26 983
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek en enige andere onderwerpen

nr. 10
MOTIE VAN HET LID VAN OVEN C.S.

Voorgesteld in het Wetgevingsoverleg van 23 april 2001

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende:

– dat door de formulering van de bevoegdheden van opsporingsautoriteiten tot het nemen van maatregelen in het belang van het onderzoek (in wetsontwerp 26 983) het weigeren door een verdachte aan dergelijke maatregelen mee te werken komt te vallen onder het bereik van het strafbare feit weigeren van een ambtelijk bevel als strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht;

– dat een dergelijke strafbaarstelling op gespannen voet lijkt te staan met het verbod van zelfbeschuldiging (nemo tenetur) dat als beginsel ten grondslag ligt aan het Nederlands systeem van strafvordering en bovendien is neergelegd in internationale mensenrechtenverdragen;

– dat voorts het niet meewerken aan ambtelijke bevelen als in dit wetsontwerp bedoeld met gepast en redelijk geweld kan worden afgedwongen;

– dat artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht thans zo is geformuleerd dat iedere weigering van een verdachte mee te werken aan een hem in het kader van de opsporing door een opsporingsambtenaar rechtmatig gegeven bevel tot gevolg heeft dat hij voor die weigering strafrechtelijk aansprakelijk zal zijn (ook als dat niet de bedoeling is van de wetgever);

– dat niet duidelijk is wat de reikwijdte van het verbod van zelfbeschuldiging en de gevolgen daarvan voor de Nederlandse rechtsorde precies zijn;

verzoekt de regering nog dit jaar een notitie uit te brengen over het nemo tenetur-beginsel en de gevolgen daarvan voor de Nederlandse rechtsorde,

en gaat over tot de orde van de dag.

Van Oven

Rabbae

Dittrich

Naar boven