26 956 Beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004

Nr. 73 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juni 2010

Hierbij bied ik u aan, mede namens de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI), de rapporten van het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Nibra (NIFV) «Fatale woningbranden 2009» en «Fatale woningbranden – Vergelijking tussen de jaren 2003, 2008 en 2009»1. De Minister voor WWI heeft in het Algemeen Overleg Bouwregelgeving en brandveiligheid van 25 maart 2010 (Kamerstuk 26 956, nr. 71) aangegeven dat deze rapporten dit jaar aan Uw Kamer zouden worden aangeboden. Tevens geef ik mijn reactie op de resultaten van het onderzoek.

Gegevens over de oorzaken, de omstandigheden en het verloop van woningbranden dragen bij aan de informatiebehoefte om het brandveiligheidsbeleid verder te kunnen verbeteren. Dit was in 2008 aanleiding voor de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de toenmalige Minister voor WWI om het NIFV opdracht te geven fatale woningbranden (branden in woningen waarbij één of meer dodelijke slachtoffers vielen) in dat jaar te onderzoeken. Het rapport «Fatale woningbranden 2008» heeft de toenmalige Minister van BZK, mede namens de toenmalige Minister voor WWI, op 27 oktober 2009 aan Uw Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 26 956, nr. 67). Het NIFV heeft in 2003 eveneens onderzoek naar fatale woningbranden uitgevoerd. Om een representatief beeld te verkrijgen van kritische factoren bij fatale woningbranden dienen gegevens over meerdere jaren beschikbaar te zijn. Daarom hebben de beide bewindspersonen het NIFV opdracht gegeven dit onderzoek naar fatale woningbranden in 2009, onder vrijwel dezelfde onderzoekscondities als die in 2003 en 2008, uit te voeren. In het rapport «Fatale woningbranden Vergelijking tussen de jaren 2003, 2008 en 2009» worden de gegevens van deze drie jaren vergeleken.

De conclusies van het NIFV in het kort

In 2009 hebben 34 fatale woningbranden (37 slachtoffers) plaatsgevonden waarvan 22 branden (25 slachtoffers) een niet-opzettelijke brandoorzaak hebben. Het NIFV is hierbij uitgegaan van de gegevens van het Nederlands Brandweer Documentatie Centrum (NBDC). Het NIFV heeft de 22 fatale woningbranden (25 slachtoffers) in 2009 met een niet-opzettelijke brandoorzaak onderzocht. Hiervan was de brandoorzaak bij 7 fatale woningbranden niet bekend. De belangrijkste oorzaken van de andere 15 fatale woningbranden waren explosie, het in slaap vallen tijdens het roken en kortsluiting. Bij het ontstaan van brand is er een sterke relatie tussen roken en schuimrubberhoudend meubilair en matrassen. De technische gebouwkenmerken, zoals installaties en materialen van bouwconstructies, hebben nauwelijks invloed gehad op de brandontwikkeling. De meeste dodelijke slachtoffers (60%) zijn kinderen van 10 jaar of jonger of ouderen in de leeftijd van 66 jaar of ouder. Veel van de dodelijke slachtoffers lagen (vermoedelijk) te slapen (72%). Verder was een deel van de dodelijke slachtoffers niet of beperkt zelfstandig mobiel (32%) waaronder jonge kinderen en bedlegerige personen. Bijna een kwart (23%) van de fatale branden vond plaats in een woning met een eenvoudige bouwconstructie, zoals in een stacaravan of chalet.

Bij slechts 4 van de 22 fatale woningbranden (18%) waren rookmelders aanwezig die bij deze 4 fatale woningbranden hebben gefunctioneerd. Van de 25 dodelijke slachtoffers hebben 9 personen een vluchtpoging ondernomen maar de uitgang niet bereikt. Bij 18 slachtoffers was redding door de brandweer niet meer mogelijk, aangezien de slachtoffers al vóór de aankomst van de brandweer waren overleden. De opkomsttijd van de brandweer bedroeg in 2009 minder dan 8 minuten bij 17 (89%) van de 19 fatale woningbranden waarvan de opkomsttijd bekend is. Van de 22 fatale woningbranden vonden evenveel branden (ieder 8) plaats in een flatwoning en in een eengezinswoning. Van bijna de helft (46%) van de fatale woningbranden in 2009 is niet geregistreerd of de betreffende woning een koop- of huurwoning is. Van de 12 fatale woningbranden (54%) waarvan dit wel bekend was vonden 6 fatale woningbranden in een koopwoning plaats en de andere helft in een huurwoning.

