27 076
Wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (landbouwkundig onmisbare gewasbeschermingsmiddelen)

nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 juli 2000

Met deze brief wil ik u, mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV), informeren over de toelating van landbouwkundig onmisbare gewasbeschermingsmiddelen.De President van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) heeft op 10 juli jl. uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening in een bezwaarprocedure tegen twee regelingen waarin bedoelde bestrijdingsmiddelen van rechtswege werden toegelaten. De president heeft uitgesproken dat genoemde regelingen worden geschorst en dat de daarin aangewezen bestrijdingsmiddelen worden behandeld als waren zij niet toegelaten. Ik respecteer deze uitspraak. Dit betekent dat voor deze middelen de verbodsbepalingen van de Bestrijdingsmiddelenwet voor niet-toegelaten middelen gelden en op deze middelen het reguliere handhavings- en vervolgingsbeleid van toepassing is. In dat verband wijs ik er op dat de beslissingen inzake strafrechtelijke handhaving en vervolging tot de competentie van het Openbaar Ministerie behoren.

Op verzoek van uw kamer is in november 1999 een aantal bestrijdingsmiddelen, waarvan de toelating was of dreigde te vervallen, voorlopig als landbouwkundig onmisbaar aangemerkt. Om te waarborgen dat het gebruik van deze middelen in de betreffende teelten toegelaten zou blijven, is wijziging van de regelgeving in gang gezet. Voor de korte termijn is voorzien in een toelating van rechtswege op basis van het daartoe gewijzigde Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen. Vanwege de daarmee verbonden juridische risico's is tevens een wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet voorbereid die medio april ter behandeling aan uw kamer is aangeboden. De uitspraak van het CBB heeft betrekking op het gewijzigde Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen en de op grond daarvan vastgestelde Tijdelijke regelingen aanwijzing landbouwkundig onmisbare gewasbeschermingsmiddelen I en II. De President van het CBB is van oordeel dat op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet de bevoegdheid voor het afgeven van toelatingen alleen bij het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) berust en dat een toelating slechts kan plaatsvinden na toetsing aan de wettelijke criteria. De toelating van rechtswege van de aangewezen bestrijdingsmiddelen werd door hem derhalve onverbindend verklaard. Aan de motivering onzerzijds dat hier sprake is van een overgangsvoorziening heeft de President van het CBB geen waarde gehecht.

De afhandeling van het bezwaarschrift, dat ten grondslag ligt aan de voorlopige voorziening, is niet op korte termijn te verwachten. Een juridisch adequate voorziening kan naar verwachting eerder worden gerealiseerd op basis van het bij uw kamer aanhangige wetsvoorstel. In de nota naar aanleiding van het verslag terzake van dit voorstel zal nader worden ingegaan op de gevolgen van de uitspraak van de president van het CBB voor dit wetsvoorstel.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven