27 076
Wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (landbouwkundig onmisbare gewasbeschermingsmiddelen)

nr. 18
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 21 augustus 2000

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben de navolgende vragen over de brief van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 28 juli 2000 inzake gevolgen uitspraak van de president van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven voor het gebruik van landbouwkundig onmisbare gewasbeschermingsmiddelen (27 076, nr. 6) en de brief van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer d.d. 4 augustus 2000 inzake beantwoording van vragen naar aanleiding van voornoemde brief.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 18 augustus 2000.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Ter Veer

De voorzitter van de commissie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Reitsma

De griffier voor deze lijst,

Jonker

1

Kan de regering de volledige tekst van de uitspraak van de President van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) aan de Kamer ter beschikking stellen?

Ja. De uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) is als bijlage bijgevoegd1.

2

Wat wordt in de brief van 28 juli 2000 bedoeld met de volgende passage: «Voor de korte termijn is voorzien in een toelating van rechtswege op basis van het daartoe gewijzigde Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen. Vanwege de daarmee verbonden «juridische risico's» is tevens een wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet voorbereid die medio april ter behandeling aan uw Kamer is aangeboden»?

Voor het in voorbereiding nemen van een wetsvoorstel pleitte met name het feit dat met de introductie van de landbouwkundige onmisbaarheid feitelijk een nieuw toelatingscriterium wordt geïntroduceerd. Uit wetstechnisch en – systematisch oogpunt zou deze – evenals de overige toelatingscriteria van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 – in de wet zelf moeten zijn verankerd. In eerste instantie werd voor de zich voordoende problematiek van onmisbare middelen voor de korte termijn voor de snelst denkbare oplossing gekozen, zijnde de totstandbrenging van een wijziging van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen.

3

Waarom werd getwijfeld aan de juridische houdbaarheid van de tijdelijke regelgeving, zoals neergelegd in het gewijzigde Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen?

Hieraan werd niet getwijfeld. Een wetsvoorstel is in voorbereiding genomen om de reden genoemd bij het antwoord op vraag 2.

4

Zou, tot het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot Wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 een gedoogbeleid, als overgang, niet een beter instrument zijn geweest? Zo neen, waarom niet?

In de brieven van 28 juli jl. en 4 augustus jl. is aangegeven dat de uitspraak van de rechter zal worden gerespecteerd. Reden daarvoor is dat het niet juist geacht wordt om een rechterlijke uitspraak waarmee het gebruik van de betrokken middelen strafbaar wordt gesteld, te laten volgen door een gedoogbeleid om zodoende het effect van de rechterlijke beslissing ongedaan te maken.

5

Is het waar dat de regering reeds in juni 1999, door onder andere de Commissie Ginjaar, is geadviseerd, om de voorbereiding van kaders voor regelgeving parallel te laten lopen met het opstellen van het advies van de commissie? Zo ja, wat was de reactie van de regering daarop?

De regering is, onder meer naar aanleiding van de advisering door de Commissie Ginjaar, medio 1999 met de voorbereiding tot aanpassing van de regelgeving aangevangen. Daarbij ging het in eerste instantie om de wijziging van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen en spoedig daarna om het thans in behandeling zijnde wetsvoorstel tot wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

6

Is er tot aan het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 regelgeving (overgangsregeling) denkbaar die wel de toets van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) kan doorstaan? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe ziet deze er uit? Op welke termijn kan deze worden gerealiseerd?

Nee, een dergelijke overgangsregeling behoorde niet tot de mogelijkheden. Uiteraard is dit nagegaan. Waren deze mogelijkheden wel aanwezig, dan waren deze uiteraard reeds benut geweest.

7

Welke mogelijkheden zijn er om, als de Tweede Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 heeft aangenomen, direct een overgangsregeling te treffen, die geldt tot het moment van inwerkingtreding van het hiervoor genoemde wetsvoorstel?

Geen. Ook hier geldt dat de inwerkingtreding van het wetsvoorstel dient te worden afgewacht.

8

Kan de regering toelichten op welke wijze aan de motie Geluk c.s. (21 677 nr.56), waarin staat dat er een overgangsregeling voor landbouwkundig onmisbare gewasbeschermingsmiddelen komt die tot een half jaar na inwerkingtreding van de wet zou dienen, invulling is gegeven?

Het wetsvoorstel voorziet hierin via artikel II. Het betreft enerzijds de bijlage met aangewezen stoffen en hun toepassingen en anderzijds de mogelijkheid als opgenomen in het zesde lid van dat artikel waarbij aanvullend en bij wijze van overgangsmaatregel een aantal middelen kunnen worden aangewezen.

9

Hoe lang is deze regeling van kracht geweest?

Voor zover de vraag betrekking heeft op het gewijzigde Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen en de daarop gebaseerde aanwijzingsregelingen, was deze 2 maanden van kracht.

10

Waarom heeft de regering besloten deze regeling alsnog niet van kracht te verklaren?

Het betreft geen besluit van de regering, maar een rechterlijke uitspraak. Het is de President van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven geweest die de tijdelijke aanwijzingsregelingen onverbindend heeft verklaard.

11

Is over deze kwestie advies ingewonnen bij de landsadvocaat?

Neen, er is geen advies ingewonnen bij de Landsadvocaat over het al dan niet gedogen na de uitspraak van het CBB. Wel is de Landsadvocaat van het begin van de procedure tot nu betrokken geweest bij de voorlopige voorziening en bij de advisering rondom de afhandeling van het bezwaarschrift. Tevens zal de Landsadvocaat betrokken zijn bij het nemen van de beslissing op bezwaar.

12

Welke maatregelen heeft de regering genomen als gevolg van de uitspraak van de President van het CBB?

De regering is nagegaan welke gevolgen de uitspraak had voor de Bmb en voor de op handen zijnde wijziging van de wetgeving (zie vraag 6) en heeft deze daar waar nodig aangepast. Verder heeft er overleg plaats gehad tussen OM en de handhavingsinstanties. De regering heeft geen mogelijkheid om tegen de uitspraak van de voorzitter van het CBb in beroep te gaan.

13

Was de regering op de hoogte van het feit dat de voorlopige regelingen door het CBB zouden kunnen worden geschorst? Zo ja, waarom heeft zij dit niet aan de Kamer gemeld?

De regering streeft er naar zorgvuldige wetgevingsproducten af te leveren die de rechterlijke toets kunnen doorstaan, zo ook in dit geval. Echter blijft er altijd de mogelijkheid bestaan dat naar de rechter wordt gestapt en dat de rechter anders oordeelt dan de wetgever.

14

Wat zijn de effecten van de beslissingen dat de strafrechtelijke handhaving en vervolging tot de competentie van het Openbaar Ministerie behoren voor het landbouwbedrijfsleven?

Handhaving, waaronder vervolging, behoort in ons rechtsstelsel nu eenmaal tot de competentie van het OM. In casu betekent dit dat bij het OM de verantwoordelijkheid ligt omtrent aanbrenging en afhandeling van zaken.

15

Welke instanties zullen zich nu gaan bezighouden met strafrechtelijke handhaving en vervolging?

De AID is met de opsporing belast. Het OM is met de vervolging belast.

16

Hebben bedoelde instanties een speciale instructie ontvangen ten aanzien van het landbouwbedrijfsleven? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Het OM is als onderdeel van de rechterlijke macht autonoom.

De AID heeft de handhaving meegenomen in de reguliere controles op het gebruik van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Daarbij heeft onder meer ook de voorraadregistratie bij handelaren en gebruikers de aandacht.

17

Is de regering alsnog bereid om met de handhavende instanties in overleg te treden om in afwachting van de inwerkingtreding van de wetswijziging het gebruik van de middelen te gedogen?

Overleg met het OM over de ontstane situatie heeft reeds plaatsgevonden. De brieven van 28 juli en 4 augustus 2000 zijn hiervan een uitvloeisel.

18

Waarom heeft de regering ervoor gekozen om zich bij de uitspraak van het CBB neer te leggen? Waarom heeft zij er niet voor gekozen om een gedoogbeleid af te kondigen?

Zie beantwoording vraag 4.

19

Waarom heeft de regering de nota naar aanleiding van het verslag van het wetsvoorstel landbouwkundige onmisbaarheid niet eerder naar de Kamer gestuurd?

Eerdere verzending was niet mogelijk. Daarbij wordt er op gewezen dat het reces van de Tweede Kamer op 30 juni aanving. Na eerdere besprekingen omtrent de problematiek in algemene overleggen werd het wetsvoorstel op 13 april ingediend bij de Tweede Kamer. Op 8 juni werd het verslag door de vaste commissie uitgebracht.

20

Sinds wanneer treedt de minister van VROM en niet de staatssecretaris van LNV als eerstverantwoordelijke voor het gewasbeschermingbeleid op? Welke consequenties heeft deze beleidswijziging voor de sector en voor het beleid?

De Bestrijdingsmiddelenwet (1962) bepaalt dat de Minister van VROM, in overeenstemming met de Ministers van LNV, SZW en VWS, regels stelt voor de milieutoelatingscriteria. Deze bevoegdheid voor de Minister van VROM is verder uitgewerkt in het Besluit Milieutoelatingseisen Bestrijdingsmiddelen (BMB). De wijziging van het BMB en de daarmee samenhangende twee regelingen waarin de onmisbare middelen van rechtswege zijn toegelaten is dus de eerste verantwoordelijkheid van de Minister van VROM. De uitspraak van het CBB had betrekking op deze twee regelingen. De brieven van 28 juli jl. en 4 augustus jl. , waarin is ingegaan op de gevolgen van deze uitspraak, zijn om die reden dan ook ondertekend door de Minister van VROM. Het betreft hier dus geen verandering in bevoegdheden met betrekking tot het bestrijdingsmiddelenbeleid.

21

Is de regering werkelijk van mening dat de aanstaande wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet het enige middel is om te reageren op de gevolgen van de rechtelijke uitspraak? Staat de wetgever niet eveneens andere middelen ter beschikking zoals een gedoog- of overgangsregeling?

Ja. In dit verband wordt tevens gewezen op de antwoorden op de vragen 6 en 7.

22

Kan de regering aangeven op welke thans lopende teelten het nu geldende verbod, zij het tijdelijk, van toepassing is? Om hoeveel hectaren gaat het in totaal en per teelt?

Bijgevoegd is een overzicht met de toepassingen op basis van 11 werkzame stoffen die in dit verband moeten worden beschouwd als zijnde niet toegelaten1. Per toepassing is het potentiële gebruiksgebied vermeld, uitgedrukt in hectaren. Het daadwerkelijke gebruiksgebied zal kleiner zijn, afhankelijk van de noodzaak tot toepassing van de betreffende gewasbeschermingsmiddelen. Daarnaast is voor een aantal toepassingen sprake van dezelfde arealen.

23

Heeft de regering voor haar besluit om de rechtelijke uitspraak te volgen en de negen landbouwkundig onmisbare middelen te verbieden hierover overleg met het landbouwbedrijfsleven gehad? Wat was het resultaat van dit overleg?

Nee, er is geen formeel overleg geweest met het bedrijfsleven.

24

Veel ondernemers leiden door deze plotselinge beleidswijziging financiële schade (bv. voorraad die waardeloos is geworden). Hoe worden deze ondernemers tegemoet gekomen?

Voor vergoeding van eventuele schade van overheidswege is alleen plaats indien de overheid een verwijt kan worden gemaakt. Hiervan is naar de mening van de regering geen sprake.

Overigens wordt voorts opgemerkt dat zolang niet is komen vast te staan dat ondernemers schade lijden, niet op voorhand tot enige vorm van tegemoetkoming kan worden besloten. Zonder aanwezigheid van daadwerkelijke schade, waarvoor de bewijslast overigens bij de ondernemers zelf ligt, ligt tegemoetkoming immers niet voor de hand.

In dat verband zij opgemerkt dat het hebben van een bepaalde voorraad niet zonder meer een schadepost oplevert, nu na invoering van het wetsvoorstel tot wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 deze middelen verhandeld en gebruikt zullen mogen worden.

25

Kunnen eventueel opgelegde boetes na inwerkingtreding van de wetswijziging waarin een «terugwerkende kracht»-bepaling is opgenomen, door telers worden teruggevorderd?

Aanbrenging en afhandeling van zaken door het OM en de rechter neemt in de regel enige tijd in beslag. Dit geldt in zijn algemeenheid en derhalve ook voor de onderhavige feiten. Van opgelegde boetes en terugvordering als bedoeld is vooralsnog geen sprake.

Indien na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel een zaak bij de rechter voorligt, waarbij het feit vóór de inwerkingtreding van het wetsvoorstel heeft plaatsgevonden, kan de terugwerkende kracht een rol spelen. Naar verwachting zal de voor de verdachte meest gunstige bepaling worden toegepast.

26

De overheid als betrouwbare partner is door deze beleidswijziging wederom in het geding. Hoe moet in deze het rechtszekerheidsprincipe geïnterpreteerd worden?

Van een beleidswijziging is geen sprake. Een element van rechtszekerheid is eveneens dat de regering is gehouden rechterlijke uitspraken na te leven. In dit geval behelst de rechterlijke uitspraak de schorsing door de President van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van twee regelingen, namelijk de Tijdelijke regeling aanwijzing landbouwkundig onmisbare gewasbeschermingsmiddelen I en II.

27

Kan de regering nogmaals, maar dan uitvoerig, toelichten waarom zij niet bevreesd zijn voor financiële claims?

De regering meent dat zij er – ten behoeve van de sector – alles aan heeft gedaan om een regeling te treffen voor middelen waarvan de toelating afliep en die als landbouwkundig onmisbaar konden worden aangemerkt. Er is daarbij gewerkt langs twee sporen, te weten langs het spoor van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen en de Tijdelijke regelingen I en II, alsmede langs het spoor van een regeling bij wet in formele zin, de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Onder die omstandigheden is er geen aanleiding te veronderstellen dat de regering onzorgvuldigheid kan worden verweten.

Omdat na de inwerkingtreding van het voorstel tot wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 de in dat voorstel genoemde middelen met terugwerkende kracht zullen zijn toegelaten voor een bepaalde periode, wordt ten overvloede opgemerkt dat eventuele claims alleen zullen kunnen zien op de periode die is gelegen tussen de datum van de uitspraak van de President van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, 10 juli 2000, en de datum van inwerkingtreding van genoemd voorstel. Alleen in die periode was het verboden het middel te verhandelen en te gebruiken.

28

Mevinfos is een landbouwkundig onmisbaar gewasbeschermingsmiddel dat geen toelating heeft gekregen. Niet alleen milieuaspecten hebben tot het verbod geleid, zeker ook aspecten ten aanzien van de volksgezondheid. Mogen we hieruit de conclusie trekken dat de regering hiermee ook het residuniveau op binnenlandse en buitenlandse landbouwproducten op detectieniveau heeft gesteld en dat Nederland haar bevindingen in deze internationaal heeft gemeld zodat ook andere landen hun maatregelen kunnen nemen?

De regering heeft het residuniveau op binnenlandse en buitenlandse landbouwproducten niet op detectieniveau gesteld. Er heeft melding plaats gevonden van de bevindingen omtrent mevinfos in het kader van de meldingsplicht zoals opgelegd aan de lidstaten in het kader van richtlijn 91/414/EEG.

