26 638
Wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen)

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juni 2000

In de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) 26 638 heb ik aangegeven dat het evaluatieonderzoek naar de werking van de verklaring van geen bedenkingen u op korte termijn zal worden aangeboden. Ik stuur u dit rapport hierbij toe1.

Eén van de conclusies uit de evaluatie (betreffende de periode 1993–1998) is dat de door het rijk afgegeven vvgb (in haar huidige vorm) voor provinciale Wm-vergunningen voor bepaalde gevaarlijke afvalstromen meerwaarde heeft door bindende landelijke sturing, bijvoorbeeld voor vergunningen voor gevaarlijke afvalstoffen verwerkende havenontvangstinstallaties en voor de verwerking van fotografisch gevaarlijk afval. Die meerwaarde is aangetoond voor het bereiken van nationale beleidsafstemming bij toetsing aan de doelmatigheidselementen «effectieve en efficiënte verwijdering», waardoor gevaarlijke afvalstoffen conform de minimumstandaard uit het Meerjarenplan Gevaarlijke Afvalstoffen II verwerkt worden.

In het bovengenoemde wetsvoorstel krijgt het instrument vvgb een ander karakter dan in de huidige wet. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het advies van de Commissie Epema en het naar aanleiding daarvan vastgestelde regeringsstandpunt (kamerstukken II, vergaderjaar 1996/97, 25 157, nr. 1, p. 10). De in het wetsvoorstel vastgelegde binding van het bevoegd gezag aan het Landelijk afvalbeheersplan wordt sterk genoeg geacht om in de meeste gevallen ook zonder vvgb een landelijk geharmoniseerde doelmatige verwijdering te verzekeren. Het wetsvoorstel leidt er dan ook toe dat voor vrijwel alle inrichtingen waarin afvalstoffen nuttig worden toegepast, de vvgb-plicht niet langer van toepassing zal zijn. Alleen voor de capaciteitstoetsing bij de definitieve verwijdering wordt, gelet op de bijzondere verantwoordelijkheid van het Rijk, het instrument van de vvgb nog gehanteerd. De in het wetsvoorstel opgenomen vvgb is dan ook beperkt tot capaciteits- en continuïteitstoetsing voor definitieve verwijdering en eventueel inrichtingen waarvan het functioneren directe en aanzienlijke invloed kan hebben op de verwijderingscapaciteit.

Gezien het hiervoor genoemde zie ik in de evaluatie geen reden alsnog een vvgb-constructie conform de bestaande regeling in de Wet milieubeheer aan het voorliggende wetsvoorstel toe te voegen.

Ik ga er van uit met de toezending van het evaluatierapport aan uw verzoek te hebben voldaan.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven