27 020 Aanpak onderwijsachterstanden

Nr. 71 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 mei 2017

In mijn brief aan uw Kamer van 23 januari jongstleden heb ik toegezegd dat ik in overleg zou treden met de VNG en de PO-Raad over de toekomstige verdeling van middelen voor het (gemeentelijk) onderwijsachterstandenbeleid op basis van de nieuwe samengestelde indicator die door het CBS is ontwikkeld.1 Met deze brief informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van deze overleggen en mijn besluit over de bekostiging voor het onderwijsachterstandenbeleid van gemeenten en basisscholen in 2018. Hiermee geef ik tevens invulling aan twee verzoeken van uw Kamer: De stand van zaken inzake het onderwijsachterstandenbeleid en een reactie op de brief van de schoolbesturen uit de G4 aan de informateur.2

Het overleg met beide partijen is constructief wat betreft de ontwikkeling van een nieuwe systematiek op basis van een CBS-indicator. Zowel de VNG als de PO-Raad hebben echter aangegeven een nieuw kabinet te willen afwachten voordat zij een nieuwe bekostigingssystematiek met de indicator van het CBS kunnen steunen. Ik hecht aan de steun van de VNG en de PO-Raad voor de nieuwe bekostigingssystematiek en zie daarmee op dit moment onvoldoende draagvlak om dit per 2018 in te voeren.

Ik constateer dat veel zorgen de herverdeeleffecten van een nieuwe bekostigingssystematiek en de omvang van het budget betreffen. De kwaliteit van de nieuwe indicator die door het CBS is ontwikkeld staat wat de PO-Raad en VNG betreft niet ter discussie. Door de nieuwe indicator kan de doelgroep objectiever en op een meer verfijnde manier worden gedefinieerd. Tevens zal het gebruik van deze indicator de administratieve lasten van scholen sterk verminderen, omdat het gebaseerd is op centraal geregistreerde data. Het is voor scholen niet meer nodig om het opleidingsniveau van de ouders uit te vragen, zoals in de huidige situatie. De begeleidingscommissie van het CBS-onderzoek, waar de VNG en PO-Raad deel van uit maakten, staat achter de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek en de gekozen indicator.3

Gezien het standpunt van de PO-Raad en de VNG en de demissionaire status van het kabinet kies ik ervoor in 2018 de huidige bekostigingssystematieken te blijven hanteren. Voor scholen houdt dit in dat in het schooljaar 2018–2019 de bekostiging van het onderwijsachterstandenbeleid gebaseerd blijft op de huidige gewichtenregeling en de impulsregeling. Hiervoor stel ik de Regeling vaststelling impulsgebieden opnieuw vast. Het budgettaire kader, zoals door uw Kamer in de OCW-begroting is vastgesteld (Kamerstuk 34 550 VIII, nrs. 1 en 2), blijft hierbij leidend.

Voor gemeenten betekent het beleidsarm verlengen van de huidige specifieke uitkering voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid dat deze gebaseerd blijft op basis van de schoolgewichten in 2009. Daarbij wordt de ramingsbijstelling waartoe besloten is bij de OCW-begroting 2016 (Kamerstuk 34 300 VIII, nrs. 1 en 2) nagenoeg evenredig over alle gemeenten verdeeld. De meeste gemeenten zullen circa 11 procent minder ontvangen. Alleen de kleinere gemeenten ontvangen circa 7 procent minder dan in 2017.4 Met de VNG heb ik overleg gevoerd over mogelijke alternatieven met betrekking tot de verdeling van de ramingsbijstelling en actualisatie van de peildatum. Op die manier zou in 2018 – qua herverdeeleffecten – al een eerste stap naar een nieuwe bekostigingssystematiek kunnen worden gezet. Bij de VNG is geen steun voor deze alternatieve mogelijkheden. Daarom is de verlenging beleidsarm.

Twee onderdelen worden niet geraakt door de ramingsbijstelling. Dat is in de eerste plaats de extra € 5 miljoen die sinds dit jaar in de begroting is opgenomen voor kwaliteitsverbetering in de niet-G37. Ten tweede zonder ik ook de extra middelen uit die de kleinere gemeenten ontvangen voor de scholing en toetsing van beroepskrachten in de voorschoolse educatie in het taalniveau 3F.5 Overigens, nu de einddatum van de specifieke uitkering met een jaar wordt verlengd, mogen gemeenten de middelen van de uitkering die nog niet zijn uitgegeven overhevelen naar 2018.

De komende periode zal ik het overleg blijven voeren met de VNG en de PO-Raad over een nieuwe bekostigingssystematiek voor het (gemeentelijk) onderwijsachterstandenbeleid vanaf 2019. De nieuwe indicator die door het CBS is ontwikkeld vormt daarin het uitgangspunt. Te zijner tijd zal uw Kamer over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 27 020, nr. 69.

X Noot
2

Brief van de commissie OCW, 25 april 2017.

X Noot
3

Deze begeleidingscommissie bestond, naast vertegenwoordigers van de VNG en de PO-Raad, uit vertegenwoordigers van het SCP, CPB, de Inspectie van het Onderwijs, OCW en uit vijf wetenschappers met expertise op het onderwerp of op de onderzoeksmethode.

X Noot
4

Op het minimumbudget van € 48.000 is de ramingsbijstelling niet van toepassing. Dit blijft het minimumbudget voor gemeenten die middelen ontvangen voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid.

X Noot
5

De afgelopen periode hebben de G37 (als onderdeel van de bestuursafspraken) en de G86 middelen gekregen om het taalniveau van de pedagogisch medewerkers te verhogen (3F voor mondelinge vaardigheden en lezen). In 2017 en 2018 gaat het om jaarlijks € 4,7 miljoen. Per 1 augustus 2017 wordt het taalniveau 3F op de genoemde onderdelen wettelijk verplicht voor beroepskrachten in de voorschool in de G37 en de G86. Per 1 augustus 2019 geldt deze wettelijke eis voor alle gemeenten.

Naar boven