nr. 64
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 maart 2002
Bij de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel 27 426 Kaderwet
voor zelfstandige bestuursorganen heb ik met betrekking tot de amendementen
op de stukken 31 en 32, handelend over het al dan niet hanteren van het zgn.
«enumeratiestelsel» ter bepaling van de werkingssfeer van de Kaderwet
zbo, de aanvaarding van beide, ten nauwste met elkaar samenhangende amendementen
met kracht ontraden.
Mij is inmiddels gebleken dat beide amendementen zijn vervangen door andere
met de strekking dat
a. het enumeratiestelsel voor bestaande zelfstandige bestuursorganen wordt
gehandhaafd en dat de Kaderwet zbo onmiddellijk zal werken voor nieuwe zelfstandige
bestuursorganen, die na inwerkingtreding van de Kaderwet zbo worden ingesteld
en
b. aan de ministers de instructie wordt gegeven dat zij met betrekking
tot bestaande zelfstandige bestuursorganen binnen een jaar aan beide kamers
zullen kenbaar maken wanneer zij welke voorstellen zullen doen met betrekking
tot de toepasselijkverklaring (de enumeratie) van deze bestaande zelfstandige
bestuursorganen.
Ten aanzien van de twee amendementen, die thans in de plaats treden van
die op de stukken 31 en 32, laat ik thans het oordeel aan de kamer over.
Voor de volledigheid merk ik nog op dat ik tijdens de mondelinge behandeling
heb verzocht de eindstemming over het wetsvoorstel een week aan te houden.
Dit verzoek had niet alleen betrekking op de hiervoor genoemde amendementen,
maar op het totaal van amenderingsvoorstellen, dat ter tafel ligt. Nu in dat
totaal geen wijziging van betekenis is gekomen, acht ik het nog steeds wenselijk
dat de kamer de eindstemming zal aanhouden tot een week na de besluitvorming
over de amendementen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries