nr. 22
GEWIJZIGDE MOTIE VAN HET LID WAALKENS
Voorgesteld 22 februari 2001
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening, dat bewerking en verwerking van dierlijke mest een essentiële
rol kunnen vervullen in het oplossen van het mestprobleem in de landbouw;
overwegende, dat het overheidsbeleid mede is gericht op stimulering van
mestbewerking en mestverwerking;
overwegende, dat in toenemende mate mestconcentraten uit het mestverwerkingsproces
beschikbaar zullen komen;
constaterende, dat in het voorgestelde artikel 58ae van de Meststoffenwet
voor mestconcentraten die kunnen worden aangemerkt als zogenoemde samengestelde
NP-, NPK-, NK- of PK-meststoffen in de zin van EG-richtlijn 76/116/EEG, een
uitzondering is getroffen van de verplichting tot het sluiten van mestafzetovereenkomsten;
overwegende, dat er in het kader van duurzame mestverwerkingsinitiatieven
ook aan andere mestconcentraten eisen kunnen worden gesteld met betrekking
tot onder meer de samenstelling en de afzet, waardoor deze concentraten naar
verwachting geen beslag zullen leggen op de schaarse plaatsingsruimte voor
dierlijke mest;
verzoekt de regering:
– via een tijdelijke ontheffing, ten behoeve van een experiment
op het gebied van duurzame mestverwerking met een beperkt aantal deelnemers,
met betrekking tot de productie van dierlijke mest die wordt verwerkt tot
dergelijke concentraten, een uitzondering te maken op de verplichting tot
het sluiten van mestafzetovereenkomsten, en
– al naar gelang de uitkomsten van dit experiment de Meststoffenwet
op dit punt aan te passen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Waalkens