De aanbevelingen van het NIFV in het kort

Op basis van de onderzoeksresultaten 2009 beveelt het NIFV, evenals in het onderzoek over 2008, opnieuw aan om het brandpreventiebeleid vooral te richten op het beperken van ontstaan van brand door roken (zitmeubilair en bedden) en dit beleid te richten op het brandveilig maken van schuimrubberhoudend meubilair en matrassen. Verder beveelt het NIFV aan om door onderzoek meer inzicht te verkrijgen in de rol van consumentenproducten bij het ontstaan van fatale woningbranden, aangezien een belangrijk deel van de fatale woningbranden in 2009 door kortsluiting en een onjuist gebruik van elektrische apparaten werd veroorzaakt.

Het NIFV beveelt aan om, voor het verkrijgen van een duidelijk beeld van de invloed van kritische factoren en de effectiviteit van beleidsmaatregelen, niet alleen aandacht te besteden aan fatale woningbranden maar ook aan woningbranden waarbij geen dodelijke slachtoffers vielen. Ook beveelt het NIFV aan om gedurende een aantal jaren de aanwezigheid van rookmelders bij zowel fatale als niet-fatale woningbranden te onderzoeken, om daarmee de effectiviteit van rookmelders voor het overleven van een woningbrand vast te kunnen stellen.

Kabinetsreactie

De meeste branden vinden plaats in woningen. Veel woningbranden hadden wellicht voorkomen kunnen worden, wanneer mensen zich meer bewust zouden zijn van de brandgevaren in en rond hun woning. Ook het rapport «Fatale woningbranden 2009» laat zien dat vorig jaar veel woningbranden veroorzaakt werden door onachtzaamheid en onoplettendheid van de bewoner. En dat terwijl dezelfde bewoner verantwoordelijk is voor zijn eigen brandveiligheid. Het kabinet blijft zich daarom sterk maken voor een goed brandpreventiebeleid door het verhogen van het brandveiligheidsbewustzijn. Voorlichtingscampagnes dienen aan te zetten tot gedragsverandering. Zo zullen in oktober 2010 weer de door de Stichting Nationale Brandpreventieweek georganiseerde landelijke brandpreventieweken plaatsvinden, gesubsidieerd door het ministerie van BZK. Dit jaar is het thema onder andere gericht op particulieren om na te denken over het voorkomen van brand in hun woning en hoe te vluchten bij brand. In het kader van deze campagne zal ook intensief gewezen worden op het belang van het hebben van een rookmelder in huis. De ministeries van BZK en VROM/WWI zijn in gesprek met diverse betrokken partijen om in deze periode na de zomer tot gezamenlijke gecoördineerde (voorlichtings)acties te komen (implementatieplan rookmelders). Hierop kom ik hieronder terug.

Ook de inzet van huisbezoeken in het kader van community safety draagt bij aan een verhoogd brandveiligheidsbewustzijn. Op 17 mei 2010 is namens mij het eerste exemplaar van het «Handboek Veilig Wonen» van Brandweer Amersfoort in ontvangst genomen. Hierin beschrijft dit brandweerkorps de projectopzet, werkwijze en ervaringen met de huisbezoeken die dit brandweerkorps in Amersfoort verricht. Naast voorlichting over brandveiligheid en een vluchtplan, worden, indien nodig, rookmelders in de woning aangebracht. De totstandkoming van dit handboek en het vervaardigen van de website www.veiligwonenamersfoort.nl is gesubsidieerd door het ministerie van BZK. Alle brandweerkorpsen ontvangen kosteloos dit handboek waarmee beoogd wordt dat meerdere korpsen in hun eigen regio’s met de huisbezoeken van start gaan. Ik ben ervan overtuigd dat het beschikbaar stellen van dit instrument bijdraagt aan het verhogen van het brandveiligheidsbewustzijn van bewoners. Overigens vinden op meer plaatsen gelijksoortige initiatieven plaats. Zo heb ik ook een initiatief ter verbetering van het brandveiligheidsbewustzijn van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) financieel ondersteund.

Ik onderschrijf de aanbevelingen van het NIFV met betrekking tot het brandpreventiebeleid omtrent fatale woningbranden veroorzaakt door roken in combinatie met brandbaar materiaal in zitmeubilair en bedden. In 2012 wordt in de gehele Europese Unie de zelfdovende sigaret verplicht gesteld. Ik verwacht dat dit zal resulteren in een afname van dit type branden. In de Verenigde Staten en in Groot-Brittannië gelden strengere brandveiligheidseisen voor schuimrubberhoudend meubilair en matrassen. Het ministerie van VWS, beleidsverantwoordelijk departement voor consumentenproducten, ziet vooralsnog geen aanleiding over te gaan tot het verplichten van het toevoegen van vlamvertragende middelen aan deze producten. Reden hiervan is dat deze vlamvertragende middelen ook nadelige schadelijke effecten kunnen hebben voor zowel de volksgezondheid als het milieu. De Europese Commissie laat onderzoek verrichten naar de effecten van vlamvertragende middelen. Zoals het nu ernaar uitziet zullen de onderzoeksresultaten eind 2010 bekend worden gemaakt. Op basis hiervan zal het ministerie van VWS bezien of dit aanleiding geeft om het huidige beleidsstandpunt te heroverwegen en zal Uw Kamer hierover worden geïnformeerd. Tegelijkertijd wordt Uw Kamer dan geïnformeerd over de regelgeving in andere landen op dit gebied, zoals is toegezegd door de minister voor WWI op 25 maart 2010.

De aanbeveling van het NIFV om de aanwezigheid en de effectiviteit van rookmelders zowel bij fatale als bij niet-fatale woningbranden te onderzoeken, onderschrijf ik volledig. Het rapport «Fatale woningbranden Vergelijking tussen de jaren 2003, 2008 en 2009» laat zien dat slechts bij een aantal fatale woningbranden goed functionerende rookmelders aanwezig waren. Doordat rookmelders bewoners attenderen op een mogelijke beginnende brand kunnen bewoners zichzelf in veiligheid brengen voordat de brandweer arriveert. De Minister voor WWI en ik willen daarom het gebruik van rookmelders verder stimuleren. De Minister voor WWI heeft Uw Kamer op 19 maart 2010 geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 28 325, nr. 121) over het plan van aanpak (implementatieplan) rookmelders. Hiermee wordt beoogd dat in alle woningen in Nederland rookmelders komen te hangen én minstens zo belangrijk, dat deze rookmelders ook functioneren. Door het ministerie van VROM/WWI is, samen met de NVBR, de Nederlandse Brandwonden Stichting, het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV) en mijn departement een stuurgroep opgericht die een gecoördineerde bevordering van rookmelders oppakt. Daarbij werkt deze stuurgroep samen met verschillende organisaties die betrokken zijn bij brandpreventie zoals onder andere de koepels van woning(ver)huurders en woningeigenaren, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Verbond van Verzekeraars. Het doel is om gezamenlijk activiteiten te ontwikkelen en op elkaar af te stemmen om rookmelders in woningen te stimuleren. De Minister voor WWI heeft op 25 maart 2010 toegezegd Uw Kamer begin 2011 te informeren over de voortgang van de dit jaar in gang gezette acties.

Ik onderschrijf de aanbeveling van het NIFV om in de toekomst niet alleen aandacht te besteden aan fatale woningbranden maar ook aan woningbranden waarbij geen dodelijke slachtoffers vielen. Uit de onderzoeksresultaten 2009 naar fatale woningbranden blijkt dat in totaal 44 personen in de 22 woningen aanwezig waren, van wie 19 personen de brand hebben overleefd. Het gaat hierbij zowel om mensen die gewond zijn geraakt als mensen die geen letsel hebben opgelopen. Dit is mede aanleiding voor de Minister voor WWI en mij om het NIFV opdracht te geven onderzoek te verrichten naar zowel fatale als niet-fatale woningbranden in het jaar 2010.

Het NIFV geeft in haar rapport «Fatale woningbranden – Vergelijking tussen de jaren 2003, 2008 en 2009» aan dat de onderzoeksresultaten naar de fatale woningbranden in 2003, 2008 en 2009 niet voldoende basis bieden om harde conclusies te kunnen trekken over eventuele trends. Hoewel het aantal fatale slachtoffers in 2009 ten opzichte van 2008 fors is gedaald, kan dat niet zonder meer worden toegeschreven aan het gevoerde beleid. Het aantal fatale woningbranden per jaar is laag, waardoor het NIFV geen conclusies kan trekken uit de verschillen in het aantal fatale woningbranden in deze drie jaren. Ik ga ervan uit dat met de opdrachtverlening voor 2010 en met het beschikbaar komen van meerjarige onderzoeksgegevens het NIFV vanaf 2011 beter in staat zal zijn uitspraken te doen over trends.

Ik zal mij blijven inspannen om het aantal fatale woningbranden in de komende jaren terug te brengen. Een goed inzicht in cijfers, trends en oorzaken is daarvoor een belangrijke voorwaarde.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven