27 426
Regels betreffende zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet zelfstandige bestuursorganen)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende regels betreffende zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet zelfstandige bestuursorganen).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

27 september 2000

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat het wenselijk is basisregels vast te stellen betreffende zelfstandige bestuursorganen op het niveau van de centrale overheid;

Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

a. zelfstandig bestuursorgaan: een bestuursorgaan van de centrale overheid dat bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriële regeling met openbaar gezag is bekleed, en dat niet hiërarchisch ondergeschikt is aan een minister;

b. Onze Minister: Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 2

Deze wet is van toepassing op een zelfstandig bestuursorgaan, indien dit in de in artikel 1, onder a, bedoelde wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling is bepaald.

Artikel 3

Een zelfstandig bestuursorgaan dat samen met een of meer andere zelfstandige bestuursorganen deel uitmaakt van dezelfde rechtspersoon of organisatorische eenheid, kan mede ten behoeve van de andere zelfstandige bestuursorganen de verplichtingen ingevolge deze wet nakomen.

Artikel 4

Een zelfstandig bestuursorgaan behoeft voor instemming met mandaatverlening de goedkeuring van Onze Minister, tenzij het mandaatverlening door Onze Minister betreft. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat de te mandateren bevoegdheid naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door het zelfstandig bestuursorgaan kan belemmeren.

HOOFDSTUK 2 BEPALINGEN OVER PUBLIEKRECHTELIJK VORMGEGEVEN ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN

Artikel 5

Dit hoofdstuk is van toepassing op zelfstandige bestuursorganen die orgaan zijn van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon.

Artikel 6

1. Indien een zelfstandig bestuursorgaan op grond van een wettelijk voorschrift een bestuursreglement vaststelt, behoeft dit bestuursreglement de goedkeuring van Onze Minister.

2. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat het bestuursreglement naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door het zelfstandig bestuursorgaan kan belemmeren.

Artikel 7

1. Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van een zelfstandig bestuursorgaan.

2. Schorsing en ontslag vindt slechts plaats wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.

Artikel 8

1. Een lid van een zelfstandig bestuursorgaan vervult geen nevenfuncties die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

2. Een lid van een zelfstandig bestuursorgaan meldt het voornemen tot het aanvaarden van een nevenfunctie anders dan uit hoofde van zijn functie aan Onze Minister.

3. Nevenfuncties van een lid van een zelfstandig bestuursorgaan anders dan uit hoofde van zijn functie worden openbaar gemaakt. Openbaarmaking geschiedt door het ter inzage leggen van een opgave van deze nevenfuncties bij het zelfstandig bestuursorgaan en bij Onze Minister.

Artikel 9

1. Aan het lidmaatschap van een zelfstandig bestuursorgaan is een bezoldiging dan wel een schadeloosstelling verbonden.

2. Onze Minister stelt de bezoldiging of de schadeloosstelling vast.

3. Buiten de bezoldiging of de schadeloosstelling en de vergoeding van bijzondere kosten in verband met zijn functie geniet een lid van een zelfstandig bestuursorgaan dat geen onderdeel is van de Staat, geen inkomsten ten laste van de rechtspersoon waartoe het zelfstandig bestuursorgaan behoort.

4. Ten aanzien van de leden van een zelfstandig bestuursorgaan dat geen onderdeel uitmaakt van de Staat, wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 383 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verslag gedaan in het jaarverslag, bedoeld in artikel 13.

Artikel 10

1. Op het personeel in dienst van een zelfstandig bestuursorgaan dat geen onderdeel uitmaakt van de Staat, zijn de rechtspositieregels die gelden voor de ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries, van overeenkomstige toepassing. De in die regels neergelegde bevoegdheden, met uitzondering van de aan Ons dan wel de aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegekende bevoegdheden tot het stellen van regels, worden uitgeoefend door het zelfstandig bestuursorgaan. Voorzover in die regels is bepaald dat bevoegdheden worden uitgeoefend met medebetrokkenheid van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, worden deze bevoegdheden uitgeoefend met medebetrokkenheid van Onze Minister.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan gedeeltelijk worden afgeweken van het eerste lid.