29

In hoeverre is het de verschillende sectoren te verwijten dat na al die jaren geen alternatieven voorhanden zijn voor de «onmisbare middelen»?

De verschillende sectoren hebben een afwachtende houding aangenomen bij het overschakelen op meer geïntegreerde teeltwijzen en op preventieve maatregelen. De sectoren hadden op dit laatste punt grotere inspanningen kunnen treffen om hun afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen af te bouwen.

Een complicerende factor is geweest dat het lange tijd onduidelijk was welke middelen de toelatinghouder op basis van aanvullende studies nog zou blijven verdedigen.

30

Op welke termijn verwacht de regering alternatieven voor de «onmisbare middelen»?

Het ontwikkelen van alternatieven is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Het ontwikkelen van alternatieven lijkt niet altijd eenvoudig te zijn.

Naast de beoordeling van bestaande werkzame stoffen loopt er thans een Europees beoordelingsprogramma voor nieuwe werkzame stoffen. Momenteel heeft de agrochemische industrie circa 75 nieuwe stoffen aangemeld. Deze nieuwe stoffen zijn veelal minder milieubelastend dan de bestaande stoffen. In afwachting van de Europese gedetailleerde beoordeling kunnen lidstaten onder voorwaarden gewasbeschermingsmiddelen op basis van die aangemelde nieuwe werkzame stoffen voor een periode van 3 jaar een voorlopige toelating verlenen, mits de Europese Commissie een besluit over de volledigheid van het de ingediende dossiers heeft genomen. Signalen uit de industrie wijzen er op dat voor 70% van de bij de EU aangemelde nieuwe werkzame stoffen aanvragen voor een voorlopige toelating in Nederland zijn ingediend of tenminste in voorbereiding zijn. Van een aantal van deze nieuwe werkzame stoffen mag verwacht worden dat ze binnen enkele jaren een alternatief kunnen vormen voor een aantal onmisbare middelen.

31

Voor de individuele boer en tuinder zijn de «onmisbare middelen» een kwestie van financieel overleven. Is het probleem niet opgelost als de boeren ook zonder die middelen financieel kunnen overleven? Welke mogelijkheden ziet de regering in deze oplossingsrichting?

Het landbouwbedrijfsleven dient ófwel naar geschikte alternatieve middelen uit te kijken, ófwel de bedrijfsvoering aan te passen door zich te richten op teelten die wél uitgevoerd kunnen worden binnen de bestaande milieuregels. Dat is de afweging waarvoor men staat. Een overbruggingsperiode in de vorm van landbouwkundige onmisbaarheid kan hierbij behulpzaam zijn.

Op den duur zal men echter zonder deze middelen financieel moeten kunnen overleven.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Ravestein (D66), Oplaat (VVD), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Van Gent (GroenLinks), Udo (VVD), Waalkens (PvdA), Schoenmakers (PvdA).

Plv. leden: Leers (CDA), Dijksma (PvdA), Stellingwerf (RPF), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), De Boer (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), M. B. Vos (GroenLinks), Van 't Riet (D66), Giskes (D66), Niederer (VVD), Vacature (PvdA), Van den Akker (CDA), Halsema (GroenLinks), Snijder-Hazelhoff (VVD), Hindriks (PvdA), Spoelman (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Stellingwerf (RPF), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Oplaat (VVD), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Udo (VVD), Waalkens (PvdA), Schoenmakers (PvdA), Herre-brugh (PvdA), Atsma (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Van Vliet (D66), Van Zuijlen (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Middelkoop (GPV), Kant (SP), Mosterd (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Reitsma (CDA), Patijn (VVD), Karimi (GroenLinks), Kamp (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Belinfante (PvdA), Dijksma (PvdA), De Boer (PvdA), Van Wijmen (CDA), Te Veldhuis (VVD), Duivesteijn (PvdA).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven