nr. 77
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 11 juli 2000
Tijdens (het vervolg van) het Algemeen Overleg, dat mijn ambtgenote van
Economische Zaken en ik op 11 mei 2000 hebben gehad met de vaste commissies
voor EZ en voor VROM heb ik u mededeling gedaan van de op 11 februari 2000
aan de COVRA en aan BNFL verleende, gewijzigde transportvergunningen. Deze
wijzigingen waren aangebracht op basis van een heroverweging naar aanleiding
van de tegen de oorspronkelijke vergunningen door Greenpeace ingebrachte bezwaren.
Daarnaast zijn ambtshalve aan de vergunningen voorschriften verbonden met
betrekking tot de verslaglegging van de transporten en met betrekking tot
de geldigheidsduur van de vergunningen. De voorschriften inzake de verslaglegging
zijn gegeven naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad over de
waarborging van de veiligheid van de transporten. Tegen de nieuwe vergunningen
en de beslissingen op bezwaar zijn door Greenpeace beroepen ingediend bij
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tevens zijn bij de
Voorzitter van de Afdeling opnieuw schorsingsverzoeken ingediend.
Op 7 juli 2000 heeft de Voorzitter de vergunningen opnieuw geschorst,
hetgeen tot gevolg heeft dat de vergunningen niet eerder van kracht kunnen
worden, dan na een voor de overheid positieve uitspraak in de bodemprocedure.
Van daadwerkelijk transport op basis van de in het geding zijnde vergunningen
zal dan ook voorlopig geen sprake kunnen zijn.
De Voorzitter heeft om formele redenen geschorst. Hem is niet duidelijk
of, en zo ja, welke van de in de vergunningen aangebrachte wijzigingen onderdeel
uitmaken van de beslissing op bezwaar, dan wel ambtshalve aan de vergunningen
zijn toegevoegd. Dit nu strijdt volgens de Voorzitter met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Zonder verder in te gaan op de juridische mérites van de uitspraak
stel ik vast, dat geen nadere belangenafweging heeft plaatsgevonden. Dit klemt
te meer, omdat duidelijk is dat zowel in Petten als in Dodewaard de tijd steeds
meer is gaan dringen.
In Petten, omdat het niet kunnen afvoeren van gebruikte brandstofstaven
stillegging van de reactor zal betekenen. Daarmee komt ook de productie van
radiofarmaca op termijn stil te liggen. Het belang van een continue productie
daarvan is evident, gezien het feit dat Petten in belangrijke mate voorziet
in de Europese behoefte.
In Dodewaard zal, naar ik U eerder heb bericht, de aldaar aanwezige kennis
en personeel benodigd voor een veilige opslag van de splijtstofelementen en
de afhandeling van de transporten daarvan eind 2002 een kritische ondergrens
hebben bereikt (zie ook TK 1999–2000, 25 422, nr. 10; antwoord
op vraag 36 als gerectificeerd). Dit gegeven wordt ook bevestigd in de resultaten
van de in opdracht van de Kernfysische Dienst (KFD) begin mei uitgevoerde
audit bij de kerncentrale Dodewaard. Overeenkomstig mijn toezegging tijdens
eerder genoemd AO van 11 mei jl., zend ik U hierbij de resultaten van die
audit, alsmede de brief van de KFD daaromtrent aan GKN1.
Gelet op de termijn van eind 2002/begin 2003 en uitgaande van de benodigde
doorlooptijd die de transporten voor afvoer van de splijtstofelementen vragen,
zullen deze transporten uiterlijk eind 2000 moeten aanvangen, teneinde mogelijke
problemen met een tekort aan deskundig personeel te voorkomen. Dit betekent
dat uiterlijk in september a.s. duidelijkheid verschaft moet worden over de
benodigde vergunning opdat GKN in overleg met de lokale autoriteiten en de
politie de noodzakelijke voorbereidingen kan treffen opdat de transporten
eind 2000 ook daadwerkelijk kunnen aanvangen.
Ook hier blijkt dus dat spoedig een oplossing voor de vergunningenproblematiek
gevonden moet worden.
De hierboven aangegeven belangen dienen in beide situaties afgezet te
worden tegen een veilig transport en een veilige opslag. In een zo veilig
mogelijk transport is voorzien door de aangepaste transportvergunningen. Een
zo veilig mogelijke opslag bij de COVRA is eveneens gewaarborgd. Voor wat
betreft de bestemming van de brandstofstaven uit Dodewaard geldt nog steeds
hetgeen op 11 mei jl. aan u is meegedeeld: op basis van de brief van 3 mei
2000 namens de Britse regering ga ik er van uit dat de keuze van opslag en
opwerking te Sellafield een verantwoorde keuze is.
Thans zal ik bezien op welke wijze de opgetreden verdere stagnatie zo
goed mogelijk kan worden opgevangen. Het meest knellende probleem daarbij
is de situatie te Petten. Inmiddels is voor vervolgtransporten vanuit Petten
naar COVRA, voor het geval dat afvoer naar de VS niet tijdig gerealiseerd
kan worden, een vergunning verleend. Met gebruikmaking van die vergunning
kan wellicht een versneld transport worden geregeld. Daarmee kan stillegging
van de reactor naar ik hoop worden voorkomen.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. P. Pronk