27 221
Wijziging van de Abw, de IOAW en de IOAZ in verband met het verruimen van de mogelijkheid tot tijdelijke ontheffing van de sollicitatieverplichting ten behoeve van deelnemers aan sociale-activeringsactiviteiten

nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 april 2001

Bij de behandeling van het wetsvoorstel «ontheffing van de actieve sollicitatieplicht bij sociale activering», (TK 27 221, 7 december 2000) is de uitvoeringspraktijk van het ontheffingenbeleid aan de orde gekomen. In dit kader zijn vanuit uw Kamer vragen gesteld over de zogenaamde «de facto ontheffingen». Hierbij ontvangt u de door mij toegezegde schriftelijke reactie op deze vragen.

Met betrekking tot de ontstane praktijk van de facto ontheffingen, werd onder meer gevraagd naar de rechtsgrond van deze ontheffingen, of ik van deze praktijk op de hoogte ben en of ik er mee heb ingestemd. Tevens is gevraagd of en in hoeverre het bijstandsgerechtigden zonder formele ontheffing van de sollicitatieverplichting duidelijk wordt gemaakt dat zij moeten solliciteren danwel een de facto ontheffing hebben.

Zoals bij u bekend, is in opdracht van het Ministerie van SZW onderzoek verricht naar de werking van de activeringsinstrumenten in de bijstandswet. Uit het in 1999 verschenen rapport «Activeringsinstrumenten in de Abw» (TK 1999–2000, 23 972) blijkt dat bij ongeveer 24% van de in dat onderzoek betrokken bijstandsgerechtigden sprake is van een de facto ontheffing.

Volledigheidshalve wil ik hier nogmaals op wijzen dat er sprake is van een zgn. «de facto ontheffing» wanneer bijstandsgerechtigden officieel aan de arbeidsverplichtingen moeten voldoen, maar daar in feite niet aan gehouden worden.

Het gaat daarbij om de volgende situaties:

• In het dossier van de cliënt is vastgelegd dat er «soepel(er)» wordt omgegaan met de formeel opgelegde arbeidsverplichtingen;

• In het dossier is vastgelegd dat er «soepel(er)» wordt omgesprongen met één van de volgende (formeel opgelegde) arbeidsverplichtingen: de sollicitatieplicht, de verplichting passende arbeid te aanvaarden en de verplichting datgene na te laten dat inschakeling in de arbeid belemmert;

• De frequentie van de controle is dusdanig dat het nooit zo kan zijn dat een cliënt daadwerkelijk aan de formeel opgelegde arbeidsverplichtingen wordt gehouden. In deze groep vallen cliënten waarbij het meest recente heronderzoek meer dan 18 maanden geleden heeft plaatsgevonden.

In al deze gevallen is geen sprake van een duidelijk herkenbare mededeling aan de cliënt.

Met betrekking tot de door de Kamer gevraagde informatie over het hoge percentage bijstandsgerechtigden dat niet of te weinig solliciteert, bent u inmiddels geïnformeerd in het kader van het rapport inzake het zgn. «randomized-response onderzoek» (TK 2000–2001, 27 609). Dit rapport is op 28 maart 2001 met de Kamer besproken in het Algemeen Overleg van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Gezien bovenstaande is het duidelijk dat voor de zgn. de facto ontheffingen geen wettelijke grondslag bestaat en dat deze toepassing derhalve in strijd is met de regelgeving. Mijn beleid is er dan ook op gericht het verschijnsel de facto ontheffingen volledig op te heffen. In het kader van de bestuurlijke afspraken met VNG en de gemeenten voor de Agenda voor de toekomst is dit onderwerp ook nadrukkelijk aan de orde gesteld. Gemeenten onderkennen het probleem van de facto ontheffingen en zijn concreet aan de slag gegaan met de intensivering van de controle op de arbeidsverplichtingen.

In het kader van de «Agenda voor de Toekomst» zijn met VNG en de gemeenten duidelijke afspraken gemaakt over o.a. de sluitende keten van reïntegratie. De belangrijkste afspraken zijn in dit verband:

• met alle bijstandsgerechtigden zal een gesprek worden gevoerd over de arbeidsmarktkansen;

• hierbij wordt bezien of een traject gevolgd gaat worden danwel een verleende individuele ontheffing wordt gecontinueerd;

• de afspraken met de bijstandsgerechtigden worden schriftelijk vastgelegd, voor gezien getekend en bij de uitkeringsbeschikking gevoegd;

• de afspraken (en de daarbij behorende rechten en plichten) worden bewaakt waarbij ernaar wordt gestreefd om met elke bijstandsgerechtigde regelmatig een activerings- en controlegesprek te voeren.

Ik hoop de afspraken over bovengenoemde punten binnenkort af te ronden. Van deze uitkomsten en verdere ontwikkelingen op dit dossier zal ik u periodiek op de hoogte houden.

Nog dit jaar zal door mijn departement een onderzoek worden ingesteld naar de uitvoeringspraktijk van het ontheffingenbeleid van gemeenten. De Kamer zal te zijner tijd over de uitkomsten van dat onderzoek worden geïnformeerd. Dit onderzoek vormt tevens het vertrekpunt voor structurele monitoring van de uitvoeringspraktijk van het ontheffingenbeleid. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de monitoring over de voortgang van de Agenda voor de Toekomst.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven