27 276
Wijziging van de Meststoffenwet in verband met een aanscherping van de normen van het stelsel van regulerende mineralenheffingen en de invoering van een stelsel van mestafzetovereenkomsten

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 1 februari 2001

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel A, onder 1, komt onderdeel f te luiden:

f. Onder vervanging van het leesteken punt na onderdeel am (nieuw) door een puntkomma worden de volgende onderdelen toegevoegd:

an. mestafzetovereenkomst:

1°. overeenkomst als bedoeld in de artikelen 58ac, onderdelen a, onder 3°, en b, 58ad, onderdelen a, onder 3°, en b, 58ah, onderdelen a, onder 3°, en b, en 58ai, onderdelen a, onder 3°, en b, dan wel

2°. overeenkomst als bedoeld in de artikelen 58ae, eerste lid, onderdelen a en b, 58ah, onderdeel a, onder 4°, en 58ai, onderdeel a, onder 4°;

ao. erkende mestverwerker: mestverwerker als bedoeld in artikel 58ae, eerste lid, onderdeel a;

ap. erkende exporteur: exporteur als bedoeld in artikel 58ae, eerste lid, onderdeel b;

aq. erkende producent: producent als bedoeld in artikel 58ae, eerste lid, onderdeel c.

2. In onderdeel C komt artikel 7, eerste lid, te luiden:

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:

a. het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door houders van dieren, daaronder begrepen personen, rechtspersonen of samenwerkingsverbanden van personen of rechtspersonen die de dieren tijdelijk in het kader van een onderneming, niet zijnde een bedrijf onder zich hebben, door andere producenten van meststoffen en door handelaren in en transporteurs en gebruikers van meststoffen met betrekking tot:

1°. het bedrijf of de onderneming, zoals de tenaamstelling of handelsnaam, de rechtsvorm, in voorkomend geval de aard en samenstelling van het samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat het bedrijf of de onderneming voert, de inschrijving in het handelsregister en de bij het bedrijf of de onderneming werkzame personen en hun bevoegdheden,

2°. de geproduceerde, in voorraad gehouden, ontvangen, verhandelde en gebruikte hoeveelheden meststoffen,

3°. de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en natuurterrein, zulks met inbegrip van de topografische ligging van de individuele percelen landbouwgrond en natuurterrein alsmede van de ligging en oppervlakte van de onderscheiden teelten op de percelen landbouwgrond, en

4°. de aantallen gehouden dieren van de onderscheiden diersoorten, onderverdeeld in categorieën per soort, die zijn opgenomen in bijlage A bij deze wet;

b. de berekening van de hoeveelheden meststoffen, oppervlakte landbouwgrond en natuurterrein en aantallen dieren.

3. Na onderdeel V worden de volgende onderdelen ingevoegd:

Va

In artikel 55, elfde lid, wordt «dit hoofdstuk» vervangen door «deze titel» en wordt «parelhoenders» vervangen door: parelhoender.

Vb

In artikel 58h, derde lid, wordt «de som van grondgebonden mestproductierecht en niet-gebonden mestproductierecht» vervangen door: de som van het grondgebonden mestproductierecht en het niet-gebonden mestproductierecht.

4. In onderdeel W komt artikel 58z te luiden:

Artikel 58z

Voor de toepassing van deze titel:

a. wordt de hoeveelheid dierlijke meststoffen uitgedrukt in kilogrammen stikstof;

b. worden de dierlijke meststoffen afkomstig van de diersoort schaap niet in aanmerking genomen.

5. In onderdeel W wordt artikel 58ae als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, onderdeel c, wordt onder 1° «tot producten die niet als dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen kunnen worden aangemerkt» vervangen door «tot producten die niet als dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen kunnen worden aangemerkt of tot samengestelde meststoffen die fosfor en stikstof dan wel ten minste één van deze elementen en kalium bevatten en voldoen aan de eisen gesteld in richtlijn nr. 76/116/EEG van de Raad van de Europese Unie van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake meststoffen (PbEG 1976, L 24)», wordt onder 2° «tenminste» vervangen door «ten minste» en wordt onder 3° «door Onze Minister erkende exporteur» vervangen door: erkende exporteur.

b. In het tweede lid wordt in de aanhef van de tweede volzin «Deze kunnen onder meer betreffen» vervangen door «Deze betreffen in ieder geval» en vervalt in onderdeel a «door Onze Minister».

c. In het derde lid wordt in de aanhef van de tweede volzin «Deze kunnen onder meer betreffen» vervangen door «Deze betreffen in ieder geval», wordt in onderdeel d «tot producten die niet als dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen kunnen worden aangemerkt» vervangen door «tot producten die niet als dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen kunnen worden aangemerkt of tot samengestelde meststoffen die fosfor en stikstof dan wel ten minste één van deze elementen en kalium bevatten en voldoen aan de eisen gesteld in richtlijn nr. 76/116/EEG van de Raad van de Europese Unie van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake meststoffen (PbEG 1976, L 24)» en wordt in onderdeel f «door Onze Minister erkende mestverwerker» vervangen door: erkende mestverwerker.

d. In het vierde lid, aanhef van de tweede volzin, wordt «Deze kunnen onder meer betreffen» vervangen door: Deze betreffen in ieder geval.

6. In onderdeel W wordt in artikel 58af, derde lid, «nummer 550, 551, 600, 601» vervangen door: nummer 600, 601.

7. In onderdeel W vervalt in artikel 58al «door Onze Minister».

8. In onderdeel W wordt artikel 58an als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef van het eerste lid vervalt «door Onze Minister» en vervalt «voor de toepassing van deze bepalingen in samenhang met de artikelen 58aj, derde lid, en 58ak, derde lid,».

b. Onderdeel a komt te luiden:

a. de overeenkomst is vóór 1 oktober van het desbetreffende jaar gesloten en schriftelijk vastgelegd;.

c. In onderdeel c wordt «heeft de in de artikelen» vervangen door: heeft in het desbetreffende jaar de in de artikelen.

d. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid worden na het eerste lid de volgende leden ingevoegd:

2. Het eerste lid, onderdeel c in samenhang met de aanhef, geldt uitsluitend voor de mestafzetovereenkomsten die in het desbetreffende jaar verplichten tot de afname van een hoeveelheid stikstof die, gegeven de eerder door het Bureau Heffingen met betrekking tot dat jaar ontvangen mestafzetovereenkomsten, de in artikel 58aj, onderscheidenlijk artikel 58ak, tweede en derde lid, bedoelde mestaanvoerruimte, onderscheidenlijk de in artikel 58al bedoelde hoeveelheid overschrijdt. Ingeval verschillende overeenkomsten op dezelfde dag door het Bureau Heffingen zijn ontvangen en de totale hoeveelheid stikstof tot afname waarvan deze overeenkomsten tezamen verplichten de bedoelde mestaanvoerruimte, onderscheidenlijk hoeveelheid overschrijdt, geldt het eerste lid, aanhef en onderdeel c, met betrekking tot elk van deze overeenkomsten.

3. Het eerste lid, onderdeel c in samenhang met de aanhef, geldt niet ingeval de wederpartij die het in artikel 58aj, eerste lid, of 58ak, eerste lid, gestelde verbod heeft overtreden in het desbetreffende jaar de mestaanvoerruimte zodanig heeft vergroot dat deze ten minste de in artikel 58aj, tweede en derde lid, onderscheidenlijk artikel 58ak, tweede en derde lid, bedoelde omvang heeft.

e. In het vierde lid (nieuw) vervalt de komma na «gestelde verbod» en wordt «voor de hoeveelheid stikstof waarop de overeenkomst betrekking had» vervangen door: voor de hoeveelheid stikstof waarop de ingevolge het eerste lid, aanhef en onderdeel c, niet in aanmerking genomen overeenkomst betrekking had.

9. In onderdeel W wordt artikel 58ao als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef vervalt «door Onze Minister».

b. Onderdeel b komt te luiden:

b. de wederpartij bij de overeenkomst is niet in overtreding van de in de artikelen 58aj, eerste lid, 58ak, eerste lid, en 58al gestelde verboden;.

c. Onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de huidige tekst wordt het volgende lid toegevoegd:

2. Artikel 58an, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op het eerste lid, onderdeel b in samenhang met de aanhef.

10. In onderdeel W wordt in artikel 58ap «de artikelen 58aj, tweede en derde lid, 58ak en 58an, derde lid» vervangen door: de artikelen 58aj, tweede en derde lid, 58ak en 58an, vijfde lid.

11. In onderdeel W wordt artikel 58aq als volgt gewijzigd:

a. «Bij algemene maatregel van bestuur» wordt vervangen door: Bij ministeriële regeling.

b. Onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de huidige tekst worden de volgende leden toegevoegd:

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor de toepassing van de artikelen 58ac, 58ad, 58ai en 58aj en voor de toepassing van de artikelen 58aj, derde lid, en 58ak, derde lid in samenhang met de artikelen 58ai en 58aj, van de hoeveelheden stikstof genoemd in de artikelen 58ac, onderdeel a, onder 1° en 2°, 58ad, onderdeel a, onder 1° en 2°, 58ah, onderdeel a, onder 1° en 2°, en 58ai, onderdeel a, onder 1° en 2°, afwijkende hoeveelheden worden vastgesteld. De afwijking bedraagt ten hoogste 35%.

3. De in het tweede lid bedoelde afwijkende hoeveelheden kunnen verschillend worden vastgesteld al naar gelang sprake is van zand- of lössgrond, klei- of veengrond, uitspoelingsgevoelige grond, niet-uitspoelingsgevoelige grond of andere bij de maatregel op basis van de grondsoort of grondwaterstand aangeduide gronden.

12. Onderdeel X komt te luiden:

X

In artikel 63, eerste lid, wordt «de artikelen 6» vervangen door: de artikelen 1, onderdelen aa en ac, 6.

13. Onderdeel Y vervalt.

14. In onderdeel Z komt artikel 71, tweede lid, te luiden:

2. Handelen in strijd met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3, 4, 5, 6, 6a, 7, 7a, 42a, eerste lid, 55, 57, tweede lid, 58, 58c, 58d, tweede lid, 58e, derde lid, 58f, eerste lid, 58aa, 58ae, vierde en zesde lid, 58af, eerste lid, 58aj, eerste lid, 58ak, eerste lid, 58al, 59, derde lid, en 61 is een strafbaar feit.

15. Na onderdeel AA wordt het volgende onderdeel ingevoegd:

AAA

In bijlage C wordt de tabel als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 8 (na mestscheiding bij mestbe- of verwerking verkregen vaste fractie, mestcode 45) wordt de norm voor fosfaat (4,0) vervangen door «10,5» en wordt de norm voor stikstof (4,8) vervangen door: 6,3.

2. In onderdeel 13 (na mestscheiding bij mestbe- of verwerking verkregen vaste fractie, mestcode 45a) wordt de norm voor fosfaat (6,2) vervangen door «11,6» en wordt de norm voor stikstof (7,8) vervangen door: 6,7.

3. In onderdeel 24 (vaste mest, mestcode 75) wordt de norm voor fosfaat (8,2) vervangen door «13,3» en wordt de norm voor stikstof (6,0) vervangen door: 7,8.

4. In onderdeel 24a (dunne mest, mestcode 75a) wordt de norm voor fosfaat (5,3) vervangen door «4,7» en wordt de norm voor stikstof (7,7) vervangen door: 7,0.

B

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel A wordt «58ak, eerste lid, 58al» vervangen door: 58ak, eerste lid, en 58al.

2. In onderdeel B, wordt «de Meststoffenwet, de artikelen 3, 4, 5, 6, 6a, 7, 7a, 58ae, vierde en zesde lid, 59, derde lid, en 61» vervangen door: de Meststoffenwet, de artikelen 3, 4, 5, 6, 6a, 7, 7a, 42a, eerste lid, 58ae, vierde en zesde lid, 59, derde lid, en 61.

C

In de bijlage bij het wetsvoorstel vervalt onderdeel V en worden de onderdelen VI tot en met XI genummerd V tot en met X.

Toelichting

In deze toelichting ga ik, mede namens mijn ambtgenoot van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, in op enige technische en meer inhoudelijke wijzigingen in het wetsvoorstel.

A

Onderdeel 1

Door een omschrijving van de begrippen «erkende mestverwerker», «erkende exporteur» en «erkende producent» op te nemen, wordt een eenduidige uitleg van deze begrippen in de verschillende bij of krachtens de Meststoffenwet gestelde en te stellen bepalingen beter verzekerd.

Onderdeel 2

Gegeven de lengte van artikel 7, eerste lid, verdient het aanbeveling de leesbaarheid van het lid te vergroten door te voorzien in een nadere onderverdeling. Bovendien wordt thans expliciet tot uitdrukking gebracht dat ook gegevens omtrent het bedrijf of de onderneming kunnen worden gevraagd die de rechtsvorm en de formele inrichting van de bedrijfsvoering betreffen. Dergelijke gegevens zijn met name relevant voor de vraag wie als heffingplichtige in het kader van het stelsel van regulerende mineralenheffingen kan worden aangemerkt en wie als producent van dierlijke meststoffen verantwoordelijk kan worden gehouden voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit bijvoorbeeld hoofdstuk V van de Meststoffenwet.

Onderdeel 3

Deze wijzigingen zijn van uitsluitend redactionele aard.

Onderdeel 4

In de «Positiebepaling LNV/VROM en LTO-Nederland inzake de uitwerking en uitvoering van het mestbeleid» (bijlage bij de brief aan de Tweede Kamer d.d. 25 februari 2000; Kamerstukken II 1999/2000, 26 729, nr. 19) is aangegeven dat in gezamenlijkheid met het bedrijfsleven de mogelijkheden tot vereenvoudiging van de mestwetgeving wordt onderzocht. Inmiddels is dit onderzoek afgerond. Over de uitkomsten ervan is de Tweede Kamer geïnformeerd in mijn brief van 21 december 2000, bij de Kamer bekend onder nummer lnv0001101.

Uit het onderzoek is onder meer gebleken dat het betrekken van de mestproductie afkomstig van schapen in het stelsel van mestafzetovereenkomsten kan leiden tot problemen. In de praktijk is het namelijk zo dat schapen veelal gedurende kortere periodes op verschillende bedrijven ter weiding worden ondergebracht. Vaak weet de schapenhouder voorafgaand aan het productiejaar niet welke aantallen schapen hij voor welke periode en op welke bedrijven zal uitscharen. Daarmee weet hij dus ook niet voor welke hoeveelheid dierlijke meststoffen hij met de verschillende partijen een mestafzetovereenkomst moet sluiten. Aangezien de schapenhouders op grond van het stelsel van regulerende mineralenheffingen hun mineralenverliezen verantwoorden en aangezien het gaat om een kleine grondgebonden tak die geen wezenlijke bijdrage levert aan het landelijke mestoverschotprobleem, levert een uitzondering van de schapenmest van het stelsel van mestafzetovereenkomsten geen noemenswaardige risico's op.

Tegen deze achtergrond wordt in het voorgestelde artikel 58z een onderdeel b opgenomen, dat in samenhang met de aanhef van dat artikel bepaalt dat dierlijke meststoffen afkomstig van schapen voor de toepassing van de bepalingen inzake het stelsel van mestafzetovereenkomsten niet in aanmerking worden genomen.

In het kader van het stelsel van regulerende mineralenheffingen behoeft voor de schapen geen bijzondere voorziening te worden getroffen. De mineralenstromen tussen de betrokken bedrijven die gepaard gaan met het tijdelijk elders ter weiding onderbrengen, kunnen zonder problemen na afloop van het jaar per inschaarder van de schapen worden verantwoord. Dit geschiedt op eenvoudige forfaitaire wijze op basis van de zogenoemde verklaringen van in- en uitscharen, bedoeld in artikel 4 van de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet. Het geheel buiten beeld laten van deze mineralenstromen zou uit milieuoogpunt niet gewenst zijn.

Onderdeel 5

Dierlijke mest die door de daartoe erkende producent onomkeerbaar wordt verwerkt tot een product dat niet als dierlijke mest of overige organische meststof kan worden aangemerkt of die wordt geëxporteerd legt geen beslag op de schaarse plaatsingsruimte voor dierlijke mest in Nederland. Derhalve behoeft ingevolge het voorgestelde artikel 58ae, eerste lid, in samenhang met artikel 58aa tegenover de productie van deze mest geen mestplaatsingsruimte in de zin van eigen grond of contractuele afzetmogelijkheden bij andere landbouwbedrijven te zijn verzekerd. Hetzelfde geldt ingeval de producent de mest op basis van een mestafzetovereenkomst afvoert naar een erkende mestverwerker of erkende exporteur (artikel 58ae, eerste en derde lid). Het is dan aan de erkende mestverwerker om deze mest onomkeerbaar te verwerken tot een product dat niet als dierlijke mest of overige organische meststof kan worden aangemerkt. Voor zover van een dergelijke onomkeerbare verwerking geen sprake is, dient de erkende mestverwerker of erkende exporteur de mest te exporteren.

Artikel 58ae, tweede, derde, vierde en vijfde lid, voorziet in een verdere uitwerking van de voorwaarden voor toepassing van het artikel en van de erkenningsvoorwaarden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Een ontwerp daarvan is om commentaar aan de maatschappelijke organisaties voorgelegd. Het commentaar is inmiddels ontvangen en wordt momenteel verwerkt, zodat het ontwerp na aanvaarding van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer om advies aan de Raad van State kan worden gezonden.

In het commentaar op de ontwerp-maatregel is terecht aandacht gevraagd voor het feit dat in een aantal gevallen sprake is van verwerking van dierlijke mest tot zeer hoogwaardige mestconcentraten. Het gaat om producten die weliswaar nog steeds onder de begripsomschrijving van «dierlijke meststoffen» in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Meststoffenwet kunnen vallen, maar een zodanige kwaliteit en een zodanige marktwaarde kennen dat zij op de markt niet zozeer concurreren met de reguliere dierlijke meststoffen maar met kunstmest. Deze producten leggen derhalve als zodanig geen beslag op de schaarse plaatsingsruimte voor dierlijke meststoffen. Het gebruik van de producten leidt tot een verminderd kunstmestgebruik. Zoals bekend, doet zich bij kunstmest niet het gevaar voor dat bij gebreke van voldoende afzetmogelijkheden de mest wordt gedumpt en aldus een bedreiging voor de naleving van de milieunormen oplevert. Kunstmest is immers geen bijproduct dat voor de producent een negatieve marktwaarde heeft, maar een product waarvoor door de afnemer een prijs dient te worden betaald willen de productiekosten kunnen worden terugverdiend; het wordt derhalve uitsluitend geproduceerd in de mate dat er vraag naar is.

Tegen deze achtergrond is er bij de verwerking van dierlijke mest tot hoogwaardige concentraten geen reden om de verzekering van mestplaatsingsruimte in de vorm van eigen grond of mestafzetovereenkomsten met andere landbouwbedrijven te eisen. Daarom wordt, door wijziging van het eerste en derde lid, onderdeel d, van artikel 58ae ook de verwerking van dierlijke mest tot dit soort concentraten onder de reikwijdte van artikel 58ae gebracht (onderdeel 5, onder a en c). Het gaat daarbij om bij verwerking ontstane, zogenoemde samengestelde NP-, NPK-, NK- en PK-meststoffen, die de vereiste minimum concentraties van de onderscheiden bestanddelen hebben om onder de noemer van «EG-meststof» in het handelsverkeer te kunnen worden gebracht. De eisen waaraan deze samengestelde meststoffen moeten voldoen zijn neergelegd richtlijn nr. 76/116/EEG van de Raad van de Europese Unie van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake meststoffen (PbEG 1976, L 24). Overigens gaat het bij de genoemde samengestelde meststoffen niet alleen om meststoffen die de elementen fosfor (P), stikstof (N) en kalium (K) in zuivere vorm bevatten, maar tevens om scheikundige verbindingen met deze elementen, zoals oxyden. Van dergelijke verbindingen is onder meer fosfaat (P2O5) een voorbeeld.

Naast deze wijziging van artikel 58ae is nog een aantal wijzigingen van meer ondergeschikte betekenis aangebracht.

Zo is de delegatie van nadere regelgeving naar een algemene maatregel van bestuur meer geclausuleerd. Bij de uitwerking van de reeds genoemde ontwerp-maatregel is gebleken dat met betrekking tot de in artikel 58ae expliciet genoemde onderwerpen waarover regels kúnnen worden gesteld, ook daadwerkelijk regels zullen móeten worden gesteld om tot een effectief stelsel te komen. Daarom wordt in het tweede, derde en vierde lid de meer vrijblijvende formulering «deze kunnen onder meer betreffen» steeds vervangen door «deze betreffen in ieder geval» (onderdeel 5, onder b, c en d).

Voorts is op verschillende plaatsen in het artikel «door Onze Minister» geschrapt in de zinsnede «door Onze Minister erkende» (onderdeel 5, onder a, b en c). Met de toevoeging van de omschrijving van de begrippen «erkende mestverwerker», «erkende exporteur» en «erkende producent» aan artikel 1, eerste lid, van de Meststoffenwet (A, onderdeel 1) is er immers geen enkel misverstand meer mogelijk van welke exporteurs, verwerkers en producenten hier sprake is.

Onderdeel 6

Deze wijziging hangt samen met het feit dat de schapenmest, aangeduid met de vervallen codes, ingevolge het gewijzigde artikel 58z in het kader van het stelsel van mestafzetovereenkomsten überhaupt niet meer in aanmerking wordt genomen. Verwezen zij naar de toelichting bij A, onderdeel 4.

Onderdeel 7

De wijziging hangt samen met de toevoeging van de begripsomschrijving «erkende mestverwerker» aan artikel 1, eerste lid, van de Meststoffenwet (A, onderdeel 1).

Onderdeel 8

Ingevolge het voorgestelde artikel 58an, eerste lid, aanhef en onderdeel c, wordt bij de bepaling van de mestplaatsingsruimte van de veehouder in het kader van het zogenoemde «jaarplafond» van artikel 58aa geen rekening gehouden met mestafzetovereenkomsten die zijn gesloten met een agrarische afnemer die zich verplicht heeft tot een grotere afname van dierlijke mest dan hij aan mestaanvoerruimte heeft (artikelen 58aj en 58ak). Bij de bepaling van de hoeveelheid mest die overeenkomstig artikel 58ae buiten de Nederlandse landbouw wordt afgezet en daarmee buiten het «jaarplafond» valt wordt evenmin rekening gehouden met mestafzetovereenkomsten die worden gesloten met een erkende mestverwerker of erkende exporteur die meer contracteert dan de hoeveelheid stikstof waarop zijn erkenning ziet (artikel 58al). De achtergrond van deze bepaling is duidelijk: voor de in de desbetreffende overeenkomsten genoemde hoeveelheid mest zijn de mogelijkheden voor een milieuverantwoorde afzet onvoldoende gegarandeerd en derhalve kunnen deze overeenkomsten niet tot de verzekerde mestplaatsingsruimte of mestaanvoerruimte worden gerekend. In hoofdstuk IV, paragraaf 4.6, van de memorie van toelichting is een en ander nader toegelicht (Kamerstukken II 1999/2000, 27 276, nr. 3, blz. 58 e.v.).

Op twee punten behoeft deze bepaling wijziging.

Ten eerste voert het te ver om – overeenkomstig de huidige redactie van de bepaling – èlke mestafzetovereenkomst buiten beschouwing te laten als deze is afgesloten met een mestafnemer die teveel heeft gecontracteerd, dus ook die mestafzetovereenkomsten die wèl vallen binnen het plafond van de erkenning of van de mestaanvoerruimte. Met de onderhavige wijziging van het wetsvoorstel wordt in artikel 58an, tweede lid, tot uitdrukking gebracht dat dit nadelige gevolg beperkt is tot die overeenkomsten die – gegeven de volgorde van ontvangst bij het Bureau Heffingen – boven het plafond uitkomen (onderdeel 8, onder d). Aansluiting bij de volgorde van ontvangst ligt in de rede, aangezien de overeenkomsten eerst na ontvangst door het Bureau Heffingen in aanmerking worden genomen (artikelen 58an, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en 58ap). Worden verschillende overeenkomsten op dezelfde dag ontvangen en leiden zij tezamen tot overschrijding van het plafond, dan wordt geen van deze overeenkomsten in aanmerking genomen. Gegeven de verwachte grote aantallen overeenkomsten die naar het Bureau Heffingen zullen worden opgestuurd is het niet doenlijk om in dit soort situaties over te gaan tot een systeem van loting.

Ten tweede boden de genoemde artikelen geen ruimte voor reparatie bij agrarische afnemers met onvoldoende mestaanvoerruimte. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven ligt voor de handhaving van de voorgestelde artikelen 58aj en 58ak als primaire reactie een bestuursrechtelijke in de rede. Het gaat immers om een op zichzelf nog te herstellen feit. De afnemer kan er – door verwerving van grond of het sluiten van mestafzetovereenkomsten die hem het recht tot mestafzet verschaffen – voor zorg dragen dat zijn mestaanvoerruimte alsnog de omvang krijgt die vereist was op het tijdstip met ingang waarvan de mest ingevolge de mestafzetovereenkomst op zijn bedrijf kon worden aangevoerd (artikel 58aj), onderscheidenlijk het tijdstip waarop de oppervlakte grond of de teelt zodanig werd gewijzigd dat hij zijn afnameplicht niet meer kon waarmaken (artikel 58ak). Daarbij zij aangetekend dat de tijdsevenredigheid zal maken dat naarmate het jaar vordert een steeds grotere inspanning zal worden gevraagd om de mestaanvoerruimte op het vereiste niveau te brengen; halverwege het jaar verworven grond telt in dat jaar immers maar voor de helft mee en naarmate het jaar vordert wordt ook de mestaanvoerruimte van eventuele afnemers waarmee de akkerbouwer een overeenkomst kan sluiten evenredig kleiner (zie artikelen 58aj, derde lid, en 58ak, derde lid). Aan het algemene principe dat kan worden gerepareerd doet dat evenwel niet af. Gegeven de mogelijkheid van herstel ligt, als lopende het jaar overtreding van de in de artikelen 58aj en 58ak neergelegde verboden wordt geconstateerd, de toepassing van de last onder dwangsom voor de hand, overeenkomstig de wijze waarop ook het zogenoemde «dagplafond» van de veehouder wordt gehandhaafd. Als de situatie door de mestafnemer daadwerkelijk wordt gerepareerd, is er geen reden om de mestafzetovereenkomst van degene die de mest op basis van die overeenkomst wil kunnen afvoeren niet in aanmerking te nemen. In die situatie eisen dat een nieuwe mestafzetovereenkomst wordt gesloten dan wel dat grond wordt verworven zou disproportioneel zijn en onnodige lasten geven voor de mestleverancier. Om dit ongewenste gevolg te voorkomen wordt een nieuw derde lid in artikel 58an opgenomen (onderdeel 8, onder d). Dat regelt dat ingeval de mestaanvoerruimte door de wederpartij weer op voldoende peil wordt gebracht, de betrokken mestafzetovereenkomst in aanmerking kan blijven worden genomen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt nog enige wijzigingen van meer ondergeschikte aard in het voorgestelde artikel 58an door te voeren.

In de aanhef is «door Onze Minister» in de zinsnede «door Onze Minister erkende» geschrapt (onderdeel 8, onder a). Dit hangt samen met de toevoeging van de begripsomschrijvingen van «erkende mestverwerker», «erkende exporteur» en «erkende producent» aan artikel 1, eerste lid, van de Meststoffenwet (A, onderdeel 1).

Voorts is in de aanhef «voor de toepassing van deze bepalingen in samenhang met de artikelen 58aj, derde lid, en 58ak, derde lid» geschrapt (onderdeel 8, onder a). Voor de berekening van de omvang van de mestaanvoerruimte is van een dergelijke samenhang namelijk geen sprake: de desbetreffende bepalingen hebben op dit punt alleen een samenhang met de artikelen 58ah en 58ai, die de berekening van de mestaanvoerruimte in het kader van het zogenoemde «dagplafond» voor de veehouder (artikel 58af) betreffen. Voor de regeling omtrent de eisen die aan mestafzetovereenkomsten worden gesteld om mee te kunnen tellen voor de mestaanvoerruimte als bedoeld in die artikelen biedt het voorgestelde artikel 58ao het geëigende kader.

De aanvulling in onderdeel a strekt ertoe om buiten twijfel te stellen dat alle contractuele afspraken in schrifte moeten worden vastgelegd en – ingevolge het eerste lid, aanhef en onderdeel b – aan het Bureau Heffingen moeten worden overgelegd (onderdeel 8, onder b).

De aanvulling in onderdeel c strekt ertoe om buiten twijfel te stellen dat overtredingen uit voorgaande jaren niet aan de contractspartijen worden tegengeworpen (onderdeel 8, onder c).

De wijzigingen in het vierde lid (nieuw) tot slot zijn respectievelijk een redactionele verbetering en een verduidelijking (onderdeel 8, onder e).

Onderdeel 9

In lijn met de in het voorgaande toegelichte wijzigingen in artikel 58an is ook artikel 58ao gewijzigd. Artikel 58ao ziet specifiek op de voorwaarden waaraan mestafzetovereenkomsten moeten voldoen om gerekend te kunnen worden tot de mestplaatsingsruimte in het kader van het zogenoemde «dagplafond» van de veehouder (artikelen 58h en 58ai) en tot de mestaanvoerruimte in het kader van het «dagplafond» van de mestafnemer (artikelen 58aj en 58ak).

Het schrappen in de aanhef van «door Onze Minister» in de zinsnede «door Onze Minister erkende», hangt samen met de toevoeging van de begripsbepalingen «erkende mestverwerker», «erkende exporteur» en «erkende producent» aan artikel 1, eerste lid, van de Meststoffenwet (onderdeel 9, onder a).

In onderdeel a is de voltooide tijd «heeft overtreden» vervangen door de tegenwoordige tijd «in overtreding is», welke laatste formulering ruimte laat om de mestafzetovereenkomst wel in aanmerking te nemen als de mestafnemer de omvang van zijn mestaanvoerruimte alsnog op peil brengt (onderdeel 9, onder b).

In het nieuwe tweede lid wordt zeker gesteld dat niet èlke mestafzetovereenkomst buiten beschouwing behoeft te worden gelaten als deze is afgesloten met een mestafnemer die teveel heeft gecontracteerd, maar uitsluitend dié mestafzetovereenkomsten die – gegeven de volgorde van ontvangst bij het Bureau Heffingen – boven het plafond van de erkenning van de mestverwerker of exporteur of boven het plafond van de mestaanvoerruimte van de agrarische afnemer uitkomt (onderdeel 9, onder c).

Onderdeel 10

De wijziging hangt samen met de vernummering in onderdeel 8, onder d, van het derde lid tot vijfde lid.

Onderdeel 11

In het voorgestelde artikel 58aq is de mogelijkheid opgenomen om, in afwijking van bijlage E bij het wetsvoorstel, bij algemene maatregel van bestuur lagere forfaits vast te stellen voor de berekening van de stikstofproductie in het kader van het stelsel van mestafzetovereenkomsten. Deze lagere normen leiden ertoe dat de veehouder minder mestplaatsingsruimte in de vorm van eigen grond en mestafzetovereenkomsten met derden tegenover zijn veestapel behoeft te hebben verzekerd. Zoals in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1999/2000, 27 276, nr. 3, blz. 40) en de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2000/01, 27 276, nr. 6, blz. 17) is aangegeven, kan het vaststellen van lagere productienormen bijvoorbeeld aan de orde zijn ingeval bij bepaalde welzijnsvriendelijke stalsystemen een aanmerkelijke grotere stikstofvervluchtiging plaatsvindt dan de vervluchtiging waarmee bij het opstellen van de forfaits van bijlage E rekening is gehouden. Ook zou deze mogelijkheid kunnen worden gebruikt als uit de in de nota naar aanleiding van het verslag aangekondigde evaluatie van de productienormen in 2002 (27 276, nr. 6, blz. 16 en 17) zou blijken dat de forfaits neerwaarts moeten worden bijgesteld. Aangezien het hier om verruimingen gaat die tot minder investeringen van veehouders in mestplaatsingsruimte zouden kunnen leiden, is het van belang dat deze op zeer korte termijn kunnen worden doorgevoerd, zodat daar tijdig bij de investeringen ten behoeve van het volgende productiejaar rekening mee kan worden gehouden. Bij nadere overweging verdient het daarom de voorkeur om de mogelijkheid tot het stellen van lagere forfaits te delegeren naar een ministeriële regeling in plaats van een algemene maatregel van bestuur. Een ministeriële regeling kan immers veel sneller tot stand worden gebracht dan een -in dit geval ook nog voor te publiceren en voor te hangen- algemene maatregel van bestuur. In het licht van het voorgaande wordt in de huidige tekst van het voorgestelde artikel 58aq«algemene maatregel van bestuur» vervangen door «ministeriële regeling» (onderdeel 11, onder a).

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in een nieuw tweede lid ook een meer flexibele mogelijkheid tot het stellen van afwijkende aanvoernormen voor de berekening van de mestplaatsings- en mestaanvoerruimte op te nemen (onderdeel 11, onder b). Het gaat daarbij zowel om verruimingen als aanscherpingen van de normen. Hoewel in het geval van een aanscherping in het algemeen een regeling bij wet in formele zin ware te verkiezen, gegeven de belangrijke gevolgen die deze voor de agrarische sector kan hebben, zijn er bijzondere omstandigheden denkbaar die het wenselijk maken te kunnen beschikken over een sneller in te zetten instrument. Te denken valt aan de situatie waarbij een uitspraak van de nationale of Europese rechter noopt tot het treffen van maatregelen op korte termijn. Voor de verliesnormen bestaat een flexibele aanpassingsmogelijkheid ingevolge artikel 51, tweede lid, van de Meststoffenwet. Daar is gekozen voor een ministeriële regeling die – gegeven de eisen die artikel 104 van de Grondwet aan belastingen en heffingen stelt – vervolgens moet worden bekrachtigd bij wet in formele zin. In het geval van wijziging van de aanvoernormen van het stelsel van mestafzetovereenkomsten is bekrachtiging bij wet niet noodzakelijk, nu deze normen als zodanig los van enig heffingen- of belastingstelsel staan. Wordt evenwel afgezien van bekrachtiging bij wet, dan ligt delegatie naar een algemene maatregel van bestuur meer voor de hand dan delegatie naar een ministeriële regeling, gegeven het ingrijpende karakter van een eventuele aanscherping. Tevens ligt het tegen deze achtergrond voor de hand om de mate van afwijking ten opzichte van de wettelijke normen nader te clausuleren; een maximum percentage van 35% ligt daarbij in de rede. Langs deze lijnen zijn het aan het voorgestelde artikel 58aq toe te voegen tweede en derde lid dan ook ingevuld. Daarbij zij nadrukkelijk aangetekend dat als in een specifieke situatie van de mogelijkheid van het nieuwe tweede en derde lid daadwerkelijk gebruik zal worden gemaakt, dit in direct overleg met de Tweede Kamer zal gebeuren.

Onderdelen 12 en 13

Deze wijzigingen houden onmiddellijk verband met de in het voorgaande toegelichte wijziging van het voorgestelde artikel 58aq.

Onderdeel 14

Bij wet van 7 december 2000, houdende wijziging van de Meststoffenwet in verband met een aanscherping van de normen van het stelsel van regulerende mineralenheffingen (Stb. 539), is de verplichting opgenomen om bij de aangifte van de verschuldigde mineralenheffingen een accountantsverklaring over te leggen. Niet-overlegging van deze verklaring levert overtreding van artikel 68, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op. Deze overtreding, waarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig wordt geheven, wordt bestraft met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie. Bij nadere overweging ligt het meer in de rede om voor deze bijzondere administratieve verplichting in het kader van de Meststoffenwet aan te sluiten bij het sanctieregime dat voor de overtreding van de overige administratieve verplichtingen van de Meststoffenwet geldt, en de strafbaarstelling te regelen in artikel 1a, onder 3°, van de Wet op de economische delicten. Voor de daarin genoemde overtredingen geldt een straf van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie. Met het oog daarop worden met de nota van wijziging artikel I, onderdeel Z, en artikel II, onderdeel B gewijzigd (respectievelijk in A, onderdeel 14, en B, onderdeel 2).

Onderdeel 15

De wijziging van bijlage C hangt samen met het feit dat uit de in 1999 uitgevoerde analyse van monsters van de betrokken mestsoorten en – vormen is gebleken dat de thans opgenomen forfaits niet overeenkomen met de waarde voor de fosfaat – en stikstofgehaltes in de mest, zoals deze in het kader van de forfaitaire mineralenheffingen zou moeten worden gehanteerd vanuit de zogenoemde «75%-benadering» (vgl. memorie van toelichting, Kamerstukken II 1999/2000, 27 276, nr. 3, blz. 41). Deze benadering komt erop neer dat de waarde voor het fosfaat- en stikstofgehalte zodanig wordt gekozen dat zij voor 75% van de veehouderijbedrijven ongunstig is. Zij stimuleert derhalve dat de meeste bedrijven zullen kiezen voor het stelsel van verfijnde mineralenheffingen, waarin de verschuldigde heffing wordt berekend op basis van de door bemonstering en analyse bepaalde werkelijke gehaltes in de mest. Deze stimulans is gewenst omdat het stelsel van verfijnde mineralenheffingen, dat nauwkeurig de mineralenverliezen in beeld brengt, minder milieurisico's met zich brengt dan het veel globalere stelsel van forfaitaire mineralenheffingen.

B

Onderdeel 1

De wijziging is van redactionele aard.

Onderdeel 2

Aan de reeks strafbepalingen is artikel 42a van de Meststoffenwet toegevoegd. Verwezen zij naar de toelichting bij A, onderdeel 14.

C

Verwezen zij naar de toelichting bij A, onderdeel 4.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Naar boven