26 983
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek en enige andere onderwerpen

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

Voorstel van Wet

Artikel I, onderdeel A

In het vijfde lid van artikel 55b ontbrak de passage «en wordt na raadpleging van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens vernietigd».

Artikel I onderdeel B en onderdeel I

In de artikelen 56, tweede lid, en 195 tweede lid, luidde de derde zin: Het onderzoek in het lichaam wordt verricht door of onder verantwoordelijkheid van een arts. De laatste zin ontbrak.

Artikel I, onderdeel C

In artikel 61, eerste lid, ontbraken de woorden « na te zijn verhoord».

Artikel I, onderdeel D

Het tweede en derde lid van dit artikel luidden:

2. De in het eerste lid genoemde maatregelen kunnen, behoudens de maatregelen die zijn gericht op het vaststellen van de identiteit, alleen worden bevolen, in geval van verdenking van een strafbaar feit waarvoor inverzekeringstelling mogelijk is.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing van de in het eerste lid genoemde maatregelen in het belang van het onderzoek.

Artikel I, onderdeel G

Het vierde en vijfde lid van artikel 62a luidden:

4. Indien de verdachte gedurende de ophouding voor onderzoek of de inverzekeringstelling bezwaar maakt tegen het bevel wordt, voor zover dat bevel niet gericht is op de vaststelling van de identiteit van de verdachte, dit bevel niet uitgevoerd, tenzij degene die het bevel heeft gegeven de uitvoering van dat bevel nog tijdens de ophouding voor onderzoek onderscheidenlijk de inverzekeringstelling volstrekt noodzakelijk acht.

5. De verdachte kan tegen het bevel, tenzij het is gegeven in het kader van de ophouding voor onderzoek of de inverzekeringstelling, een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank of indien het bevel is gegeven in het kader van de voorlopige hechtenis bij het rechtrelijk college dat oordeelt omtrent de voorzetting van de voorlopige hechtenis. Het bevel wordt in afwachting van de rechterlijke beslissing niet uitgevoerd, tenzij degene die het bevel heeft gegeven een overwijlde uitvoering in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk acht.

Artikel I, onderdeel I

Aan het vijfde lid van artikel 195 was de volgende volzin toegevoegd:

Indien een persoon als bedoeld in het derde lid bezwaar maakt tegen het bevel tot onderzoek aan het lichaam of de verdachte bezwaar maakt tegen een bevel tot onderzoek in het lichaam, vindt dat onderzoek niet plaats dan na bekomen machtiging van de rechtbank.

Het geschrapte zesde lid luidde:

6. Niettemin kan, in geval van ontdekking op heterdaad het bevel ten aanzien van de verdachte onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd.

Artikel II

Wijziging van artikel 9, onderdeel b

De aanhef luidde «Zij zijn bevoegd»

Memorie van toelichting

De laatste drie alinea's van paragraaf 5 luidden:

De regeling van het bezwaar tegen het geven van een bevel is eveneens overgebracht naar het Wetboek van Strafvordering. In de voorstellen van de commissie wordt de mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen uitgebreid naar de fase van de inverzekeringstelling. Het bezwaarschrift wordt uitgesloten ten aanzienvan de bevelen gegeven in de fase van de ophouding voor onderzoek. Gelet op de maximale tijd die de ophouding voor onderzoek in beslag mag nemen is een bezwaarschriftenprocedure naar het oordeel van de commissie in deze fase weinig zinvol Het ontbreken van de mogelijkheid van bezwaar laat onverlet dat de verdachte de rechtmatigheid van verkregen bewijsmateriaal op de zitting aan de orde kan stellen.

In het advies van de RAC worden vraagtekens gezet bij de uitbreiding van de mogelijkheid van bezwaar naar de fase van de inverzekeringstelling. In dit advies wordt aangegeven dat naar verwachting de meeste maatregelen zullen worden toegepast in de fase van ophouding voor onderzoek en de inverzekeringstelling. Men vreest een veelvuldig gebruik van artikel 61, tweede lid, Sv. Ik deel de mening van de RAC dat naar verwachting de meeste maatregelen zullen worden toegepast in de fase van ophouding voor onderzoek en de inverzekeringstelling. Naar mijn mening zal dit echter niet leiden tot een veelvuldig gebruik van de mogelijkheid van verlenging van de ophouding voor onderzoek. In het voorgestelde tweede lid van artikel 61 wordt deze mogelijkheid immers uitdrukkelijk beperkt tot die zaken waarin de verlenging van de ophouding noodzakelijk is met het oog op het vaststellen van de identiteit. Indien voortzetting van de vrijheidsbeneming met het oog op de opsporing noodzakelijk is zal moeten worden overgegaan tot inverzekeringstelling.

Het openbaar ministerie leest de voorgestelde regeling in die zin dat tegen alle in artikel 61a Sv genoemde maatregelen, ook indien zij op een later tijdstip worden toegepast, de mogelijkheid van bezwaar is uitgesloten. Daarop aansluitend doet het openbaar ministerie de aanbeveling om ook de beperkingen op te nemen in artikel 61a Sv. In deze visie zou dan alleen tegen de overbrenging naar een ziekenhuis bezwaar openstaan. Deze lezing berust op een misverstand. De uitsluiting van bezwaar ziet alleen op de maatregelen voor zover deze worden toegepast gedurende de ophouding voor onderzoek in verband met de korte duur van deze maatregel. Het openbaar ministerie heeft aangegeven dat indien de gegeven lezing onjuist zou zijn, gevreesd wordt dat het middel zal worden aangewend om de procesgang te frustreren. Door de NOVA is er op gewezen dat het argument dat de fase van ophouding voor onderzoek te kort is om een bezwaarschriftenprocedure af te kunnen wikkelen ook zal gelden voor de fase van inverzekeringstelling. Ik deel de bedenkingen van het openbaar ministerie dat er een gevaar aanwezig is dat de procesgang hierdoor wordt gefrusteerd. Het is moeilijk in te schatten tot hoeveel extra bezwaarschriften dit voorstel zal leiden, maar het is niet uitgesloten dat dit leidt tot een behoorlijke extra belasting van de rechterlijke macht in deze fase. Het door de NOVA naar voren gebrachte argument dat het ook niet in de fase van inverzekeringstelling mogelijk zal zijn een bezwaarschriftenprocedure af te ronden, is inderdaad ook in het verleden het argument geweest om in de fase van de inverzekeringstelling geen bezwaarschriftenprocedure op te nemen. Bovendien zou het door de commissie voorgestelde systeem er toe kunnen leiden dat er als het ware een aanzuigende werking zal zijn om de maatregelen in de fase van ophouding voor verhoor toe te passen. Ik heb dan ook besloten het voorstel van de commissie op dit punt niet over te nemen, maar de huidige situatie te handhaven. In de Invoeringswet Wetboek van Strafvordering is thans in artikel 222 voorzien in een regeling die er in voorziet dat de verdachte bezwaar kan maken tegen een maatregel in de fase van inverzekeringstelling. Dit leidt er dan toe dat deze maatregel niet wordt toegepast tenzij degene die het bevel heeft gegeven de tenuitvoerlegging van de maatregel in deze fase volstrekt noodzakelijk acht. Ik stel voor deze regeling te handhaven en uit te breiden naar de fase van de ophouding voor onderzoek.

De NOvA heeft voorgesteld in het Wetboek een regeling op te nemen waarin wordt vastgelegd dat bewijsmateriaal dat is verzameld op een wijze die later in een bezwaarschriftenprocedure ontoelaatbaar wordt geoordeeld, hetzij wordt vernietigd, hetzij in de procedure als bewijsmateriaal wordt uitgesloten. Het Wetboek van Strafvordering kent een dergelijke bepaling ook voor andere situaties niet. Ik geef er de voorkeur aan om aan de zittingsrechter in het concrete geval over te laten welke gevolgen hij wil verbinden aan een dergelijke casus.

Paragraaf 7

In paragraaf 7.3. is de zin: Dit onderzoek zal door of onder verantwoordelijkheid van een arts dienen te geschieden vervangen door de zin: Gelet op de ingrijpendheid van het onderzoek en de omstandigheid dat er mogelijk medische complicaties kunnen optreden is besloten het onderzoek op te dragen aan een arts.

In paragraaf 7.4. is na de passage «Ook in andere gevallen kan in het kader van de opsporing behoefte zijn aan een onderzoek in het lichaam, te denken valt bij voorbeeld aan het inslikken van door misdrijf verkregen sieraden, edelstenen of microfilms» een passage toegevoegd.

Paragraaf 9

In de toelichting op artikel I, onderdeel A is een laatste zin toegevoegd.

In de toelichting op artikel I, onderdeel B is een passage toegevoegd omtrent het niet ten uitvoerleggen van het bevel bij bijzondere geneeskundige redenen.

In de toelichting op artikel I onder G, luidden de laatste twee alinea's

In het vierde lid is de huidige bepaling uit artikel 222 Invoeringswet Wetboek van Strafvordering regelende de mogelijkheid tot het maken van bezwaar tegen een bevel gedurende de inverzekeringstelling overgenomen en uitgebreid tot de fase van ophouding voor verhoor.

In het vijfde lid is de regeling van het bezwaarschrift tegen een bevel gegeven gedurende de fase van de voorlopige hechtenis uit artikel 225 Invoeringswet Wetboek van Strafvordering neergelegd. Zie hierover hetgeen is opgemerkt in paragraaf 5 van de toelichting.

Met het voorgestelde vijfde en zesde lid wordt de in het wetsvoorstel gerechtelijk vooronderzoek (Kamerstukken II, 1992/93, 23 251, nrs. 1–2) voorgestelde schrapping van de mogelijkheid van bezwaar en de daarop eventueel volgende machtiging van de rechtbank weer ongedaan gemaakt. Zij het dat de mogelijkheid van bezwaar voor de verdachte is beperkt tot het ingrijpender onderzoek in het lichaam. In dit verband is zowel door het openbaar minister als de RAC gewezen op de omstandigheid dat met betrekking tot bevoegdheden van de officier van justitie en de rechter-commissaris er verschillende voorwaarden worden gesteld waaraan een dergelijk bevel moet voldoen. De officier van justitie kan eenvoudiger een bevel geven dan de rechter-commissaris. Dit lijkt merkwaardig maar komt voort uit opsporingsbelang; de officier van justitie moet snel kunnen reageren. De bevoegdheid van de rechter-commissaris geldt niet alleen voor verdachten, maar ook niet-verdachten waarvan wordt vermoed dat zij sporen van het strafbare feit aan het lichaam of de kleding dragen. Wel is de mogelijkheid van bezwaar beperkt tot de groep van niet- verdachten en de verdachte aan wie een bevel tot het ingrijpender onderzoek aan het lichaam is gegeven. In geval van heterdaad kan echter het bevel ten opzichte van de verdachte onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd.

Artikel I, onderdeel I

De laatste twee alinea's luidden:

Met het voorgestelde vijfde en zesde lid wordt de in het wetsvoorstel gerechtelijk vooronderzoek (Kamerstukken II, 1992/93, 23 251, nrs. 1–2) voorgestelde schrapping van de mogelijkheid van bezwaar en de daarop eventueel volgende machtiging van de rechtbank weer ongedaan gemaakt. Zij het dat de mogelijkheid van bezwaar voor de verdachte is beperkt tot het ingrijpender onderzoek in het lichaam. In dit verband is zowel door het openbaar minister als de RAC gewezen op de omstandigheid dat met betrekking tot bevoegdheden van de officier van justitie en de rechter-commissaris er verschillende voorwaarden worden gesteld waaraan een dergelijk bevel moet voldoen. De officier van justitie kan eenvoudiger een bevel geven dan de rechter-commissaris. Dit lijkt merkwaardig maar komt voort uit opsporingsbelang; de officier van justitie moet snel kunnen reageren. De bevoegdheid van de rechter-commissaris geldt niet alleen voor verdachten, maar ook niet-verdachten waarvan wordt vermoed dat zij sporen van het strafbare feit aan het lichaam of de kleding dragen. Wel is de mogelijkheid van bezwaar beperkt tot de groep van niet- verdachten en de verdachte aan wie een bevel tot het ingrijpender onderzoek aan het lichaam is gegeven. In geval van heterdaad kan echter het bevel ten opzichte van de verdachte onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd.

In de toelichting op artikel II is in de laatste alinea «derde lid» vervangen door: vierde lid.

Naar boven