27 020 Aanpak onderwijsachterstanden

Nr. 69 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 januari 2017

Zoals toegezegd in het algemeen overleg over voor- en vroegschoolse educatie op 30 november jongstleden (Kamerstukken 31 293 en 31 322, nr. 350) stuur ik uw Kamer het tweede rapport van het CBS over de herziening van de indicator voor de gewichtenregeling toe1. Dit traject heeft tot doel onderwijsachterstanden op een betere manier in kaart te brengen dan de huidige indicator. Daarnaast verandert met de nieuwe indicator ook de situatie voor scholen. In de huidige regeling stellen scholen zelf het gewicht van de leerlingen vast, door bij ouders na te vragen wat het opleidingsniveau is. Dit levert de scholen veel administratieve lasten op. Doordat de indicator van het CBS is gebaseerd op centraal geregistreerde data, kan het CBS voor nagenoeg alle leerlingen de verwachte onderwijsachterstand centraal berekenen. Gebruik van de indicator in de regeling zal de administratieve lasten van scholen dus sterk verminderen.

In het eerste rapport van het CBS over fase 1 zijn drie mogelijke indicatoren beschreven (Kamerstuk 27 020, nr. 68). Het CBS doet in het tweede rapport over fase 2 een concreet voorstel voor een indicator die aangeeft hoe onderwijsachterstanden gerelateerd zijn aan omgevingskenmerken van het kind. De huidige indicator kijkt alleen naar het opleidingsniveau van ouders. Het CBS concludeert echter dat de beste voorspelling van onderwijsachterstanden op school- en gemeenteniveau gebeurt door de voorkeursindicator van het CBS. In deze indicator zijn de volgende omgevingskenmerken opgenomen:

  • opleidingsniveau van de moeder en de vader;

  • gemiddelde opleidingsniveau van de moeders op de school;

  • het land van herkomst van de ouders;

  • de verblijfsduur van de moeder in Nederland;

  • of het gezin in de schuldsanering zit.

Vervolgens heeft het CBS gekeken hoe de spreiding van de nieuwe doelgroep over Nederland is en hoe deze spreiding verschilt van de huidige doelgroep.

Het CBS heeft met de oplevering van dit tweede rapport het onderzoek afgerond. Dit betekent dat fase 2 van het traject nu is afgesloten. Begin februari publiceert het CBS een publieksversie van het hele onderzoek (fase 1 en 2) op de website. Ik wil het CBS complimenten geven voor het goede en snelle werk dat hij verzet heeft. Het is een gedegen onderzoek, waarmee op een verantwoorde manier een nieuwe indicator voor het onderwijsachterstandenbeleid is ontwikkeld. Deze indicator kan een goede basis vormen voor de nieuwe regelingen voor scholen en gemeenten. Ook de begeleidingscommissie met deskundigen uit de wetenschap en de praktijk heeft gedurende het hele traject op een goede en gedegen manier meegedacht, wat de kwaliteit en de voortgang van het onderzoek verder heeft gebracht.

Het CBS heeft inzichtelijk gemaakt dat de doelgroep op basis van de door het CBS voorgestelde indicator op een betere, meer verfijnde manier kan worden gedefinieerd. De doelgroep verandert ten opzichte van de huidige indicator door gebruik van andere criteria. Allereerst bestaat de indicator uit meer kenmerken dan de huidige indicator. Niet alleen het opleidingsniveau is bepalend, maar ook andere kenmerken van de omgeving van het kind zijn van invloed op de geschatte onderwijsachterstand. Daarnaast gebruikt het CBS het opleidingsniveau van de ouders op een nauwkeurigere manier dan in de huidige regeling gedaan wordt. Het CBS maakt gebruik van acht categorieën, die gemaakt zijn op basis van centraal geregistreerde gegevens.

De berekeningen van het CBS geven nog geen beeld van de financiële herverdeeleffecten die door het gebruik van deze indicator zullen ontstaan. Het CBS heeft gekeken hoe een achterstand het beste kan worden voorspeld, maar heeft geen koppeling met het budget gemaakt. Het CBS heeft in fase 2 alleen in kaart gebracht hoe de doelgroep over Nederland is verspreid, waarbij geen rekening is gehouden met nog te maken beleidskeuzes. In hoeverre deze spreiding ook tot financiële verschuivingen leidt bij scholen en gemeenten, hangt af van de nog te maken beleidskeuzes. Deze worden gemaakt in fase 3 van dit traject.

In de huidige regelingen zijn beleidskeuzes gemaakt die bij de invoering van een nieuwe indicator opnieuw worden bekeken. Zo speelt in de huidige regeling de mate van onderwijsachterstand een rol in de hoogte van de bekostiging, door het gebruik van twee categorieën (0,3 en 1,2) op basis van de huidige indicator opleidingsniveau. Bij de regeling voor gemeenten krijgen de grootste 37 gemeenten extra budget gekoppeld aan afspraken over kwaliteitsverhoging.

In fase 3 onderzoekt het Ministerie van OCW hoe de indicator gebruikt kan worden voor de nieuwe regelingen voor scholen en gemeenten. Hier komen nog veel complexe vragen aan bod over hoe de indicator in de regeling kan worden toegepast. Dit gaat bijvoorbeeld om vragen of de mate van een onderwijsachterstand een rol speelt in de omvang van de bekostiging van scholen en gemeenten, in hoeverre de middelen verdeeld worden over alle scholen of alleen over scholen met een zekere concentratie van onderwijsachterstanden en of er nog een onderscheid in het budget van grote en kleine gemeenten nodig is.

Ik zal in overleg treden met de VNG en de PO-Raad over de bekostigingssystematieken op basis van de nieuwe indicator. Over de uitkomsten van deze berekeningen en dit overleg zal ik u te zijner tijd informeren.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven