26 643 Informatie- en communicatietechnologie (ICT)

Nr. 438 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2016

Tijdens het Algemeen Overleg Politie van 5 oktober jongstleden (Kamerstuk 29 628, nr. 667) is ingegaan op de advertentie-inkomsten die voortvloeien uit het online plaatsen van advertenties bij zogenoemde «treitervlogs». De Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie heeft mij daarbij gevraagd de wettelijke kaders van dit fenomeen te schetsen. Die toezegging doe ik gestand met deze brief.

Beleidskader

In de beleidsreactie bij de aanbieding van de onderzoeken «Het internet, een wereldwijde vrije ruimte met begrensde staatsmacht» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en «De publieke kern van het internet. Naar een buitenlands internetbeleid» van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) aan de Tweede Kamer1 constateert het kabinet dat de wereld in steeds sneller tempo digitaal wordt en het internet de drijvende kracht achter deze ontwikkeling is. Het internet genereert nieuwe kansen voor economische groei, innovatie en maatschappelijke ontwikkeling, maar zorgt ook voor nieuwe uitdagingen voor onze economie, veiligheid en vrijheid. Er wordt vaak gekeken naar de overheid om gepaste maatregelen te nemen om deze uitdagingen aan te gaan.

Het kabinet kiest voor een terughoudende opstelling ten aanzien van het gebruiken van de internetinfrastructuur als instrument het beperken of beïnvloeden van de inhoudelijke aspecten van wat zich over het internet beweegt. Het uitgangspunt van het kabinet is dat fundamentele rechten, zoals vrijheid van meningsuiting, online evenzeer van toepassing zijn als offline.

Dat wil niet zeggen dat ongelimiteerd content online kan worden geplaatst. Nederlandse rechtshandhavingsautoriteiten kunnen op het internet onderzoek doen om vrijheden te borgen en criminaliteit te bestrijden, bijvoorbeeld om de verspreiding van opruiende, discriminerende of haatzaaiende content op het internet tegen te gaan. Daar waar content in strijd is met internationaalrechtelijke, Europese en Nederlandse wetgeving, heeft de overheid verschillende middelen in handen om de content van het net te laten verwijderen en degenen die de content plaatsen of zij die dat faciliteren strafrechtelijk aan te pakken. Inzet van het beleid is om waar mogelijk te voorkomen dat ongewenste content online wordt geplaatst, bijvoorbeeld door moderatie, of door het stellen van gedragsregels. Daar waar toch overtredingen worden geconstateerd, kunnen uitingen worden verwijderd, accounts (tijdelijk) worden geblokkeerd en websites uit de lucht worden gehaald.

De casus

De casus die tijdens het Algemeen Overleg is besproken (Kamerstuk 29 628, nr. 667), speelt zich af rond vlogs (videoboodschappen) die zijn geplaatst op YouTube. De huisregels van YouTube stellen duidelijke grenzen aan hetgeen voor gebruikers toelaatbaar is. Hen wordt gevraagd zich «verantwoordelijk» te gedragen.

Ontoelaatbaar gedrag betreft voor een gedeelte strafbare feiten, voor een ander gedeelte betreft het uitingen die naar mening van Google/YouTube onwenselijk zijn, maar die niet onder de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht vallen.

YouTube biedt gebruikers de mogelijkheid om melding te maken, indien zij van mening zijn dat een video content bevat die in strijd is met de huisregels. In een dergelijk geval beoordeelt YouTube de melding en wordt de betreffende video van YouTube verwijderd indien deze geacht wordt de gedragsregels te hebben overschreden. Indien een gebruiker zich stelselmatig onttrekt aan de huisregels kan YouTube overgaan tot het opheffen van het account van deze gebruiker.

Indien er strafbare feiten worden geconstateerd kan aangifte worden gedaan bij de politie. Indien sprake is van discriminatie, belediging of het aanzetten tot haat of geweld kan ook melding worden gemaakt bij het Meldpunt Internetdiscriminatie (MiND). Indien MiND een uiting strafbaar acht, dan wordt dit kenbaar gemaakt bij YouTube.

In deze concrete casus hebt u net als ik uit de media kunnen vernemen dat enkele video’s op het videokanaal van de «treitervlogger» door YouTube zijn verwijderd op basis van het overtreden van de gebruikersvoorwaarden.

Geen vrijblijvendheid

Het verwijderbeleid van social media bedrijven als Google is niet vrijblijvend. Tijdens het Nederlandse EU-Voorzitterschap is een Gedragscode overeengekomen tussen de Europese Unie en een aantal toonaangevende social media bedrijven als Facebook, Twitter, Google/YouTube en Microsoft. Deze gedragscode verplicht onder meer tot naleving van Europese wet- en regelgeving – in het bijzonder het Kaderbesluit Racisme, Xenofobie en andere vormen van Intolerantie – en het optreden binnen 24 uur na een ontvangen melding. Een werkgroep van de Europese Commissie, waarin ook mijn ministerie participeert, monitort de afspraken die zijn gemaakt met de social media bedrijven.

Advertenties

Een belangrijk onderdeel van het verdienmodel van een site als YouTube is het genereren van inkomsten via advertenties die bij populaire video’s worden getoond. Het advertentiebeleid van YouTube is zo vormgegeven dat ook gebruikers geld kunnen verdienen met het plaatsen van video’s.

Adverteerders kunnen bij het aangaan van een contract met YouTube diverse modaliteiten kiezen om te selecteren welke filmpjes zij vooraf willen laten gaan door een commercial. In principe geldt dat YouTube eerst beoordeelt of een geplaatste video de gedragsregels respecteert, alvorens er advertenties bij

kunnen worden geplaatst. Die beoordeling geschiedt standaard via een geautomatiseerd proces. Uiteraard kunnen geen advertenties worden geplaatst bij video’s die zijn verwijderd. Het beleid van YouTube is derhalve zo ingericht dat er in beginsel geen advertentie-inkomsten kunnen worden genereerd indien video’s (in strafrechtelijke zin) opruiend zijn.

Beleidsafweging

Op dit moment zie ik geen redenen om aanvullend beleid te formuleren op advertenties bij vlogs. Het kabinet acht dit ook onwenselijk, omdat inmenging van de overheid in het plaatsings- en advertentiebeleid van online mediabedrijven niet verder dient te gaan dan noodzakelijk voor de strafrechtelijke rechtshandhaving, het tegengaan van radicalisering en de verspreiding van jihadistisch gedachtegoed. Het huidige stelsel, waarbij social media bedrijven eigen gedragsregels stellen en de handhaving daarvan vormgeven, aangevuld met de mogelijkheid om content met ongewenste inhoud te melden, volstaat om het aantal strafbare uitingen op internet te beperken en om op te kunnen treden waar dat noodzakelijk is.

In eerste instantie reguleert en controleert de online community zichzelf. Vanuit het Openbaar Ministerie kan een strafrechtelijke reactie volgen indien aangifte wordt gedaan, of indien door het OM zelf strafbaar gedrag wordt geconstateerd.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Kamerstuk 26 643, nr. 411

Naar boven