Artikel 11

Het personeel dat werkzaam is ten behoeve van een zelfstandig bestuursorgaan staat onder het gezag van het zelfstandig bestuursorgaan en legt over werkzaamheden uitsluitend daaraan verantwoording af.

HOOFDSTUK 3 INFORMATIEVOORZIENING, STURING EN TOEZICHT

Artikel 12

1. Indien een zelfstandig bestuursorgaan bevoegd is tot het vaststellen van tarieven, behoeft de hoogte van de door het zelfstandig bestuursorgaan vastgestelde tarieven de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

2. De goedkeuring is niet vereist indien het zelfstandig bestuursorgaan is gebonden aan een maximumbedrag voor het tarief.

Artikel 13

1. Een zelfstandig bestuursorgaan stelt jaarlijks voor 1 juli een jaarverslag op. Het jaarverslag beschrijft de taakuitoefening en het gevoerde beleid.

2. Het jaarverslag wordt aan Onze Minister toegezonden.

Artikel 14

Een zelfstandig bestuursorgaan verstrekt desgevraagd aan Onze Minister alle voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 15

1. Onze Minister kan een besluit van een zelfstandig bestuursorgaan vernietigen.

2. Van het vernietigingsbesluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 16

1. Indien naar het oordeel van Onze Minister een zelfstandig bestuursorgaan zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het zelfstandig bestuursorgaan in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.

3. Onze Minister stelt de beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 4 BEPALINGEN BETREFFENDE FINANCIEEL TOEZICHT

AFDELING 1: BEGROTING PUBLIEKRECHTELIJKE ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN

Artikel 17

Deze afdeling is van toepassing op zelfstandige bestuursorganen die orgaan zijn van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon.

Artikel 18

Een zelfstandig bestuursorgaan dat onderdeel is van de Staat, zendt jaarlijks voor 1 april aan Onze Minister de ontwerp-begroting voor het daaropvolgende jaar.

Artikel 19

Een zelfstandig bestuursorgaan dat geen onderdeel is van de Staat, zendt jaarlijks voor een door hem vast te stellen datum aan Onze Minister de begroting voor het daaropvolgende jaar.

Artikel 20

1. De begroting, bedoeld in artikel 19, behelst een raming van de baten en lasten, een raming van de voorgenomen investeringsuitgaven en een raming van de inkomsten en uitgaven.

2. De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.

3. Uit de toelichting blijkt steeds welke begrotingsposten betrekking hebben op de uitoefening van de bij of krachtens de wet aan een zelfstandig bestuursorgaan opgedragen taken dan wel op andere activiteiten.

4. Tenzij de activiteiten waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatst goedgekeurde jaarrekening.

Artikel 21

1. De begroting, bedoeld in artikel 19, omvat voorts:

a. indien de wet bepaalt dat de kosten van een zelfstandig bestuursorgaan ten laste van de rijksbegroting komen: een voorstel aan Onze Minister aangaande het bedrag dat in het betreffende jaar in de rijksbegroting zal worden opgenomen;

b. indien de wet bepaalt dat de kosten van een zelfstandig bestuursorgaan gedekt zullen worden uit door het bestuursorgaan in rekening te brengen tarieven: een voorstel aan Onze Minister aangaande de in het betreffende jaar te hanteren tarieven;

c. indien de wet bepaalt dat de kosten van een zelfstandig bestuursorgaan uit zowel de rijksbegroting als uit tarieven bestreden zullen worden: een samenstel van voorstellen als bedoeld in de onderdelen a en b.

2. Indien een zelfstandig bestuursorgaan andere baten of inkomsten raamt, worden deze afzonderlijk vermeld en van een toelichting voorzien.

Artikel 22

1. Het besluit tot vaststelling van de begroting, bedoeld in artikel 19, behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

2. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 23

Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet een zelfstandig bestuursorgaan daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

AFDELING 2: BEHEER EN VERANTWOORDING BIJ PUBLIEKRECHTELIJKE ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN, DIE GEEN ONDERDEEL ZIJN VAN DE STAAT

Artikel 24

Deze afdeling is van toepassing op publiekrechtelijk vormgegeven zelfstandige bestuursorganen die geen onderdeel zijn van de Staat.

Artikel 25

Onze Minister kan bepalen dat een zelfstandig bestuursorgaan zijn voorafgaande instemming behoeft voor:

a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

b. het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen;

c. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan;

d. het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

e. het aangaan van overeenkomsten waarbij het zelfstandig bestuursorgaan zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

f. het vormen van andere fondsen en reserveringen dan de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 26;

g. het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

Artikel 26

1. Een zelfstandig bestuursorgaan vormt een egalisatiereserve.

2. Het verschil tussen de gerealiseerde baten van een zelfstandig bestuursorgaan en de gerealiseerde lasten van de activiteiten komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.

3. De van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd.

Artikel 27

1. Tegelijk met het jaarverslag, bedoeld in artikel 13, dient een zelfstandig bestuursorgaan de jaarrekening bij Onze Minister in.

2. Het besluit tot vaststelling van de jaarrekening behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

3. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 28

1. De jaarrekening, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd van het financieel beheer en van de geleverde prestaties over het verstreken boekjaar, wordt ingericht zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van het gestelde in titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het zelfstandige bestuursorgaan aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt een zelfstandig bestuursorgaan dat aan Onze Minister desgevraagd inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.

3. De verklaring, bedoeld in het tweede lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige besteding van de middelen door een zelfstandig bestuursorgaan.

4. De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van een zelfstandig bestuursorgaan voldoen aan eisen van doelmatigheid.

AFDELING 3: BEHEER EN VERANTWOORDING BIJ PRIVAATRECHTELIJKE ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN

Artikel 29

Deze afdeling is van toepassing op privaatrechtelijk vormgegeven zelfstandige bestuursorganen, tenzij titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht op dat zelfstandig bestuursorgaan van toepassing is.

Artikel 30

Indien een zelfstandig bestuursorgaan zich uitsluitend bezighoudt met bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriële regeling opgedragen taken en daaruit onmiddellijk voortvloeiende werkzaamheden, zijn de artikelen 19 tot en met 28 van toepassing.

Artikel 31

Indien een zelfstandig bestuursorgaan de bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriële regeling opgedragen taken en daaruit onmiddellijk voortvloeiende werkzaamheden uitvoert naast andere activiteiten:

a. houdt het een afzonderlijke boekhouding bij ter zake van die taken en werkzaamheden en

b. verantwoordt het in zijn jaarrekening die taken en werkzaamheden afzonderlijk.

HOOFDSTUK 5 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 32

Onze Minister zendt elke vijf jaar een verslag aan de Staten-Generaal ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van een zelfstandig bestuursorgaan.

Artikel 33

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties houdt een openbaar register bij waarin van alle zelfstandige bestuursorganen in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:

a. de naam of andere aanduiding;

b. het adres;

c. de rechtsvorm van de rechtspersoon waarvan het zelfstandig bestuursorgaan deel uitmaakt;

d. de taken en bevoegdheden, onder verwijzing naar de betreffende wettelijke voorschriften.

Artikel 34

1. Een zelfstandig bestuursorgaan draagt op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften zorg voor de nodige technische en organisatorische voorzieningen ter beveiliging van zijn gegevens tegen verlies of aantasting en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging en verstrekking van die gegevens.

2. Onze Minister kan bepalen dat het eerste lid niet van toepassing is op een zelfstandig bestuursorgaan.

HOOFDSTUK 6 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 35

De Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

cc. de leden van zelfstandige bestuursorganen aan wie een schadeloosstelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is toegekend.

Artikel 36

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 37

Deze wet wordt aangehaald als: Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Naar boven