geval benadering.
Bij iedere toepassing van deze genen wordt beoordeeld of de mogelijke risico’s
voor mens en milieu aanvaardbaar klein zijn. Voor de genetisch gemodificeerde
aardappel in kwestie is aan de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) gevraagd
om advies. COGEM gaf aan dat de risico’s van de betreffende aardappel
verwaarloosbaar klein zijn.
Zowel het markttoelatingsdossier onder richtlijn 2001/18 als die onder
verordening EG/1829/2003 zijn inmiddels door de Europese Commissie aan de
Europese Raad voorgelegd. Mede gelet op het advies van de COGEM en de toelichting
van de EFSA bij haar standpunt ten aanzien van de veiligheid van het gebruik
van het nptII gen, kon Nederland instemmen met beide markttoelatingsdossiers
voor deze aardappel. Bij beide stemmingen was er geen gekwalificeerde meerderheid
voor of tegen de toelating. Conform de Europese regels zal de Commissie over
beide voorstellen gaan beslissen.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. M. Cramer