27 081
Nieuwe regels voor de financiering van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ)

nr. 303b
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 12 september 2000

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van de volgende opmerkingen.

Voorafgaande aan die opmerkingen en vragen merkt de commissie op het te betreuren dat de informatie omtrent de uitvoerbaarheid van het bestuursakkoord tussen Rijk en gemeenten in acht te nemen termijnen, zoals neergelegd in zijn brief van 14 juli 2000 (EK 27 081, nr. 303a) haar niet werd toegezonden vóór de datum waarop zij haar procedurebesluit nam (4 juli 2000).

De leden van de CDA-fractie deelden mee met belangstelling te hebben kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel.

Het wetsvoorstel beoogt de financiële betrokkenheid van de gemeenten te vergroten van 10 tot 25% en voorziet verder in een gefaseerde invoering van een Fonds Werk en Inkomen.

De leden van de CDA-fractie zeiden ten principale weinig bezwaren tegen beide componenten van het wetsvoorstel te hebben. Dat laat onverlet dat zij enkele vragen wensten te stellen.

Met betrekking tot het Fonds Werk en Inkomen wilden de leden van de CDA-fractie graag exact weten welke regelingen onder de werking van het Fonds worden gebracht in de eerste fase en welke regelingen vooralsnog worden uitgesloten.

In de onderliggende stukken wordt herhaaldelijk gesproken over ontschotting. Wil de minister toelichten waaruit deze ontschotting precies bestaat?

Is de zogenoemde sluitende aanpak ook op dit Fonds van toepassing? Zo ja, waaruit bestaat deze dan?

Hoe verdraagt het systeem van sluitende aanpak zich met mogelijke wachtlijsten?

Of, met andere woorden: kunnen uitkeringsgerechtigden rechten of aanspraken ontlenen aan deze veranderende regelgeving?

Wordt de positie van niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden verzwakt doordat de gemeenten veel financieel belang krijgen bij de uitstroom, c.q. de reïntegratie van bijstandsgerechtigden? In de memorie van toelichting is diverse keren gewezen op het SUWI-dossier. De leden van de CDA-fractie hechtten eraan te verklaren, dat zij in dit stadium geen voorschot wilden nemen inzake de verdere uitwerking van het SUWI-concept. Wet- en regelgeving in dezen worden door hen met belangstelling afgewacht.

De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van de in het voorliggende wetsvoorstel beschreven nieuwe regels voor de uitkeringsstructuur van ABW, IOAW en IOAZ. Het streven om door ontschotting tussen werk en inkomen en vergroting van de financiële verantwoordelijkheid van gemeenten tot een betere reïntegratie van bijstandsgerechtigden te komen wordt door de leden van de VVD-fractie gaarne ondersteund.

Bij deze leden leven nog wel een aantal vragen. Het was hen opgevallen dat bij de invoering en toepassing van de nieuwe regels nog een aantal onzekerheden bestaan. Zo zal bijv. een gemeente met een initiële achterstand in het reïntegratiebeleid, waar het objectieve verdeelmodel geen rekening mee houdt, in financiële problemen komen; meer in het bijzonder zal deze gemeente geen mogelijkheden hebben deze achterstand weg te werken. Hoe ziet de minister dit? Bestaat in de nieuwe methodiek de mogelijkheid voor moeilijk plaatsbare werklozen extra middelen te verkrijgen? Kan de minister verzekeren, dat de overgang van historisch naar objectief verdeelmodel naadloos gebeurt, d.w.z. zonder dat zulks voor de gemeenten in de overgangsfase tot financiële of beleidsmatige risicos leidt. De leden stelden deze vragen mede tegen de achtergrond van het feit dat het objectief verdeelmodel zich nog volop in ontwikkeling bevindt.

Had het derhalve niet voor de hand gelegen eerst tot invoering van de nieuwe regels over te gaan wanneer de ontwikkeling van het nieuwe model gereed zou zijn geweest? Zou het – zo vroegen deze leden – ook niet van wijsheid getuigen indien met een beperkt aantal gemeenten in een proefproject dit model eerst getoetst zou zijn, alvorens het over de gehele lijn in te voeren?

In het wetsvoorstel komen twee beleidsdoelstellingen tezamen, t.w. de uitvoering van de Algemene Bijstandswet, en de reïntegratie van werklozen. De vraag dient zich vervolgens aan hoe de kwaliteit en effectiviteit van het beleid van beide aspecten beoordeeld gaat worden. Kan bij reïntegratie sprake zijn van een cijfermatig resultaat, anders ligt het bij de kwaliteit en effectiviteit van de bijstand? Kan de minister daar nader op ingaan?

Heeft de minister inzicht in de omvang van de administratieve lasten die de nieuwe systematiek met zich mee brengt? Zijn de gemeenten goed voorbereid om per 1.1 2001 daadwerkelijk aan de slag te gaan? Uiteraard zijn de leden van de VVD-fractie het geheel eens met een evaluatie; zij vroegen zich daarbij wel af of een evaluatie in 2002 niet te vroeg is om duidelijk inzicht te geven in de uitwerking van deze wet. Welke criteria zullen overigens bij deze wet gebruikt worden?

Kan de minister nog ingaan op dit wetsvoorstel met het onlangs bij de Tweede Kamer ingediende voorstel 27 221 met betrekking tot mogelijke tijdelijke ontheffing van de sollicitatieverplichting?

De leden van de PvdA-fractie hadden met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel, en van de wijze waarop het kabinet is ingegaan op de nadere wensen van de Tweede Kamer terzake. Zij zagen daarin een ontwikkeling naar een duidelijke profilering van de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenten voor het vorm geven aan hun rol in het bevorderen van de maatschappelijke participatie en de sociale cohesie, een ontwikkeling die aansluit bij eigentijdse opvattingen over de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden in het openbaar bestuur. Tegen deze achtergrond had het deze leden enigszins teleurgesteld dat de minister zich zo terughoudend heeft opgesteld over het toekomstbeeld dat hem voor ogen staat. Zeker, er moet nog nader overleg gevoerd worden met de betrokken instanties, en we moeten zorgvuldig kijken of de praktijk zich overeenkomstig de verwachtingen ontwikkelt, maar de minister kan toch een visie uitdragen? Staat hem een verdere decentralisatie van de uitvoering van het bijstandsbeleid voor ogen, of was deze 25% maar een slag in de lucht? Alvorens over te gaan tot de mondelinge behandeling zagen deze leden graag een toelichting tegemoet van het beeld dat de minister heeft van de gewenste ontwikkeling van de gemeentelijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden in het sociale beleid.

De leden van de fracties van RPF/GPV en SGP deelden mee positief te staan tegenover aanpassing van de financieringssystematiek voor de Abw, de IOAW en de IOAZ die voor gemeenten een extra stimulans betekent om te bevorderen dat mensen minder afhankelijk worden van een uitkering. Maar zij betwijfelden of de effecten opzienbarend zullen zijn. Van de groep huidige uitkeringsgerechtigden is het merendeel volgens de geldende regels niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt. En van de overigen staan velen heel ver van de arbeidsmarkt, nu de grote vraag naar arbeidskrachten in de laatste jaren ervoor heeft gezorgd dat de groep potentiële toetreders is «afgeroomd».

Is het mogelijk om meer inzicht te geven in de samenstelling van de groep uitkeringsgerechtigden waarover we nu spreken, en daarbinnen speciaal van de groep die beschikbaar zou moeten zijn voor de arbeidsmarkt?

Is er grond voor de veronderstelling dat de reïntegratie van deze groep extra veel personele inzet en dus geld vergt?

De financieringssystematiek die nu wordt voorgesteld, heeft betrekking op de verdeling tussen de gemeenten van een macrobudget dat meebeweegt met de (te verwachten) aantallen uitkeringen. Voor de gezamenlijke gemeenten is er dus geen prikkel om de uitkeringskosten te beperken. Voordelen zijn er alleen op langere termijn te behalen voor gemeenten die minder kosten maken dan vergelijkbare andere gemeenten.

Ook dit kenmerk van de gekozen systematiek geeft een reden de effecten voor de totale kosten van uitkeringen niet te overschatten. Is de minister dat met deze leden eens?

Het voorliggende wetsvoorstel past in een traject dat erop gericht is de gemeenten meer mogelijkheden te bieden een beleid te voeren waarin inkomenssteun en integratie op de arbeidsmarkt goed in balans zijn. De leden van de genoemde fracties zagen voordelen in de vorming van een FWI zonder gedetailleerde voorschriften voor de besteding van de daarin beschikbare middelen.

Het door de Tweede Kamer aanvaarde amendement Noorman-Den Uyl (nummer 13) verruimt de vrijheid van de gemeenten om het geld dat zij overhouden van de middelen die zij ontvangen om uitkeringen te verzorgen, naar eigen inzicht te besteden. Het kwam hen voor dat bij de behandeling van dit amendement aanvankelijk enige onduidelijkheid bestond over de grenzen van deze vrijheid. Is het waar dat er volgens het voorliggende wetsvoorstel geen sprake is van een binding van gemeenten en dat de toelichting bij het ingediende amendement, waarin staat dat de besteding van overschotten «in het verlengde van het doel van de wet» dient te geschieden, de inhoud van het amendement niet dekt?

In de concept AMvB waarin de verdeelsleutel voor de uitkering, zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 van het voorliggende wetsvoorstel, wordt weergegeven, lijkt UG (de uitkering aan de gemeenten) een factor 4 te hoog te zijn, zo stelden deze leden. Wil de minister op die stelling reageren?

De voorzitter van de commissie,

Kneppers-Heijnert

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Ginjaar (VVD), Jaarsma (PvdA), Veling (RPF/GPV), Van Leeuwen (CDA), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA), Bierman (OSF), Hessing (D66), Ruers (SP), Wolfson (plv. voorzitter), De Jong (CDA), Swenker (VVD), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), De Wolff (GL)

Naar boven