26 695 Voortijdig school verlaten

Nr. 99 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 maart 2015

Inleiding

Jongeren gaan de arbeidsmarkt en samenleving met meer zekerheid tegemoet met een startkwalificatie op zak. Het geeft hen een goede uitgangspositie om zich later verder te ontwikkelen. Bestrijden van schooluitval betekent het tegengaan van maatschappelijke uitval. Jongeren met een startkwalificatie zijn later minder vaak werkloos en maken minder gebruik van zorg dan mensen zonder startkwalificatie. Scholing geeft jongeren bovendien een gevoel van status en zelfvertrouwen: dit voorkomt dat ze met de verkeerde mensen in contact komen, zoals loverboys, drugsdealers of ronselaars, of in de criminaliteit belanden. Samen met onderwijsinstellingen en gemeenten zet het kabinet zich daarom al geruime tijd in om voortijdig schoolverlaten aan te pakken.

Zoals ik u op 9 februari 2014 al schreef, daalde het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) in schooljaar 2013/2014 naar 25.970.1 Daarmee daalde het aantal vsv’ers met bijna 2.000 ten opzichte van het vorige schooljaar. De doelstelling van maximaal 25.000 nieuwe vsv’ers in 2016 komt dus heel dichtbij. Scholen, gemeenten en andere regionale partners hebben daarmee weer een prestatie van formaat geleverd.

In deze brief ga ik verder in op de behaalde resultaten en werp ik een blik op de toekomst. Ik blijf de onderwijsinstellingen en gemeenten in hun aanpak ondersteunen, maar tegelijkertijd wil ik het bestrijden van voortijdig schoolverlaten nog meer een verantwoordelijkheid van de regio’s laten zijn. Daar is alle reden toe: de onderwijsinstellingen en gemeenten zijn immers de daadwerkelijke uitvoerders van het vsv-beleid, en dat hebben ze met succes gedaan. De afgelopen jaren hebben we een aanpak gecreëerd die werkt en zich kenmerkt door samenwerking en maatwerk. De decentralisaties in het sociale domein en de jeugdzorg bieden de regio’s extra kansen om keuzes op maat te maken.

1. Resultaten: de daling zet zich voort

Vanaf de aanvang van de aanval op schooluitval in 2002 hebben de onderwijsinstellingen, gemeenten en andere ketenpartners het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters fors doen afnemen.2 De 71.000 nieuwe vsv’ers in 2002 zijn door een continue inspanning met twee derde teruggebracht naar 25.970 in het schooljaar 2013/2014. Het uitvalpercentage daalde daarmee van 5,5% naar 1,9%. In de Cijferbijlage kunt u de resultaten van het afgelopen schooljaar tot in detail lezen3.

1.1 Doelstelling in zicht

De huidige doelstelling is om maximaal 25.000 nieuwe vsv’ers in 2016 te bereiken, gemeten over het schooljaar 2014/2015. We hebben dus nog een jaar om de doelstelling te bereiken. De onderstaande grafiek en tabel laten zien dat de doelstelling in zicht is.

Daling doorgezet

Het schooljaar 2012/2013 liet een forse afname van 8.300 nieuwe vsv’ers zien, die te danken was aan een grote inspanning van de regionale partners en het aanscherpen van de meetsystematiek. We bestrijden schooluitval zodat jongeren goed voorbereid de toekomst tegemoet kunnen treden. Verheugd kan ik u daarom melden dat de afname wederom is doorgezet: bijna 2.000 minder nieuwe vsv’ers in het schooljaar 2013/2014 ten opzichte van het voorgaande jaar. Dit terwijl het totaal aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs is gestegen met ruim 9.300. Onderwijsinstellingen en gemeenten spannen zich ieder jaar opnieuw in om te voorkomen dat jongeren voortijdig het onderwijs verlaten. Dat zij er opnieuw in zijn geslaagd meer jongeren gediplomeerd het onderwijs te laten verlaten is een groot compliment waard.

1.2 De uitval in het vo en mbo neemt af

 

Vsv-percentage

schooljaar 13/14

Reductie uitval sinds

schooljaar 12/13

Vo

0,5%

– 0,8%

Mbo

5,2%

– 8,0%

Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een afname van 1800 vsv’ers gerealiseerd, terwijl het studentenaantal nagenoeg gelijk is gebleven. Opvallend is dat het percentage 18-plussers dat voortijdig het onderwijs verlaat het afgelopen schooljaar fors is gedaald. Het percentage 18-jarige vsv’ers is in het gehele mbo zelfs met 11% afgenomen ten opzichte van het schooljaar 2012/2013. Toch vallen er nog te veel studenten uit in het mbo, terwijl ze zoveel baat hebben bij een startkwalificatie. Het voortgezet onderwijs boekt al jaren zeer goede resultaten in de bestrijding van vsv door de uitval laag te houden. Het percentage vsv’ers neemt daar verder af en bedraagt nu 0,5%. De afname is vooral bereikt in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. De schooluitval op het vmbo nam af met 1%, in havo/vwo zelfs met 12%. Leerlingen tot 16 jaar zijn echter volledig leerplichtig en van 16 tot 18 jaar kwalificatieplichtig totdat een startkwalificatie is behaald. Iedere schoolverlater is er één te veel: er is dus nog genoeg werk te doen.

Minder uitval rond de overgang van vo naar mbo

De overgang van vmbo naar mbo gaat met steeds minder voortijdig schoolverlaten gepaard, al blijft de uitval rond deze periode relatief hoog. Sommige vmbo’ers weten na het behalen van hun diploma nog niet welke vervolgopleiding ze willen gaan volgen en vallen uit. Ook zijn er nog veel studenten in het eerste leerjaar van het mbo die erachter komen dat ze de verkeerde studie hebben gekozen, en uitvallen in plaats van over te stappen naar een andere opleiding. De uitval in het eerste jaar van het mbo neemt af van 6,2% tot 5,7%. De uitval in het tweede leerjaar van het mbo daalt ook verder van 7,4% naar 6,7%. Het totaal aantal leerlingen dat rond de overstap uitvalt is met 8.450 lager uitgekomen dan de 8.900 uit het schooljaar 2012/2013, maar is nog steeds te hoog.

Minder uitval in bol en bbl

De daling van de uitval in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) zet onverminderd door. In 2013/2014 is het aantal uitvallers verder gedaald van 7,6% in 2012/2013 naar 6,7%. Wel is het aantal bbl-leerlingen met meer dan 9.000 afgenomen ten opzichte van het schooljaar 2012/2013. Binnen de beroepsopleidende leerweg (bol) zien we een afname van het voortijdig schoolverlaten ten opzichte van het vorige schooljaar met 5,3%. Het totale percentage vsv’ers bedraagt daar 4,9%.

Toegenomen uitval in de entreeopleiding

Zorgelijk is dat de uitval in de entreeopleiding (toen nog niveau 14) in het schooljaar 2013/2014 is toegenomen ten opzichte van het schooljaar daarvoor. Dit sterkt me in mijn voornemen om jongeren in een kwetsbare positie betere begeleiding te bieden. Door de vormgeving van de entreeopleiding en de maatregelen die ik in mijn brief over kwetsbare jongeren aankondig, versterk ik de positie van de studenten in de entreeopleiding.5 Overigens worden studenten die een baan vinden na het behalen van een diploma aan de entreeopleiding sinds 2012/2013 niet langer als vsv’er aangemerkt. Voor hen zit een startkwalificatie er vaak niet in, maar is werk vinden wel haalbaar.

Aanpak vsv onder 18-plussers succesvol

Het verzuim en de schooluitval onder 18-plussers is al jaren een groot probleem, maar een kentering lijkt zichtbaar. De uitval onder jongvolwassenen (18- tot 23-jarigen) is in 2013/2014 met 8% afgenomen ten opzichte van het jaar daarvoor. Een mooie ontwikkeling, maar het laat onverlet dat het grootste deel van voortijdig schoolverlaten nog steeds onder 18- tot 23-jarigen plaatsvindt. Daarom zet ik mij al geruime tijd in om de uitval onder deze groep in te dammen: in paragraaf 2.3 licht ik toe hoe ik dit in de toekomst verder ga doen.

Techniekpact

Met het Techniekpact wil het kabinet Rutte-Asscher het tekort aan technisch personeel terugdringen. Daarom houd ik de uitval in het technisch onderwijs goed in de gaten. In technische mbo-opleidingen daalde de uitval in het afgelopen schooljaar verder met 11% en ligt met 4,5% onder het mbo gemiddelde.

1.3 Successen in de regio

Door goede samenwerking weten de meeste RMC-regio’s de schooluitval verder terug te dringen. De regio’s Noord- en Midden Drenthe en Zuid-Holland-Zuid doen dat zelfs met 25%. Dat is een groot compliment waard, zeker gezien het al lage percentage vsv’ers in beide regio’s. De regio Walcheren mag niet ongenoemd blijven: na een mindere prestatie in het schooljaar 2012/2013 realiseren ze in 2013/2014 een afname van 18,7%.

Hoornbeeck College, Landstede, ROC Rivor, ROC Ter AA en ROC Drenthe College hebben het percentage vsv’ers ten opzichte van het jaar daarvoor heel indrukwekkend met ten minste 20% laten afnemen. AOC’s boeken al jaren goede resultaten in de bestrijding van voortijdig schooluitval. In het afgelopen schooljaar daalde de uitval met name hard bij Lentiz, AOC Groenhorst College en Helicon Opleidingen. Hetzelfde geldt voor de vakinstellingen: bij het Grafisch Lyceum Utrecht, Mediacollege Amsterdam en Berechja College neemt het percentage vsv’ers ten opzichte van vorig jaar af met 20 tot 35%. Ik heb al deze instellingen dan ook gefeliciteerd met deze mooie resultaten.

In de vier grootste gemeenten (G4), belangrijke partners in de vsv-aanpak, is de schooluitval hoger dan gemiddeld. Dit komt mede doordat in de grote steden meer armoedeprobleem-cumulatiegebieden (apcg) zijn. De uitval onder apcg-leerlingen is structureel hoger (3,6%) dan onder niet-apcg-leerlingen (1,6%). Hieronder vindt u vsv-percentages voor de G4-gemeenten.

gemeente

Totaal aantal vsv

Percentage vsv

Toename/afname t.o.v. 2012/2013

Amsterdam

1561

3,4%

+ 0,2%

Rotterdam

1688

3,9%

+ 4,2%

Den Haag

1149

3,4%

– 4,9%

Utrecht

566

3,1%

– 9,3%

Top-12 aanpak werkt

De Top-12 aanpak, van mbo-instellingen met hoge aantallen vsv’ers werpt zijn vruchten af. Het doel van de aanpak is door het voeren van bestuurlijke gesprekken de vsv-aanpak op deze 12 ROC’s te verscherpen en de uitval te laten afnemen. Aanvankelijk waren er 15 ROC’s met hoge aantallen vsv’ers. Drie daarvan vielen al eerder af omdat ze een flinke verbetering lieten zien. Het afgelopen jaar realiseerden ook Rijn IJssel, ROC Midden Nederland, ROC Da Vinci College en MBO Utrecht een aanzienlijke afname in het percentage vsv’ers.

1.4 Meer aandacht voor de Europese doelstelling

In het Verdrag van Lissabon is onder meer bepaald dat het gemiddeld aantal Europese jongeren dat geen onderwijs volgt en geen startkwalificatie heeft moet halveren. Het gaat hier zowel om vsv’ers van voorgaande jaren als nieuwe vsv’ers tussen de 18 en 25 jaar. In 2000 lag het EU-gemiddelde nog op 19,9%, maar het is sindsdien gedaald naar 12% in 2013. Volgens deze Europese definitie had Nederland in 2000 een uitval van 15,4%. Nederland streeft ernaar om in 2020 maximaal 8% vsv’ers te hebben: met een uitval van 9,2% in 2013 is Nederland goed op weg. Ten opzichte van het voorgaande jaar is de uitval echter licht toegenomen, aangezien die in 2012 nog 8,8% bedroeg. De toename is waarschijnlijk te verklaren doordat het CBS sinds dit jaar een andere meetsystematiek hanteert, waardoor het percentage vsv’ers dat eerder is uitgevallen is opgelopen.6 Dat betekent echter niet dat extra aandacht voor de vsv’ers van voorgaande jaren overbodig is. Met het project Vsv een jaar later geven we juist extra aandacht aan deze groep jongeren. Door inzichtelijk te maken waar deze uitvallers een jaar later terecht zijn gekomen, kunnen de regionale partners hen alsnog actief begeleiden naar school of werk. In de volgende paragraaf ga ik hier verder op in.

1.5 Uitgevallen jongeren blijven in beeld

Jongeren die al uitgevallen zijn moeten worden gestimuleerd om alsnog hun startkwalificatie te halen. Dat is een belangrijk onderdeel van de aanpak van jeugdwerkloosheid, waar de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de ambassadeur aanpak jeugdwerkloosheid Mirjam Sterk en ik in 2013 mee begonnen zijn. Onze ambitie is dat minstens 70% van de 27.950 vsv’ers uit het schooljaar 2012/2013 een jaar later alsnog hun startkwalificatie heeft gehaald, weer op school zit, werkt of een traject richting school of werk volgt. Daarom volgden we het afgelopen jaar met het project Vsv een jaar later de voortijdig schoolverlaters uit het schooljaar 2012/2013. Ik heb de RMC-regio’s gefaciliteerd met recente onderwijsgegevens van deze groep. Met hulp van alle regionale partners hebben zij deze jongeren een jaar lang gevolgd en geïnventariseerd hoe het met deze jongeren gaat in het onderwijs en op de arbeidsmarkt.

De voorlopige landelijke resultaten zijn veelbelovend: 6% van de jongeren heeft inmiddels een startkwalificatie gehaald en maar liefst 27% zit weer op school. Een derde van de vsv’ers is daarmee een jaar later geen vsv’er meer. Van de jongeren die nog steeds vsv’er zijn, werkt landelijk 25%. Hoewel het verheugend is dat deze jongeren werken, maakt het niet hebben van een startkwalificatie de economische en maatschappelijke loopbaan van deze jongeren kwetsbaar. Ik ben daarom in gesprek met enkele grote werkgevers om hen te stimuleren deze jongeren alsnog een startkwalificatie te laten halen. De uitzendbranche en het Ministerie van Defensie zijn werkgevers die hier het belang van in zien. Ik hoop dat andere grote werkgevers het komende jaar hun voorbeeld volgen. De sectorplannen bieden ook mogelijkheden om deze werkende vsv’ers alsnog aan een startkwalificatie te helpen.

De jongeren die niet werken of geen uitkering ontvangen vallen, tot 23 jaar, onder de verantwoordelijkheid van leerplicht en RMC. Zij stimuleren deze jongeren terug te gaan naar school of een traject richting scholing of werk te bieden. De meeste RMC-regio’s laten zien dat de ambitie dat 70% van de vsv’ers na een jaar «op de rit zit» haalbaar is. Samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ga ik de komende jaren in gesprek met de wethouders Onderwijs en Sociale Zaken om hen te vragen deze jongeren actief te begeleiden. De resultaten van Vsv een jaar later laten zien dat het loont om vsv’ers te blijven stimuleren een startkwalificatie te halen. Daarom wil ik de RMC-regio’s blijven faciliteren met periodieke gegevens over deze groep. In de brief over de aanpak van jeugdwerkloosheid, die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik op 31 maart naar de Kamer sturen, kunt u meer lezen over de positie van jongeren die ook na een jaar nog vsv’er zijn.

2. Hoe verder met de bestrijding van voortijdig schoolverlaten?

Het doel van maximaal 25.000 vsv’ers in 2016 is binnen handbereik. Ook daarna wil ik me samen met de regionale partners blijven inzetten om voortijdig schoolverlaten aan te pakken. De bestaande aanpak werkt goed en daarom wil ik die voortzetten. Binnen de regio’s moet daarnaast een sluitend vangnet worden gecreëerd om jongeren te helpen bij het vinden van hun plek in het onderwijs of op de arbeidsmarkt. Hieronder licht ik op hoofdlijnen toe welke maatregelen ik ga nemen om dat te bereiken.

2.1 Extra aandacht voor achterblijvende mbo-instellingen: Top-6 aanpak

U las al eerder dat de «Top-aanpak» met mbo-instellingen met hoge aantallen vsv’ers goed werkt. Periodiek spreek ik met de besturen van deze instellingen en de verantwoordelijke wethouder over de laatste vsv-ontwikkelingen op hun instelling en welke maatregelen ze nemen om vsv te laten afnemen. De afgelopen jaren hebben verschillende instellingen waarmee ik gesprekken heb gevoerd voor een sterke afname in het aantal vsv’ers gezorgd. Daarom zet ik in 2015/2016 de bestuurlijke gesprekken met 6 mbo-instellingen7 voort.

2.2 Samen voortijdig schoolverlaten blijven bestrijden

Om de continuïteit van de bestrijding van voortijdig schoolverlaten te waarborgen verleng ik de gehele vsv-aanpak voor de duur van het schooljaar 2015/2016. De landelijke doelstelling van 25.000 nieuwe vsv’ers in 2016 gaat ook voor dit schooljaar gelden en onderwijsinstellingen en gemeenten kunnen ook over de financiële middelen beschikken om vsv te bestrijden.

Door de jaren heen hebben we de nodige maatregelen genomen om voortijdig schoolverlaten aan te pakken. Inmiddels weten de regionale partners wat goed werkt en ga ik met hen in gesprek om te kijken hoe we vanaf het schooljaar 2016/2017 voortijdig schoolverlaten verder aan gaan pakken.

De aanpak van vsv begint op scholen en instellingen

Ik vind dat de bestrijding van voortijdig schooluitval in de eerste plaats op scholen en instellingen zelf moet plaatsvinden, maar dat de samenwerking tussen onderwijsinstellingen, gemeenten en andere partners in de regio net zo belangrijk is. Op al deze fronten pakken we voortijdig schooluitval aan en blijven de regio’s aan zet. Zij zijn het tenslotte die uitval onder deze jongeren aanpakken en hen begeleiden naar een startkwalificatie. Ik zal ze hierbij blijven ondersteunen met cijferproducten en de inzet van accountmanagers van het ministerie.

Scholen moeten ervoor zorgen dat de preventieve aanpak van voortijdig schoolverlaten deel uitmaakt van de reguliere werkwijze. Ze geven goed en boeiend onderwijs, wat studenten motiveert om naar school te gaan. Onderwijsinstellingen zorgen voor een gedegen bedrijfsvoering, hebben hun verzuimaanpak op orde en beschikken over een ondersteuningsstructuur voor leerlingen die begeleiding nodig hebben. Loopbaanoriëntatie vormt een belangrijk onderdeel van het curriculum: leerlingen en studenten met een weldoordacht toekomstplan zullen minder snel voor de verkeerde opleiding kiezen.

Onderdeel van kwaliteitsafspraken mbo

De bestrijding van voortijdig schoolverlaten in het mbo maakt vanaf 2014/2015 onderdeel uit van de kwaliteitsafspraken mbo. Met de kwaliteitsafspraken wil ik mbo-instellingen gericht stimuleren om de kwaliteit van hun onderwijs te verbeteren. Dat doe ik onder andere door goede prestaties van mbo-instellingen financieel te belonen en inzicht te bieden in de resultaten die ze boeken. Alle instellingen stellen een kwaliteitsplan op. Daarin leggen ze uit hoe ze de algemene onderwijskwaliteit gaan verbeteren en richten ze zich op zes landelijk geformuleerde beleidsthema’s:

  • 1. professionalisering (ook van examenfunctionarissen)

  • 2. intensivering van het taal en rekenonderwijs

  • 3. kwaliteit van de beroepspraktijkvorming (bpv)

  • 4. excellentie

  • 5. voortijdig schoolverlaten (vsv)

  • 6. studiesucces.

Een regionale aanpak gericht op schooluitval en kwetsbare jongeren

Binnen de RMC-regio’s brengen onderwijsinstellingen onderling een soepele overgang aan en bevorderen een soepele overgang. Vo-scholen wijzen in hun loopbaanbegeleidingstrajecten op het aanbod van mbo-instellingen en mbo-instellingen geven aan over welke kennis en vaardigheden binnenkomende studenten moeten beschikken. Ze wisselen ook informatie uit over de leerlingen die de overstap maken. Op deze manier zorgen de onderwijsinstellingen ervoor dat leerlingen op de juiste plek terecht komen, voorkomen daarmee tegelijkertijd schooluitval en zorgen ervoor dat kwetsbare jongeren de juiste begeleiding krijgen.

Voor jongeren die wel uitgevallen zijn of extra zorg nodig hebben wordt in de regio een sluitend vangnet gecreëerd. Het overleg tussen onderwijsinstellingen en gemeenten binnen de RMC-regio vormt hiervoor de basis. De RMC-regio moet ervoor zorgen dat vsv’ers weer naar school gaan of werk vinden. De inzet van leerwerkloketten en loopbaanexperts komt bij dat laatste van pas. Voor jongeren die daar cognitief toe in staat zijn blijft het halen van een startkwalificatie het uitgangspunt, maar jongeren voor wie dat nu niet haalbaar is kunnen hun startkwalificatie ook later met de nodige bijscholing halen. Hiervoor is nauwe samenwerking met de arbeidsmarktregio van belang. Het bedrijfsleven staat in de startblokken om het onderwijs te komen versterken. Ik zal onderwijsinstellingen stimuleren daar gebruik van te maken. In het kader van de aanpak jeugdwerkloosheid worden Werkakkoorden gesloten met grote landelijke bedrijven om meer stageplekken en (leer)banen voor jongeren beschikbaar te stellen. Ik vraag het bedrijfsleven daarbij ook een rol te nemen in de loopbaanoriëntatie van jongeren.

Mbo-instellingen zoeken aansluiting bij de samenwerkingsverbanden passend onderwijs om ervoor te zorgen dat iedere jongere met een zorgbehoefte passend ondersteund wordt. Ik ondersteun de RMC-regio’s met cijferproducten en financiële middelen en stel wederom subsidie beschikbaar voor regionale maatregelen.

De Staatssecretaris en ik zetten de komende jaren vol in op het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs. Ik besef dat de veranderingen die hiermee gepaard gaan voor bepaalde jongeren een risico vormen. Deze kwetsbare jongeren komen voor een deel overeen met de doelgroep van vsv. Ik werk de maatregelen voor kwetsbare jongeren dan ook zoveel mogelijk uit in samenhang met de vervolgaanpak van voortijdig schoolverlaten. De regionale partners zorgen op bovengenoemde manier voor een structuur die deze jongeren de begeleiding geeft die ze nodig hebben. Daarnaast heb ik in mijn brief overkwetsbare jongeren maatregelen aangekondigd die deze jongeren helpen een startkwalificatie te halen of een duurzame plek op de arbeidsmarkt te vinden.8 Ik werk deze maatregelen samen met de RMC-partners uit, en zorg dat er sluitend vangnet voor deze jongeren wordt gecreëerd.

2.3 Uitval moet in een vroeg stadium worden voorkomen

Schooluitval kan worden voorkomen door al vroeg in gesprek te gaan met potentiële uitvallers en verzuim tegen te gaan. Samen met partijen uit het veld zet ik hier in de toekomst structureel op in.

Structurele aandacht voor verzuim

Spijbelen is dé voorbode van voortijdig schoolverlaten. Door spijbelen meteen aan te pakken voorkomen we schooluitval in de toekomst. Een goede registratie is van belang om de school en eventueel de leerplichtambtenaar of RMC-functionaris op tijd in stelling te brengen. Vo-scholen en mbo-instellingen hebben hun verzuimaanpak steeds beter op orde, al zijn er nog verbeteringen nodig. In de jaarlijkse leerplichtbrief gaat de Staatssecretaris in op zijn aanpak van verzuim en handhaving van de Leerplichtwet in het po en vo.

Project Verzuim 18+ We missen je

Het tegengaan van verzuim onder 18- tot 23-jarigen speelt een cruciale rol in de bestrijding van voortijdig schoolverlaten. Gemeenten hebben daar een belangrijke taak in door te registreren en een regionale aanpak te coördineren. Deze taken zijn belegd in de RMC-functie. De inzet van RMC richt zich steeds meer op preventie, waardoor de aanpak van ongeoorloofd verzuim een substantieel deel uit is gaan maken van het werk van een RMC-functionaris. Om de preventieve aanpak door RMC’s van voortijdig schoolverlaten onder 18- tot 23-jarigen te versterken heb ik middelen beschikbaar gesteld aan Ingrado, de brancheorganisatie voor leerplicht en RMC. Met het project Verzuim 18+ We missen je heeft Ingrado een grote, landelijke beweging in gang gezet waardoor meer aandacht is gekomen voor de aanpak van verzuim van 18-plussers. Ingrado heeft vanaf de zomer van 2014 aan honderden RMC-medewerkers professionaliseringstrainingen gegeven. Inmiddels werken maar liefst 30 RMC-regio’s en 32 mbo-instellingen aan een gezamenlijke verzuimagenda. In die agenda worden de verschillende verantwoordelijkheden vastgelegd bij de preventieve aanpak van verzuim. Mbo-instellingen pakken de school gerelateerde zaken op en de gemeenten registreren de school overstijgende meldingen van verzuim. Steeds meer mbo-instellingen melden bovendien het verzuim van 18-plussers vanaf 16 uur in 4 weken, zoals dit ook voor jongeren tot 18 jaar wettelijk is vastgelegd. Binnenkort brengt Ingrado de resultaten van dit project naar buiten en doet ze aanbevelingen.

G4 pakt verzuim 18- en 19-jarigen aan

In de G4 verlaten nog te veel studenten van 18 en 19 jaar het onderwijs. Ik heb de G4 voor het schooljaar 2014/2015 middelen verschaft om extra in te zetten op deze groep jongeren. Vanaf de start van het schooljaar 2014/2015 voeren de G4 diverse projecten uit in samenwerking met de mbo-instellingen waar de uitval onder 18-plussers het hoogst is. Een mooi voorbeeld zie ik in de gemeente Utrecht, waarin de gemeente, ROC Midden Nederland en MBO Utrecht de handen ineen hebben geslagen om de dreigende uitval van deze groep jongeren tegen te gaan. Signalen die kunnen wijzen op mogelijke uitval kwamen niet altijd terecht bij het onderwijsteam, de tweede lijn of bij de RMC-medewerkers. De samenwerking tussen het mbo en RMC werkte nog niet optimaal. De partijen in Utrecht hebben inmiddels een gezamenlijke aanpak vastgesteld en zorgen ervoor dat alle betrokkenen op de hoogte zijn van de stappen die moeten worden genomen bij dreigende uitval. In de andere G4-regio’s worden soortgelijke projecten uitgevoerd die de uitval onder 18- en 19-jarigen een halt toe moeten roepen. Na de zomer bericht ik u over de resultaten.

Meer zicht op oorzaken van voortijdig schoolverlaten

Voorkomen is beter dan genezen. Daarom is het belangrijk om te weten welke leerlingen een verhoogd risico op voortijdig schoolverlaten hebben en wat voor hen de belangrijkste redenen zijn om met school te stoppen. Schoolgerelateerde oorzaken blijven voor leerlingen van alle opleidingsniveaus de belangrijkste reden waarom ze met hun opleiding stoppen. De opleiding bleek dan inhoudelijk niet bij de behoefte van de leerling aan te sluiten of deze was volgens hen niet goed georganiseerd.9 Doordat we al jaren nauwgezet bijhouden welke leerlingen uitvallen en wat hun voorgeschiedenis is hebben we een scherp beeld van de achtergrondkenmerken van deze jongeren. Er is al veel bekend over de achtergrondkenmerken van vsv’ers en hun motivatie om met school te stoppen. Ik breid dat onderzoek momenteel verder uit en bekijk hoe ik de regio’s kan faciliteren in een meer risicogerichte aanpak.

3. Een soepele overgang binnen het onderwijs en naar de arbeidsmarkt

Jongeren moeten zich al op vroege leeftijd oriënteren op zichzelf, het onderwijs en de arbeidsmarkt. In het kader van loopbaanleren helpen onderwijs en bedrijfsleven hen bij deze keuzes. De Staatssecretaris en ik nemen verschillende maatregelen om opleidingen op elkaar en de arbeidsmarkt aan te laten sluiten. Ook stimuleer ik jongeren in de entreeopleiding en niveau 2 om een diploma op maat te behalen, zodat ook zij later een vak kunnen uitoefenen dat bij hen past. Op deze manier verbeteren we de kwaliteit van het onderwijs en bestrijden we tegelijkertijd de schooluitval.

3.1 Vroeger aanmelden voor het mbo

Voortijdig schooluitval vindt vaak plaats rondom de overgang van vmbo naar mbo. Het gebeurt nog te vaak dat vmbo-leerlingen een opleidingskeuze maken en er dan in het mbo achter komen dat ze een opleiding hebben gekozen die niet bij hen kast. Schooluitval ligt hier op de loer en dat moet voorkomen zien te worden. Gelukkig zijn er tal van voorbeelden van regio’s waarin vo-scholen en mbo-instellingen de handen ineenslaan om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen. Zo is de uitval in het eerste jaar van het mbo daar fors afgenomen.

Naast een versterking van LOB kan het verbeteren van de intakeprocedure op mbo-instellingen bijdragen aan een soepelere overstap naar het mbo. Daarom introduceer ik in het mbo een verplichte vroege aanmelding in het voorjaar. Mbo-instellingen worden hiermee beter in de gelegenheid gesteld om hun intakeprocedure goed vorm te geven. Leerlingen en hun ouders weten bovendien op tijd waar ze aan toe zijn. De verplichte vroege aanmelding wordt in een wetsvoorstel vastgelegd, dat ik uitwerk in overleg met de VO-Raad en de MBO Raad. Bij de uitwerking wordt ook gekeken naar de ervaringen in het hoger onderwijs met de 1 mei aanmelding en studiekeuzecheck. Het is mijn streven dat de wet in het schooljaar 2016/2017 van kracht wordt.

3.2 We versterken loopbaanoriëntatie

Er is al veel geïnvesteerd in betere loopbaanoriëntatie en -begeleiding door middel van de stimuleringsprojecten loopbaanoriëntatie (LOB) in het vo en mbo, maar er zijn nog verbeteringen nodig. Hieronder geef ik op hoofdlijnen weer welke maatregelen de Staatssecretaris en ik nemen om LOB te versterken. In het najaar zullen de Staatssecretaris en ik samen met de sectororganisaties een uitgewerkt vervolgplan LOB vormgeven dat is gebaseerd op de in deze brief genoemde hoofdlijnen. Daarin nemen we ook de uitkomsten van de lopende evaluatie van LOB in het mbo (o.a. een behoeftenonderzoek) en de uitkomsten van de lopende verkenningen mee. Daarmee voldoe ik aan de toezegging die ik tijdens het Algemeen Overleg over vmbo-mbo op 22 januari 2015 heb gedaan.

Voor alle onderwijssectoren is de ontwikkeling en versterking van een doorlopende LOB-leerlijn vo-mbo-ho van belang. Een reeds ingezette maatregel is dat mbo-instellingen in het kader van de kwaliteitsafspraken mbo een kwaliteitsplan maken waarin ze beschrijven hoe ze de kwaliteit van hun onderwijs de komende jaren willen verbeteren. Eerder hebben scholen vsv-middelen ingezet voor intensivering van de begeleiding en loopbaanorientatie- en begeleiding en dit heeft bijgedragen aan de afname van voortijdig schoolverlaten. Nu de vsv-middelen onderdeel uitmaken van de kwaliteitsafspraken ligt het voor de hand dat scholen in de kwaliteitsplannen verder investeren in versterking en verankering van LOB in beleid en uitvoering voor een verdere reductie van vsv, efficiënte leerroutes en optimale talentontwikkeling van elke student.

LOB-eisen worden steviger verankerd in wettelijke eisen

Loopbaanoriëntatie gaat in het vmbo een vast onderdeel vormen van de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s. De Staatssecretaris ondersteunt de vmbo-scholen in de implementatie daarvan met een LOB-handreiking. Voor mbo-instellingen ga ik de wettelijke kwalificatie-eisen «Loopbaan en Burgerschap» herzien en ook een LOB-handreiking opstellen, zodat ze meer houvast krijgen bij de vormgeving van LOB in het onderwijs. Hiermee kom ik tegemoet aan zowel de wensen vanuit de politiek, het onderwijsveld en LOB-experts om meer helderheid te geven over wat we verwachten van scholen en studenten ten aanzien van loopbaanontwikkeling in het mbo.

Extra professionaliseringsslag

Leerlingen en studenten moeten zelf meer kunnen sturen op hun studieloopbaan. Daarvoor is een extra professionaliseringsslag van LOB nodig. In de stimuleringsprogramma’s voor het vo en mbo is flink geïnvesteerd in deskundigheidsbevordering van docenten, decanen, mentoren, trajectbegeleiders, schoolcoaches en in instrumenten die zij kunnen inzetten om maatwerk te leveren aan de leerling of student. Er wordt een brede verkenning uitgevoerd naar de vraag welke behoeften het onderwijsveld heeft om loopbaanbegeleiding te versterken en of het hoger onderwijs, waaronder de lerarenopleidingen, en nascholingsaanbod hierin voorzien. Ook wordt gekeken naar de haalbaarheid van een bovensectoraal expertise steunpunt.

In het mbo loopt het stimuleringsprogramma LOB inclusief deskundigheidsbevordering tot eind 2015. Ik gebruik de evaluatie hiervan én de resultaten van de verkenningen om een vervolgplan op te stellen voor de periode na 2016. Bij dit vervolgplan zal ook de wens van de Tweede Kamer betrokken worden om meer aandacht te besteden aan de inzet van coaches en rolmodellen, de voorbereiding op de arbeidsmarkt en om het bedrijfsleven hierbij nauwer te betrekken. Eind maart informeren de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik u over de opbrengsten van de Aanpak jeugdwerkloosheid. We benoemen de vervolgstappen die we nemen om ook de komende twee jaar jongeren kansen te blijven bieden, zoals loopbaanleren en de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.

SchoolEx 2.0

Veruit de meeste mbo’ers sluiten hun schoolcarrière gewoon met een diploma af. Nog steeds vinden veel mbo’ers binnen korte tijd een baan, maar de economische situatie heeft ervoor gezorgd dat de werkloosheid onder mbo schoolverlaters is toegenomen. Om te voorkomen dat jongeren in de werkloosheid terechtkomen is het kabinet in 2013 en 2014 het programma School Ex 2.0 gestart, dat wordt uitgevoerd door mbo-instellingen. Het doel van dit programma is om jongeren die zich aanmelden voor een beroepsopleiding te stimuleren zoveel mogelijk voor een beroepsopleiding te kiezen met een goed regionaal arbeidsmarktperspectief. Begeleiders van de mbo-instelling stimuleren examenkandidaten en recent gediplomeerden zonder uitzicht op werk om door te leren in een opleiding met een goed arbeidsmarktperspectief. Gediplomeerde deelnemers die besluiten om niet door te leren en nog geen baan hebben worden doorgeleid naar het UWV werkbedrijf voor ondersteuning bij het vinden van een baan. Uit de evaluatie na het eerste jaar van School Ex 2.0 bleek dat scholen op grote schaal gesprekken voeren, maar dat bij jongeren in een kwetsbare posities nog meer resultaat geboekt kan worden. Daarom heb ik instellingen opgeroepen om in het tweede jaar van het programma hun aandacht nog meer te richten op jongeren in een kwetsbare positie. Uw Kamer heeft in de motie Vermeij-Van Weyenberg verzocht te bezien of en zo ja op welke wijze School Ex 2.0 kan worden voortgezet.10 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik geven hier binnenkort in onze brief over de aanpak van jeugdwerkloosheid uitsluitsel over.

Doorstroom mbo hbo

Ten behoeve van een betere doorstroom van mbo naar hoger onderwijs bekijk ik samen met de LOB-professionals wat nog meer nodig is om de studiekeuzebegeleiding en financiële coaching aan studenten die om financiële redenen twijfelen om verder te studeren te versterken. Hiermee voldoe ik aan mijn toezegging aan de Eerste Kamer.

3.3 We benutten de kansen in de entreeopleiding en mbo niveau 2

Zoals ik in mijn brief over jongeren in een kwetsbare positie al heb aangegeven zitten in de entreeopleiding veel jongeren die extra begeleiding nodig hebben. Voor een deel van deze jongeren is een startkwalificatie te hoog gegrepen: daarom is maatwerk binnen de entreeopleiding nodig. Binnen de entreeopleiding maak ik een onderscheid tussen diploma’s voor leerlingen die uitstromen naar de arbeidsmarkt en die doorstromen naar een hoger niveau binnen het onderwijs. Leerlingen die de overstap naar de arbeidsmarkt maken ontvangen dan een entreebasisdiploma. Verder lukt het een deel van de jongeren in de entreeopleiding niet om deze binnen twee jaar af te ronden, hoewel ze wél gemotiveerd zijn. Mbo-instellingen en gemeenten hebben de mogelijkheid om deze jongeren langer ingeschreven te houden, en dit zonder Rijksbekostiging als contractonderwijs te bekostigen. Ik ben ervan overtuigd dat als we hen op deze manier positief stimuleren, zij gemakkelijker werk zullen vinden dat past bij hun talenten.

Ook op mbo niveau 2 zorg ik voor meer maatwerk door jongeren de mogelijkheid te bieden om een vakdiploma te halen. Hiermee krijgen studenten van wie blijkt dat zij goede vakmensen zijn of kunnen worden de erkenning die ze verdienen. Het vakdiploma op niveau 2 is een volwaardige startkwalificatie. Het uitgangspunt blijft om zoveel mogelijk leerlingen alle onderdelen van de opleiding te laten halen.

3.4 Onderwijs dat aansluit op de arbeidsmarkt

Het hebben van een startkwalificatie loont op de arbeidsmarkt. Nog steeds maken jongeren met een startkwalificatie bijna twee keer zoveel kans op een baan als jongeren zonder startkwalificatie. Het onderwijs moet dan wel in blijven spelen op de veranderende arbeidsmarkt. Daarin is zeker nog verbetering mogelijk, net als in de spreiding van opleidingen. Vanaf 1 augustus 2015 treedt de wet macrodoelmatigheid mbo in werking. Met deze wet zal de naleving van de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief beter mogelijk worden. Mbo-instellingen zijn verplicht om de student objectieve informatie aan te bieden over bijvoorbeeld de kwaliteit en arbeidsmarktrelevantie van opleidingen. Uit de inventarisatie die SBB heeft gedaan blijkt dat 21 mbo-instellingen hiervoor inmiddels de studiebijsluiter gebruiken en 29 mbo-instellingen bezig zijn deze te implementeren. Ook vo-scholen worden geïnformeerd over de manier waarop zij de studiebijsluiter kunnen benutten in hun voorlichtingsactiviteiten.

Tot slot

We hebben de afgelopen tijd gebouwd aan een stevige aanpak van voortijdig schoolverlaten. De doelstelling van 25.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2016 is in zicht, maar daarmee zijn we er nog niet. We zouden pas tevreden moeten zijn als geen enkele jongere meer zonder startkwalificatie óf duurzaam uitzicht op een mooie economische en maatschappelijke loopbaan het onderwijs verlaat. Daarom is het ook zo belangrijk om de al uitgevallen jongeren te motiveren om weer een opleiding te gaan volgen. Met het project Vsv een jaar later hebben we ervaringen opgedaan die in alle regio’s van pas kunnen komen.

De kern van het succes van de afgelopen jaren was de gezamenlijke aanpak. Die gaan we voortzetten en ook gebruiken om alle kwetsbare jongeren te helpen. Te veel jongeren vallen uit, terwijl ze veel in hun mars hebben. Dat kunnen we niet laten gebeuren. Daarom spreek ik de komende maanden met onderwijsinstellingen en gemeenten om samen de vervolgaanpak van voortijdig schoolverlaten vorm te geven. Na de zomer zal ik u daar verder over informeren.

Mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Kamerstuk 26 695, nr. 98.

X Noot
2

Een nieuwe vsv’er is een jongere die op 1 oktober van een schooljaar stond ingeschreven bij een onderwijsinstelling, op die datum ouder dan 11 maar nog geen 22 was en vervolgens op 1 oktober het jaar erop niet meer bij een onderwijsinstelling staat ingeschreven terwijl hij geen startkwalificatie heeft.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Vanaf het studiejaar 2014/2015 is de entreeopleiding in de plaats gekomen van mbo niveau 1. In 2013/2014 was formeel nog geen sprake van de entreeopleiding.

X Noot
5

Kamerstuk 30 079, nr. 53.

X Noot
6

Het CBS maakt bij het vaststellen van het percentage vsv’ers volgens de Europese doelstelling gebruik van statistieken en enquêtes. Doordat het CBS bij het enquêteren is overgegaan op een andere manier van bevragen (gesloten meerkeuzevragen via internet i.p.v. open vragen huis-aan-huis) zijn er mogelijk andere antwoorden gegeven dan voorheen. In de nieuwe methodiek komen meer personen naar voren waarvan het onderwijsniveau onbekend is. Dat resulteert in een hoger percentage vsv in relatie tot vorig jaar.

X Noot
7

ROC Albeda College, ROC Mondriaan, ROC Tilburg, ROC van Amsterdam, ROC Zadkine, Stichting ROC TOP. Er bestaan drie selectiecriteria voor de Top-aanpak: het absoluut aantal vsv’ers moet groter zijn dan 400, het percentage vsv’ers moet groter dan 7% zijn, en de mbo-instelling moet geen van de gestelde normen hebben gehaald bij de voorlopige cijfers. Als een mbo-instelling aan twee of drie van deze criteria voldoet wordt deze toegevoegd aan de Top-aanpak.

X Noot
8

Kamerstuk 30 079, nr. 53.

X Noot
9

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013, ROA (2014), p. 113.

X Noot
10

Kamerstuk 34 000 XV, nr. 24.

Naar boven