26 638
Wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen)

nr. 30
VOORSTEL VAN WET ZOALS DIT LUIDT NA DE DAARIN T/M 7 NOVEMBER 2000 AANGEBRACHTE WIJZIGINGEN

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de huidige regelingen inzake het voorkomen en beperken van het ontstaan van afvalstoffen en het verwijderen van afvalstoffen, zoals die zijn opgenomen in de Wet milieubeheer, te herzien;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet milieubeheer wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid wordt gewijzigd als volgt:

a. De omschrijving van «afvalstoffen» komt te luiden: alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

b. De begripsbepaling »doelmatige verwijdering van afvalstoffen» wordt vervangen door:

doelmatig beheer van afvalstoffen: zodanig beheer van afvalstoffen dat daarbij rekening wordt gehouden met het geldende afvalbeheersplan, dan wel de voor de vaststelling van het plan geldende bepalingen, dan wel de voorkeursvolgorde aangegeven in artikel 10.4, en de criteria, genoemd in artikel 10.5, eerste lid;.

c. De begripsbepaling «autowrakken» vervalt.

d. De omschrijving van «huishoudelijke afvalstoffen» komt te luiden: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het afgegeven of ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen.

e. De omschrijving van «bedrijfsafvalstoffen» komt te luiden: afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

f. In de omschrijving van «gevaarlijke afvalstoffen» wordt «bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: bij ministeriële regeling.

g. Na de omschrijving van «gevaarlijke afvalstoffen» wordt ingevoegd:

afvalbeheersplan: het afvalbeheersplan, bedoeld in artikel 10.3;

afvalstoffenverordening: de verordening, bedoeld in artikel 10.23;

beheer van afvalstoffen: inzameling, vervoer, nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen;

nuttige toepassing: de handelingen die zijn genoemd in bijlage II B bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen;

verwijdering: de handelingen die zijn genoemd in bijlage II A bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen;

storten: op of in de bodem brengen van afvalstoffen om deze daar te laten;.

h. In de omschrijving van «afvalwater» vervalt: – met het oog op de verwijdering daarvan –.

2. In het tweede lid wordt in de onderdelen a en b «de doelmatige verwijdering van afvalstoffen» vervangen door: een doelmatig beheer van afvalstoffen of een doelmatig beheer van afvalwater.

3. Het vijfde tot en met het zevende lid wordt vervangen door:

5. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder het zich ontdoen van afvalstoffen mede verstaan:

a. het nuttig toepassen of verwijderen van afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze zijn ontstaan;

b. het voor nuttige toepassing of verwijdering brengen van afvalstoffen vanuit een inrichting naar een elders gelegen inrichting die aan dezelfde natuurlijke of rechtspersoon behoort;

c. het tijdelijk voor nuttige toepassing afgeven van afvalstoffen.

6. Bij ministeriële regeling wordt aangegeven welke stoffen, preparaten of andere producten in ieder geval worden aangemerkt als afvalstoffen, indien de houder zich daarvan ontdoet, voornemens is zich daarvan te ontdoen of zich daarvan moet ontdoen.

4. Onder aanduiding van het elfde lid als zevende lid wordt het achtste tot en met het twaalfde lid vervangen door:

8. Een afvalstof wordt in ieder geval aangemerkt als huishoudelijke afvalstof onderscheidenlijk bedrijfsafvalstof, indien die afvalstof bij algemene maatregel van bestuur als zodanig is aangewezen.

9. Onze Minister kan, indien naar zijn oordeel in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen een onverwijlde voorziening noodzakelijk is, een regeling vaststellen van de in het zevende of achtste lid bedoelde strekking.

Een zodanige regeling vervalt een jaar nadat zij in werking is getreden of, indien binnen die termijn een algemene maatregel van bestuur ter vervanging van die regeling in werking is getreden, op het tijdstip waarop die maatregel in werking treedt. Onze Minister kan de termijn bij ministeriële regeling eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.

5. De aanhef van het zevende lid (nieuw) komt te luiden:

Bij algemene maatregel van bestuur kan in het belang van het bevorderen van nuttige toepassing worden bepaald dat geen sprake is van het zich ontdoen van afvalstoffen, indien bij die maatregel aangewezen stoffen, preparaten of andere producten:.

6. Onder vernummering van het dertiende lid tot tiende lid wordt aan dat lid een volzin toegevoegd, die luidt:

Tevens kan Onze Minister of een door hem aan te wijzen instantie vaststellen dat een afvalstof, zoals die door de houder ter beoordeling wordt aangeboden:

a. niet de eigenschappen bezit op grond waarvan deze ingevolge bijlage III bij richtlijn nr. 91/689/EEG van de Raad van de Europese gemeenschappen van 12 december 1999 betreffende gevaarlijke afvalstoffen als gevaarlijke afvalstof dient te worden aangemerkt;

b. hoewel deze niet als gevaarlijke afvalstof is aangewezen, toch de eigenschappen bezit op grond waarvan deze ingevolge de in onderdeel a genoemde bijlage als gevaarlijke afvalstof dient te worden aangemerkt.

7. Er worden twee leden toegevoegd, die luiden:

11. Een wijziging van de bijlagen bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen gaat voor de toepassing van de in het eerste lid gegeven omschrijvingen van «afvalstoffen», «beheer van afvalstoffen», «nuttige toepassing» en «verwijdering» gelden met ingang van de dag waarop aan de desbetreffende wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

12. Een wijziging van bijlage III bij richtlijn nr. 91/689/EEG van de Raad van de Europese gemeenschappen van 12 december 1999 betreffende gevaarlijke afvalstoffen gaat voor de toepassing van het tiende lid gelden met ingang van de dag waarop aan de desbetreffende wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

B

In artikel 1.2, zesde lid, komt onderdeel c te luiden:

c. het regels betreft krachtens de artikelen 10.41, 10.42, 10.43, 10.44, derde lid, of 10.46.

C

In artikel 4.3, derde lid, onder b, vervalt de zinsnede: , daaronder begrepen de beoogde resultaten inzake de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen.

D

In artikel 4.13, tweede lid, wordt na «nationale milieubeleidsplan» toegevoegd: en het geldende afvalbeheersplan.

E

In artikel 8.8, tweede lid, wordt, onder aanduiding van onderdeel b als onderdeel c, na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

b. het bepaalde in artikel 10.14;.

F

Artikel 8.14 komt te luiden:

Artikel 8.14

1. Indien de vergunning betrekking heeft op een inrichting waarin afvalstoffen nuttig worden toegepast of worden verwijderd, bevat de vergunning ten minste de verplichtingen:

a. tot het registreren van:

1°. daarbij aangewezen afvalstoffen die in de inrichting nuttig worden toegepast of worden verwijderd: naar hoeveelheid, aard en oorsprong;

2°. stoffen die bij de nuttige toepassing of verwijdering van die afvalstoffen worden gebruikt of verbruikt: naar aard en hoeveelheid;

3°. stoffen, preparaten en andere producten, hieronder mede begrepen afvalstoffen, die bij de nuttige toepassing of verwijdering ontstaan: naar aard en hoeveelheid;

4°. de wijze waarop de onder 3° bedoelde afvalstoffen nuttig worden toegepast of worden verwijderd;

5°. stoffen, preparaten en andere producten die de inrichting verlaten, voor zover deze bij de nuttige toepassing of verwijdering zijn ontstaan: naar aard en hoeveelheid, en

b. tot het bewaren van de geregistreerde gegevens gedurende ten minste vijf jaren.

2. Onze Minister kan regels stellen omtrent de wijze waarop de registratie plaatsvindt.

G

Artikel 8.17, tweede lid, komt te luiden:

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden categorieën van inrichtingen waarin afvalstoffen nuttig worden toegepast of worden verwijderd, aangewezen, ten aanzien waarvan de vergunning, voorzover zij deze handelingen betreft, slechts geldt voor een bij de vergunning te stellen termijn van ten hoogste tien jaar. Bij de maatregel kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts betrekking heeft op daarbij aangegeven categorieën van gevallen.

H

In artikel 8.25, eerste lid, onder b, wordt «de doelmatige verwijdering van afvalstoffen» vervangen door: een doelmatig beheer van afvalstoffen.

I

Het opschrift van paragraaf 8.1.3.3 komt te luiden:

§ 8.1.3.3. Gevallen waarin afvalstoffen op een bepaalde wijze nuttig worden toegepast of worden verwijderd

J

De artikelen 8.35 en 8.36 worden vervangen door:

Artikel 8.35

1. Indien een vergunning betrekking heeft op een inrichting, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie, waarin afvalstoffen nuttig worden toegepast of worden verwijderd, worden bij de toepassing van dit hoofdstuk, van hoofdstuk 13 en van afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht de bepalingen van deze paragraaf in acht genomen.

2. Bij de maatregel kan worden bepaald dat een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid slechts betrekking heeft op daarbij aangewezen categorieën van gevallen.

Artikel 8.36

1. Onze Minister kan, indien naar zijn oordeel in het belang van een doelmatige beheer van afvalstoffen een onverwijlde voorziening noodzakelijk is, een regeling vaststellen van de in artikel 8.35 bedoelde strekking.

2. Een zodanige regeling vervalt een jaar nadat zij in werking is getreden of, indien binnen die termijn een algemene maatregel van bestuur ter vervanging van die regeling in werking is getreden, op het tijdstip waarop die maatregel in werking treedt. Onze Minister kan de termijn bij ministeriële regeling eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.

Artikel 8.36a

1. Een vergunning wordt, voor zover zij een inrichting betreft die behoort tot een categorie of een categorie van gevallen die is aangewezen krachtens artikel 8.35, niet verleend dan nadat Onze Minister heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. Artikel 10:32 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing met betrekking tot de verklaring.

2. De verklaring kan slechts worden geweigerd op grond van de criteria, genoemd in artikel 10.5, tweede lid.

Artikel 8.36b

1. Onze Minister kan bij de verklaring, bedoeld in artikel 8.36a, bepalen dat de vergunning onder beperkingen wordt verleend of dat er voorschriften aan worden verbonden.

2. Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid, wordt de vergunning onder de aangegeven beperkingen verleend en worden de aangegeven voorschriften eraan verbonden.

Artikel 8.36c

1. De artikelen 8.11 tot en met 8.17 zijn bij de toepassing van artikel 8.36b, eerste lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beperkingen en voorschriften slechts berusten op de criteria, genoemd in artikel 10.5, tweede lid.

2. Voorts kunnen de voorschriften, bedoeld in artikel 8.36b, inhouden:

a. dat in daarbij aangewezen categorieën van gevallen afvalstoffen in de inrichting niet nuttig mogen worden toegepast of mogen worden verwijderd zonder afzonderlijke toestemming van het bevoegd gezag, dan wel van Onze Minister; daarbij kan worden bepaald dat de toestemming door het bevoegd gezag eerst wordt gegeven nadat een bij het voorschrift aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat geen andere wijze van nuttige toepassing of verwijdering mogelijk is;

b. de verplichting overeenkomstig het in de vergunning ter zake bepaalde, daarbij aangewezen afvalstoffen in ontvangst te nemen.

Artikel 8.36d

In gevallen waarin een verklaring als bedoeld in artikel 8.36a vereist is, geeft het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag om de vergunning geen toepassing aan artikel 8.8 en evenmin aan artikel 10.14 j° artikel 10.4, voor zover deze bepalingen betrekking hebben op de criteria, genoemd in artikel 10.5, tweede lid.

Artikel 8.36e

1. De verklaring wordt vermeld in de beschikking ter zake waarvan zij is gegeven.

2. Een exemplaar ervan wordt gevoegd bij ieder exemplaar van de beschikking.

Artikel 8.36f

1. Inrichtingen waarin van anderen afkomstige afvalstoffen worden gestort, brengen bij het in ontvangst nemen van afvalstoffen een bedrag in rekening waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden:

a. met de kosten van het totstandbrengen, instandhouden en in werking hebben van de inrichting,

b. met de kosten van de voorzieningen die bewerkstelligen dat de inrichting, nadat zij buiten gebruik is gesteld, geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, daaronder mede begrepen de kosten van de krachtens artikel 15.44, eerste lid, verschuldigde heffing, en

c. met de kosten van financiële zekerheid in categorieën van gevallen waarvoor het stellen van financiële zekerheid krachtens artikel 8.15 is voorgeschreven.

2. Onze Minister kan in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen tarieven vaststellen, die ten minste dan wel ten hoogste in rekening worden gebracht bij het in ontvangst nemen van afvalstoffen door krachtens artikel 8.35 aangewezen inrichtingen.

3. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot het eerste en tweede lid.

K

Artikel 8.37 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt «voor zover deze betrekking hebben op het verwijderen, dan wel op het op of in de bodem brengen van de betrokken afvalstoffen» vervangen door: voorzover deze betrekking hebben op het beheer van afvalstoffen.

2. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

7. Onze Minister zendt een exemplaar van de verklaring zo tijdig aan het bevoegd gezag dat de beschikking kan worden genomen binnen de termijn, genoemd in artikel 3:28 van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 3:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, binnen de overeenkomstig dat lid verlengde termijn.

L

Artikel 8.38 komt te luiden:

Artikel 8.38

1. De artikelen 8.36a tot en met 8.37 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot wijziging en intrekking van een vergunning overeenkomstig de artikelen 8.22 tot en met 8.26 en 8.34.

2. Onze Minister zendt een exemplaar van de verklaring zo tijdig aan het bevoegd gezag dat het besluit kan worden genomen binnen de termijn, genoemd in artikel 3:33, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

M

In artikel 8.39, eerste lid, wordt in de eerste volzin «de doelmatige verwijdering van de betrokken afvalstoffen» vervangen door «een doelmatig beheer van de betrokken afvalstoffen» en vervalt de tweede volzin.

N

In artikel 8.44, tweede lid, wordt «en 8.22, eerste en tweede lid» vervangen door: , 8.22, eerste en tweede lid, en 8.36c, tweede lid.

O

In artikel 8.47, eerste lid, vervalt onderdeel a en worden de onderdelen b tot en met d aangeduid als a tot en met c.

P

Artikel 10.1 komt te luiden:

Artikel 10.1

1. Een ieder die handelingen met betrekking tot afvalstoffen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, is verplicht alle maatregelen te nemen of na te laten die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

2. Het is een ieder bij wie afvalstoffen ontstaan, verboden handelingen met betrekking tot die afvalstoffen te verrichten of na te laten, waarvan hij weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan.

3. Het is een ieder verboden bedrijfsmatig of in een omvang of op een wijze alsof deze bedrijfsmatig was, handelingen met betrekking tot afvalstoffen te verrichten, indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs had kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan.

4. Onder handelingen als bedoeld in het derde lid wordt in ieder geval verstaan: inzamelen of anderszins in ontvangst nemen, bewaren, nuttig toepassen, verwijderen, vervoeren of verhandelen van afvalstoffen of bemiddelen bij het beheer van afvalstoffen.

5. De verboden, bedoeld in het tweede en derde lid, gelden niet voor zover deze handelingen betreffen, die degene die deze verricht, uitdrukkelijk zijn toegestaan bij of krachtens deze wet of een in artikel 13.1, tweede lid, genoemde wet of de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

Q

Artikel 10.2 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «op of in de bodem te brengen» vervangen door: te storten of te verbranden.

2. In het tweede lid wordt «Bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

R

Artikel 10.3 vervalt.

S

De titels 10.2, 10.3, 10.5 en 10.6 vervallen.

T

Titel 10.4 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift vervalt.

2. § 10.4.2 wordt aangeduid als Titel 10.5, onder aanduiding van de artikelen 10.15 tot en met 10.16c als de artikelen 10.30 tot en met 10.35.

3. Artikel 10.16d vervalt.

4. In artikel 10.31 (nieuw) wordt «De artikelen 10.10 tot en met 10.14 en 10.19 tot en met 10.44» vervangen door: De artikelen 10.21 tot en met 10.29 en titel 10.6.

5. § 10.4.1 en de paragrafen 10.4.3 tot en met 10.4.8 vervallen.

6. In artikel 10.30 (nieuw), derde lid, en artikel 10.32 (nieuw) wordt «de doelmatige verwijdering van afvalwater» vervangen door: een doelmatig beheer van afvalwater.

7. In artikel 10.33 (nieuw), tweede lid, wordt «een doelmatige verwijdering van afvalwater» vervangen door: een doelmatig beheer van afvalwater.

U

Onder aanduiding van Titel 10.5A als Titel 10.7 worden in die titel de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De artikelen 10.44a tot en met 10.44e worden aangeduid als de artikelen 10.56 tot en met 10.60.

2. Het tweede lid van artikel 10.56 (nieuw) komt te luiden:

2. Ter uitvoering van andere artikelen dan het in het eerste lid genoemde artikel van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen kan Onze Minister regels stellen.

3. In artikel 10.58 (nieuw), tweede lid, wordt voor «te worden verwijderd» ingevoegd «nuttig te worden toegepast of» en wordt «de voorgenomen wijze van verwijderen» vervangen door: de voorgenomen wijze van nuttig toepassen of verwijderen.

V

Na artikel 10.2 wordt ingevoegd:

TITEL 10.2. HET AFVALBEHEERSPLAN

Artikel 10.3

Onze Minister stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een afvalbeheersplan vast.

Artikel 10.4

Bij de vaststelling van het afvalbeheersplan houdt Onze Minister er rekening mee dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat in de navolgende voorkeursvolgorde:

a. het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen of beperkt;

b. bij het vervaardigen van stoffen, preparaten of andere producten gebruik wordt gemaakt van stoffen en materialen die na gebruik van het product geen of zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken;

c. stoffen, preparaten of andere producten na gebruik als zodanig opnieuw worden gebruikt;

d. stoffen en materialen waaruit een product bestaat, na gebruik van het product opnieuw worden gebruikt;

e. afvalstoffen worden toegepast met een hoofdgebruik als brandstof of voor een andere wijze van energieopwekking;

f. afvalstoffen worden verwijderd door deze te verbranden op land;

g. afvalstoffen worden gestort.

Artikel 10.5

1. Bij de vaststelling van het afvalbeheersplan houdt Onze Minister er rekening mee dat het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen vereist dat:

a. het beheer van afvalstoffen op effectieve en efficiënte wijze geschiedt;

b. een effectief toezicht op het beheer van afvalstoffen mogelijk is.

2. Ten aanzien van een inrichting die behoort tot een categorie of een categorie van gevallen die is aangewezen krachtens artikel 8.35, alsmede ten aanzien van een beslissing omtrent een vergunning als bedoeld in artikel 10.48, houdt Onze Minister er rekening mee dat het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen voorts vereist dat:

a. de continuïteit van het beheer van afvalstoffen wordt gewaarborgd;

b. de capaciteit van de voorzieningen voor het beheer van afvalstoffen is afgestemd op het aanbod van afvalstoffen.

Artikel 10.6

Bij de vaststelling van het afvalbeheersplan houdt Onze Minister rekening met het geldende nationale milieubeleidsplan.

Artikel 10.7

1. Het afvalbeheersplan bevat de onderwerpen die ingevolge voor Nederland bindende besluiten van de instellingen van de Europese Unie moeten worden opgenomen in een zodanig plan.

2. Het afvalbeheersplan bevat voorts in ieder geval:

a. de hoofdlijnen van het beleid ter uitvoering van deze wet met betrekking tot het voorkomen of beperken van het ontstaan van afvalstoffen en het beheer van afvalstoffen in de betrokken periode van vier jaar en, voor zover mogelijk, in de daarop volgende zes jaar;

b. een uitwerking van deze hoofdlijnen met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën van afvalstoffen of wijzen van beheer van afvalstoffen;

c. de capaciteit die benodigd is voor de nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen in inrichtingen die behoren tot een categorie of een categorie van gevallen die is aangewezen krachtens artikel 8.35 in de betrokken periode van vier jaar en, voor zover mogelijk, in de daaropvolgende zes jaar;

d. een beschrijving van het beleid ter uitvoering van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen in de betrokken periode van vier jaar.

Artikel 10.8

1. Onze Minister stelt het onderdeel van het afvalbeheersplan, bedoeld in artikel 10.7, tweede lid, onder a, op na overleg met een instantie die representatief kan worden geacht voor de provinciebesturen en met een instantie die representatief kan worden geacht voor de gemeentebesturen.

2. Onze Minister stelt de onderdelen van het afvalbeheersplan, bedoeld in artikel 10.7, tweede lid, onder b en c, op in gezamenlijk overleg met een instantie die representatief kan worden geacht voor de provinciebesturen en met een instantie die representatief kan worden geacht voor de gemeentebesturen.

3. Onze Minister betrekt voorts bij de voorbereiding van het afvalbeheersplan de naar zijn oordeel bij de te behandelen onderwerpen meest belanghebbende andere bestuursorganen, instellingen en organisaties.

4. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde in het eerste tot en met derde lid.

Artikel 10.9

1. Met betrekking tot de voorbereiding van het afvalbeheersplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

2. Het ontwerp van het afvalbeheersplan wordt, gelijktijdig met de terinzagelegging ervan, overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 10.10

Ten behoeve van het opstellen van het afvalbeheersplan verschaffen de bestuursorganen aan Onze Minister op zijn verzoek alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor dat opstellen redelijkerwijs noodzakelijk zijn.

Artikel 10.11

1. Zodra het afvalbeheersplan is vastgesteld, doet Onze Minister hiervan mededeling door overlegging van het afvalbeheersplan aan de beide kamers der Staten-Generaal en door toezending ervan aan provincies en gemeenten.

2. Onze Minister zendt het afvalbeheersplan tevens toe aan de bestuursorganen, instellingen en organisaties, die overeenkomstig artikel 10.8, derde lid, waren betrokken bij de voorbereiding ervan.

3. Onze Minister maakt de vaststelling bekend in de Staatscourant. Hierbij geeft hij aan op welke wijze kennis kan worden gekregen van de inhoud van het afvalbeheersplan.

Artikel 10.12

1. Het afvalbeheersplan geldt met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken na de dag waarop de vaststelling van het afvalbeheersplan is bekendgemaakt in de Staatscourant. Onze Minister kan bepalen dat het afvalbeheersplan, of onderdelen daarvan, eerst op een later tijdstip gaan gelden.

2. Het afvalbeheersplan geldt, behoudens indien eerder een nieuw afvalbeheersplan is vastgesteld, voor een tijdvak van vier jaar. Onze Minister kan de geldingsduur van het afvalbeheersplan eenmaal met ten hoogste twee jaar verlengen.

Artikel 10.13

1. Het afvalbeheersplan kan worden gewijzigd.

2. Met betrekking tot een wijziging van het afvalbeheersplan zijn de artikelen 10.4 tot en met 10.11 en 10.12, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10.14

1. Ieder bestuursorgaan houdt rekening met het geldende afvalbeheersplan bij het uitoefenen van een bevoegdheid krachtens deze wet, voor zover de bevoegdheid wordt uitgeoefend met betrekking tot afvalstoffen.

2. Voor zover het afvalbeheersplan niet voorziet in het onderwerp met betrekking waartoe de bevoegdheid wordt uitgeoefend, houdt het bestuursorgaan rekening met de voorkeursvolgorde, aangegeven in artikel 10.4, en de criteria, genoemd in artikel 10.5, eerste lid.

3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij het uitoefenen van een bevoegdheid krachtens de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

TITEL 10.3. PREVENTIE EN NUTTIGE TOEPASSING

Artikel 10.15

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van het voorkomen of beperken van het ontstaan van afvalstoffen, regels worden gesteld ten aanzien van het vervaardigen, invoeren, toepassen, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen of in ontvangst nemen van bij die maatregel aangewezen categorieën van stoffen, preparaten of andere producten.

2. Hiertoe kunnen in ieder geval behoren regels, inhoudende een verbod met betrekking tot zodanige stoffen, preparaten of andere producten:

a. een of meer van de in het eerste lid genoemde handelingen te verrichten;

b. zodanige handelingen te verrichten:

1°. op een bij de maatregel aangegeven wijze,

2°. onder daarbij aangegeven omstandigheden, of

3°. voor daarbij aangewezen doeleinden;

c. zodanige handelingen te verrichten, indien met betrekking tot de stoffen, preparaten of andere producten niet aan bij de maatregel gestelde eisen wordt voldaan;

d. deze te vervaardigen of aan een ander ter beschikking te stellen, indien bij de vervaardiging niet aan bij de maatregel gestelde eisen wordt of is voldaan.

3. Met betrekking tot inrichtingen worden regels als bedoeld in het eerste lid alleen gesteld, indien dit uit een oogpunt van doelmatige regelgeving bijzonder aangewezen is.

4. In een algemene maatregel van bestuur krachtens het eerste lid wordt een termijn bepaald, eerst bij het verstrijken waarvan de bij die maatregel gestelde regels ten aanzien van stoffen, preparaten of andere producten, die bij het in werking treden van de maatregel reeds vervaardigd en hier te lande aanwezig waren, gaan gelden.

5. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent onderwerpen die zijn geregeld in een maatregel krachtens het eerste lid.

Artikel 10.16

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen regels worden gesteld, inhoudende een verplichting voor degene die bij die maatregel aangewezen categorieën van stoffen, preparaten of andere producten op de markt brengt, die stoffen, preparaten of andere producten of de verpakking ervan te voorzien van een door Onze Minister aangegeven aanduiding. Bij de maatregel kan worden bepaald dat die regels slechts gelden in daarbij aangewezen categorieën van gevallen.

2. Een aanduiding kan een aanbeveling inhouden met betrekking tot het beheer van de desbetreffende stoffen, preparaten of andere producten, de verpakking of de bij het gebruik vrijkomende afvalstoffen.

3. Onze Minister kan nadere regels stellen die aangeven welke producten worden begrepen onder de krachtens het eerste lid aangewezen categorieën van stoffen, preparaten of andere producten.

Artikel 10.17

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van het bevorderen van nuttige toepassing of anderszins in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld met betrekking tot het innemen, nuttig toepassen of verwijderen van daarbij aangewezen categorieën van stoffen, preparaten of andere producten.

2. Hiertoe kunnen in ieder geval behoren regels, inhoudende de verplichting voor degene die stoffen, preparaten of andere producten op de markt brengt:

a. die producten, na gebruik, in te nemen;

b. zorg te dragen voor het treffen van voorzieningen die erop gericht zijn om die producten na inname op een bij die maatregel aangegeven wijze nuttig toe te passen of te verwijderen;

c. zorg te dragen voor het, na inname, afgeven van die producten aan een persoon, behorende tot een bij die maatregel aangewezen categorie.

Artikel 10.18

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van het bevorderen van nuttige toepassing of anderszins in het belang van de bescherming van het milieu, personen, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, worden verplicht bij die maatregel aangewezen categorieën van afvalstoffen of andere producten in ontvangst te nemen en vervolgens op een bij die maatregel aangegeven wijze toe te passen.

Artikel 10.19

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de gemeenten er zorg voor dragen dat er op ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente of binnen de gemeenten waarmee wordt samengewerkt, in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om daarbij aangewezen stoffen, preparaten of andere producten achter te laten die zijn ingenomen krachtens artikel 10.17.

2. Bij de maatregel kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de gemeenten uitvoering geven aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10.20

1. Onze Minister kan, indien naar zijn oordeel in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen een onverwijlde voorziening noodzakelijk is, een regeling vaststellen van de in de artikelen 10.15 tot en met 10.19 bedoelde strekking.

2. Een zodanige regeling vervalt een jaar nadat zij in werking is getreden of, indien binnen die termijn een algemene maatregel van bestuur ter vervanging van die regeling in werking is getreden, op het tijdstip waarop die maatregel in werking treedt. Onze Minister kan de termijn bij ministeriële regeling eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.

TITEL 10.4. HET BEHEER VAN HUISHOUDELIJKE EN ANDERE AFVALSTOFFEN

Artikel 10.21

1. Elke gemeente draagt er, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten, zorg voor dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.

2. Groente-, fruit- en tuinafval wordt daarbij in ieder geval afzonderlijk ingezameld.

3. De gemeenteraad kan besluiten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 10.22

1. Elke gemeente draagt er zorg voor:

a. dat grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen ontstaan, en

b. dat er op ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente of binnen de gemeenten waarmee wordt samengewerkt, in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om grove huishoudelijke afvalstoffen achter te laten.

2. In het belang van een doelmatig beheer van grove huishoudelijke afvalstoffen kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat het eerste lid geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft met betrekking tot bij de maatregel aangewezen categorieën van grove huishoudelijke afvalstoffen, al dan niet voor zover deze vrijkomen in een hoeveelheid of een omvang die, of een gewicht dat groter is dan bij de maatregel is aangegeven.

Artikel 10.23

1. De gemeenteraad stelt in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.

2. Onverminderd artikel 10.14 wordt bij het vaststellen of wijzigen van de verordening rekening gehouden met:

a. het gemeentelijke milieubeleidsplan;

b. het gemeentelijke milieuprogramma, indien in de gemeente geen milieubeleidsplan geldt.

3. De afvalstoffenverordening bevat geen regels als bedoeld in artikel 10.48.

Artikel 10.24

1. De afvalstoffenverordening bevat ten minste regels omtrent:

a. het overdragen of het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan een bij of krachtens de verordening aangewezen inzameldienst;

b. het overdragen van zodanige afvalstoffen aan een ander;

c. het achterlaten van zodanige afvalstoffen op een daartoe ter beschikking gestelde plaats.

2. Bij de afvalstoffenverordening kunnen voorts regels worden gesteld omtrent het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 10.25

Bij de afvalstoffenverordening kunnen in ieder geval regels worden gesteld:

a. teneinde te voorkomen dat afvalstoffen als zwerfafval in het milieu terecht komen dan wel teneinde te bereiken dat zulks zo min mogelijk gebeurt;

b. omtrent het opruimen van afvalstoffen die als zwerfafval in het milieu terecht zijn gekomen;

c. omtrent het op een voor het publiek zichtbare plaats aanwezig hebben van afvalstoffen.

Artikel 10.26

1. De gemeenteraad kan, in afwijking van artikel 10.21, in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen bij de afvalstoffenverordening bepalen dat:

a. huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld nabij elk perceel;

b. huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld met een bij de verordening aangegeven regelmaat;

c. in een gedeelte van het grondgebied van de gemeente geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld.

2. Bij de voorbereiding van een zodanig besluit betrekt de gemeenteraad de ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen, op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.

3. Burgemeester en wethouders stellen de inspecteur op de hoogte van het voornemen een zodanig besluit te nemen.

4. Onze Minister stelt regels inhoudende de voorwaarden waaronder ingevolge het eerste lid kan worden bepaald dat huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel worden ingezameld. Hiertoe behoren in ieder geval regels omtrent de loopafstand van het perceel naar het inzamelpunt en de beschikbaarheid van het inzamelpunt.

Artikel 10.27

In gevallen als bedoeld in artikel 10.26, eerste lid, onder b en c, draagt de gemeente er zorg voor dat op ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente of binnen de gemeenten waarmee wordt samengewerkt, in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om huishoudelijke afvalstoffen achter te laten.

Artikel 10.28

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het opnemen in de verordening van een verplichting bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen te brengen naar een daartoe beschikbaar gestelde plaats.

2. Bij de maatregel kan worden aangegeven op welke wijze de gemeenten er zorg voor dragen dat plaatsen als bedoeld in het eerste lid, binnen de gemeente in voldoende mate beschikbaar zijn.

3. Bij de maatregel kan worden bepaald dat de artikelen 10.21, eerste lid, en 10.24, eerste lid, onder a, niet van toepassing zijn met betrekking tot de inzameling van de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, die zijn aangewezen krachtens het eerste lid.

Artikel 10.29

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zover het betreft gevallen waarin een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen van meer dan gemeentelijk belang is, regels worden gesteld omtrent de inzameling van die afvalstoffen.

2. Hiertoe kunnen in ieder geval behoren regels die inhouden dat de gemeenten maatregelen treffen voor de inzameling van die afvalstoffen of daartoe voorzieningen tot stand brengen en in stand houden.

W

Na artikel 10.35 wordt ingevoegd:

TITEL 10.6. HET BEHEER VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN EN GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN

§ 10.6.1. De afgifte en ontvangst van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Artikel 10.36

Voor de toepassing van deze titel worden ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen gelijkgesteld met bedrijfsafvalstoffen.

Artikel 10.37

1. Het is verboden zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen te ontdoen.

2. Het verbod geldt niet indien bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden afgegeven aan een persoon:

a. die krachtens artikel 10.45 of 10.48 bevoegd is de betrokken afvalstoffen in te zamelen;

b. die bevoegd is de betrokken afvalstoffen nuttig toe te passen of te verwijderen:

1°. krachtens hoofdstuk 8;

2°. op grond van een krachtens artikel 10.2, tweede lid, verleende vrijstelling of een ontheffing krachtens artikel 10.63, tweede of derde lid, van het verbod, bedoeld in artikel 10.2, eerste lid;

3°. krachtens artikel 10.52;

4°. op grond van een ontheffing krachtens artikel 10.63, derde lid, van het verbod, bedoeld in artikel 10.54;

c. die krachtens artikel 10.50 is vrijgesteld van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de artikelen 10.38 tot en met 10.40, 10.45, 10.46 en 10.48;

d. die op grond van een krachtens de Wet verontreiniging zeewater verleende ontheffing bevoegd is de betrokken afvalstoffen te lozen, dan wel aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig te nemen met het oogmerk ze te lozen;

e. die krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren bevoegd is afvalstoffen van de betrokken aard en samenstelling te brengen in oppervlaktewateren;

f. die in een ander land dan Nederland is gevestigd, en die overeenkomstig de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen en titel 10.7 die afvalstoffen naar dat land brengt.

Artikel 10.38

1. Degene die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door deze af te geven aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met e, registreert met betrekking tot zodanige afgifte:

a. de datum van afgifte;

b. de naam en het adres van degene aan wie de afvalstoffen worden afgegeven;

c. de gebruikelijke benaming en de hoeveelheid van die afvalstoffen;

d. de plaats waar en de wijze waarop de afvalstoffen worden afgegeven;

e. de voorgenomen wijze van beheer van de afvalstoffen;

f. ingeval de afgifte geschiedt door tussenkomst van een ander die opdracht heeft de afvalstoffen te vervoeren naar degene voor wie deze zijn bestemd: diens naam en adres en de naam en het adres van degene in wiens opdracht het vervoer geschiedt.

2. De geregistreerde gegevens worden tenminste vijf jaar bewaard en gedurende die periode ter beschikking gehouden van degenen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de wet.

3. Een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door deze af te geven aan een andere zodanige persoon, meldt met betrekking tot een zodanige afgifte de in het eerste lid bedoelde gegevens aan een door de provincie waarin hij zich van die afvalstoffen ontdoet, aan te wijzen instantie. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt in dat geval niet.

Artikel 10.39

1. Degene die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door afgifte aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met e, verstrekt:

a. aan deze persoon een omschrijving van aard, eigenschappen en samenstelling van die afvalstoffen;

b. aan degene die opdracht heeft de afvalstoffen naar die persoon te vervoeren, een begeleidingsbrief.

2. De begeleidingsbrief bevat ten minste de in het eerste lid, onder a, en de in artikel 10.38, eerste lid, bedoelde gegevens.

Artikel 10.40

1. Een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, aan wie bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden afgegeven, meldt met betrekking tot elke aan hem verrichte afgifte, aan een door de provincie waarin hij die afvalstoffen in ontvangst neemt, aan te wijzen instantie:

a. de datum van afgifte;

b. de naam en het adres van degene van wie de afvalstoffen afkomstig zijn;

c. de gebruikelijke benaming en de hoeveelheid van de afvalstoffen;

d. de plaats waar en de wijze waarop de afvalstoffen worden afgegeven;

e. de wijze waarop de afvalstoffen nuttig worden toegepast of worden verwijderd;

f. ingeval de afgifte geschiedt door tussenkomst van een ander die opdracht had de afvalstoffen naar hem te vervoeren: diens naam en adres en de naam en het adres van degene in wiens opdracht het vervoer geschiedt.

2. Het is een persoon als bedoeld in het eerste lid verboden bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in ontvangst te nemen zonder dat hem daarbij een omschrijving en een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39, eerste lid, onder a en b, worden verstrekt.

3. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden op diens verzoek door de door de provincie aangewezen instantie gezonden aan Onze Minister. Tevens worden de gegevens, indien een gemeente het terzake bevoegde gezag is, aan die gemeente op diens verzoek gezonden.

Artikel 10.41

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop aan de artikelen 10.38 tot en met 10.40 uitvoering wordt gegeven.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald of de melding, bedoeld in de artikelen 10.38, tweede lid, en 10.40, voorafgaand aan de afgifte, onderscheidenlijk de ontvangst van afvalstoffen plaatsvindt of erna. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt naar categorie van afvalstoffen.

Artikel 10.42

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan aan in artikel 10.38, eerste lid, bedoelde personen de verplichting worden opgelegd de in dat artikel bedoelde gegevens te melden aan een door de provincie waarin zij zich van die afvalstoffen ontdoen, aan te wijzen instantie.

2. De artikelen 10.40, derde lid, en 10.41 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10.43

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen categorieën van gevallen worden aangewezen waarvoor de in de artikelen 10.38 tot en met 10.40 gestelde verplichtingen niet gelden.

2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur aan personen als bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, de verplichting opgelegd de in die bepalingen bedoelde gegevens te registreren op een daarbij aan te geven wijze.

§ 10.6.2 Het vervoer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Artikel 10.44

1. Degene die bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen vervoert, is verplicht zolang hij die afvalstoffen onder zich heeft, een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 bij die afvalstoffen aanwezig te hebben.

2. Hij geeft, indien een ander de afvalstoffen in ontvangst neemt, de begeleidingsbrief aan die ander af, bij dat in ontvangst nemen.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop aan de verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, uitvoering wordt gegeven. Tevens kunnen daarbij categorieën van gevallen worden aangewezen waarvoor zodanige verplichtingen niet gelden.

§ 10.6.3 De inzameling van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Artikel 10.45

1. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in te zamelen:

a. zonder vermelding op een lijst van inzamelaars; of

b. ingeval de afvalstoffen tot de krachtens artikel 10.48 aangewezen categorieën behoren, zonder vergunning van Onze Minister.

2. Onze Minister wijst een instantie aan die namens hem zorg draagt voor de vermelding van inzamelaars op de in het eerste lid bedoelde lijst van inzamelaars.

3. Op aanwijzing van Onze Minister wordt de vermelding van een inzamelaar op de lijst beëindigd.

4. Onze Minister stelt regels met betrekking tot de criteria voor vermelding op de lijst en beëindiging daarvan.

Artikel 10.46

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in het belang van een doelmatig beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen regels gesteld omtrent het inzamelen van die afvalstoffen, al dan niet afkomstig van personen, behorende tot een bij die verordening aangewezen categorie.

2. Tot de regels behoren:

a. regels omtrent de wijze waarop een inzamelaar zich bij de krachtens artikel 10.45, tweede lid, aangewezen instantie meldt en de gegevens die daarbij worden overgelegd;

b. regels inhoudende de verplichting een wijziging te melden in de gegevens welke bij de melding zijn overgelegd;

c. regels omtrent het aan een ieder inzage geven van de gegevens, overgelegd bij de melding alsmede van een wijziging als bedoeld onder b;

d. regels inhoudende de verplichting dat de inzamelaar tijdens het inzamelen daarbij aan te geven bescheiden aanwezig heeft, waaruit blijkt dat hij de melding heeft verricht;

e. regels inhoudende de verplichting voor de krachtens artikel 10.45, tweede lid, aangewezen instantie terstond mededeling te doen aan gedeputeerde staten van elke provincie van een melding, een beëindiging van een vermelding op de in artikel 10.45, tweede lid, bedoelde lijst en van een wijziging als bedoeld onder b.

3. Bij de regels kan worden bepaald dat de melding slechts geldt voor een daarbij aangegeven termijn.

4. De provinciale milieuverordening bevat geen vergunningstelsel als bedoeld in artikel 10.48.

Artikel 10.47

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van een doelmatig beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen regels worden gesteld omtrent de inzameling van die afvalstoffen.

2. Hiertoe kunnen in ieder geval behoren regels die inhouden dat:

a. de gemeenten of de provincies voor de inzameling van die afvalstoffen maatregelen treffen of daartoe voorzieningen tot stand brengen en in stand houden;

b. daarbij aangewezen categorieën van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen die gescheiden worden afgegeven, afzonderlijk worden ingezameld.

3. Bij de maatregel wordt aangegeven binnen welke termijn de regels door de daarbij aangewezen bestuursorganen moeten worden uitgevoerd.

Artikel 10.48

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan in het belang van een doelmatig beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden bepaald dat voor het inzamelen van daarbij aangewezen categorieën van zodanige afvalstoffen een vergunning van Onze Minister is vereist.

2. De artikelen 8.5 tot en met 8.25 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het verlenen, weigeren, wijzigen en intrekken van een vergunning als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat voor de toepassing van genoemde artikelen het belang van de bescherming van het milieu beperkt wordt tot het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen.

3. Ten aanzien van de houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid, is artikel 8.36f, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10.49

1. De aan de vergunning, bedoeld in artikel 10.48, eerste lid, te verbinden voorschriften kunnen in ieder geval inhouden:

a. dat in daarbij aangewezen categorieën van gevallen afvalstoffen niet mogen worden ingezameld zonder afzonderlijke toestemming van Onze Minister;

b. de verplichting, daarbij aangewezen afvalstoffen, wanneer zij aan de inzamelaar worden aangeboden, in ontvangst te nemen;

c. de verplichting daarbij aangewezen categorieën van afvalstoffen die gescheiden worden afgegeven, afzonderlijk in te zamelen;

d. de verplichting, daarbij aangewezen afvalstoffen, wanneer zij aan de inzamelaar worden aangeboden, op te halen;

e. de verplichting afvalstoffen af te geven aan daarbij aangewezen personen.

2. Een vergunning geldt slechts voor degene aan wie zij is verleend. Deze draagt ervoor zorg dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.

§ 10.6.4 Verdere bepalingen omtrent het beheer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Artikel 10.50

1. Onze Minister kan, indien voor het beheer van de betrokken stoffen, preparaten of andere producten een verplichting deze in te nemen als bedoeld in artikel 10.17 of een daaraan gelijkwaardige vrijwillige inname bestaat, bij ministeriële regeling categorieën van gevallen aangeven waarin de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de artikelen 10.38 tot en met 10.40, 10.45, 10.46 en 10.48 niet gelden.

2. Een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid omvat de verplichting tot het registreren van daarbij aan te geven gegevens op een daarbij aan te geven wijze.

Artikel 10.51

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van een doelmatig beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen regels worden gesteld omtrent het zich ontdoen buiten een inrichting van bij de maatregel aangewezen categorieën van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

2. Bij de maatregel kunnen in ieder geval regels worden gesteld, inhoudende de verplichting:

a. die afvalstoffen te scheiden en – mede van andere stoffen en afvalstoffen – gescheiden te houden;

b. ingeval van afgifte aan een ander, die afvalstoffen gescheiden af te geven.

Artikel 10.52

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld omtrent het beheer buiten een inrichting van bij de maatregel aangewezen categorieën van bedrijfsafvalstoffen.

2. Bij de maatregel kunnen in ieder geval regels worden gesteld, inhoudende een verbod bij de maatregel aangewezen categorieën van bedrijfsafvalstoffen buiten een inrichting nuttig toe te passen of te verwijderen zonder vergunning van het bestuursorgaan dat daartoe bij de maatregel is aangewezen.

3. Bij de maatregel kan de verplichting worden opgelegd te voldoen aan nadere eisen met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen. Bij de maatregel wordt het bestuursorgaan aangewezen, dat die eisen kan stellen.

Artikel 10.53

De artikelen 8.5 tot en met 8.25 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het verlenen, weigeren, wijzigen en intrekken van een vergunning als bedoeld in artikel 10.52, tweede lid.

Artikel 10.54

1. Het is verboden gevaarlijke afvalstoffen buiten een inrichting nuttig toe te passen of te verwijderen.

2. Het verbod geldt niet voor handelingen die aan degene die gevaarlijke afvalstoffen inzamelt, uitdrukkelijk zijn toegestaan krachtens de artikelen 10.47 of 10.48.

Artikel 10.55

1. Het is verboden:

a. bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen te verhandelen of te vervoeren;

b. ten behoeve van anderen te bemiddelen bij het beheer van zodanige afvalstoffen.

2. Het verbod geldt niet:

a. voor een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid;

b. voor degene die staat vermeld op een door Onze Minister vast te stellen lijst van geregistreerde bemiddelaars, handelaars en vervoerders.

3. Onze Minister stelt nadere regels over de registratie van bemiddelaars, handelaars en vervoerders, bedoeld in het tweede lid. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de criteria voor vermelding op de lijst en voor beëindiging van een zodanige vermelding.

X

1. In artikel 10.60 wordt in het tweede lid telkens «EEG-Verordening overbrenging afvalstoffen» vervangen door: EEG-verordening overbrenging afvalstoffen.

2. In artikel 10.60, tweede lid, onderdeel e, wordt na «een voorschrift gesteld bij artikel» ingevoegd: 5, zesde lid, 8, zesde lid,.

Y

Na Titel 10.7 wordt een titel toegevoegd, die luidt:

TITEL 10.8. VERDERE BEPALINGEN

Artikel 10.61

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zover dat in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen noodzakelijk is, regels worden gesteld met betrekking tot het opnemen in de provinciale milieuverordening van regels als bedoeld in de artikelen 10.41, 10.42, 10.43, 10.44, derde lid, en 10.46.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zover dat in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen noodzakelijk is, regels worden gesteld met betrekking tot het opnemen in de afvalstoffenverordening van regels als bedoeld in de artikelen 10.21, 10.24, 10.25 en 10.26.

3. Bij een maatregel als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt aangegeven binnen welke termijn en, indien nodig, op welke wijze die regels moeten zijn opgenomen in de verordening.

Artikel 10.62

1. Onze Minister kan, voor zover dat in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen noodzakelijk is, aan een provincie een bindende aanwijzing geven met betrekking tot het opnemen in de provinciale milieuverordening, van regels als bedoeld in de artikelen 10.41, 10.42, 10.43, 10.44, derde lid, en 10.46.

2. Onze Minister kan, voor zover dat in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen noodzakelijk is, aan een gemeente een bindende aanwijzing geven met betrekking tot het opnemen in de afvalstoffenverordening, van regels als bedoeld in de artikelen 10.21, 10.24, 10.25 en 10.26.

3. Artikel 10.61, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. Onze Minister pleegt over een voornemen tot het geven van een aanwijzing overleg met de betrokken gemeente onderscheidenlijk provincie. Hij deelt het voornemen, onder vermelding van de redenen daarvoor, mee aan de Staten-Generaal.

5. Van de aanwijzing wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 10.63

1. Burgemeester en wethouders kunnen, indien het belang van een doelmatig beheer van afvalwater zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.30, eerste lid, gestelde verbod.

2. Burgemeester en wethouders kunnen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te verbranden, voorzover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft.

3. Gedeputeerde staten kunnen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te storten, voorzover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft, en, indien het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van de in de artikelen 10.37 en 10.54 gestelde verboden.

4. Onze Minister kan, indien het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het bepaalde in een algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 10.15 tot en met 10.19, 10.28, 10.29, 10.47, 10.51 en 10.52 alsmede van het bepaalde in de artikelen 10.23, derde lid, 10.46, vierde lid, en 10.48.

Artikel 10.64

1. De artikelen 8.5 tot en met 8.25 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het verlenen, weigeren, wijzigen en intrekken van een ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, met dien verstande dat – behalve ten aanzien van een ontheffing van het in artikel 10.2, eerste lid, gestelde verbod –, voor die toepassing het belang van de bescherming van het milieu wordt beperkt tot het belang van een doelmatig beheer van de betrokken categorie van afvalstoffen, dan wel – indien het een ontheffing betreft van krachtens de artikelen 10.15, 10.17 en 10.18 gestelde regels – het door dat artikel beoogde belang.

2. Bij een algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 10.15, 10.17 en 10.18 kan – in afwijking van het eerste lid – worden bepaald dat in daarbij aangegeven categorieën van gevallen afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is. Indien toepassing is gegeven aan de eerste volzin, doet Onze Minister van de beschikking ter zake van de ontheffing mededeling in de Staatscourant. Daarbij vermeldt hij de wijze waarop belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld van de inhoud van de beschikking kennis te nemen.

Z

Artikel 13.11 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt in de aanhef «Gedeputeerde staten kunnen bepalen» vervangen door: Het bevoegd gezag kan bepalen.

2. In het eerste lid wordt in de onderdelen a en b «het verwijderen» telkens vervangen door «het beheer» en wordt «de verwijdering» telkens vervangen door: het beheer.

3. In het tweede lid wordt «artikel 8.35, eerste lid» vervangen door: artikel 8.35.

AA

In artikel 15.20, eerste lid, onder b, worden «de artikelen 10.36, tweede lid, of 10.37» vervangen door: de artikelen 10.48 of 10.52.

BB

In artikel 15.21, eerste lid, komt onderdeel b te luiden:

b. de artikelen 10.15, of 10.17, eerste lid, van deze wet;.

CC

Artikel 15.32 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste en tweede lid komt de aanhef telkens te luiden: Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 10.17, eerste lid, kunnen regels worden gesteld.

2. In het derde en vierde lid wordt «Bij een maatregel als bedoeld in het eerste of tweede lid» telkens gewijzigd in: Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste of tweede lid.

DD

In artikel 15.33, eerste lid, wordt «de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen» vervangen door «het beheer van huishoudelijke afvalstoffen» en wordt «artikel 10.11» vervangen door: de artikelen 10.21 en 10.22.

EE

Titel 15.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

TITEL 15.10. AFVALBEHEERSBIJDRAGEN

2. Artikel 15.35 komt te luiden:

Artikel 15.35

Voor de toepassing van deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

afvalbeheersbijdrage: bijdrage in de kosten van het beheer van een afvalstof;

overeenkomst over een afvalbeheersbijdrage: schriftelijke overeenkomst tussen degenen die een stof, preparaat of ander product in Nederland invoeren of op de markt brengen, tot het afdragen van een afvalbeheersbijdrage.

3. In de artikelen 15.36, 15.37, 15.38, 15.40 en 15.41 wordt «overeenkomst over een verwijderingsbijdrage» telkens vervangen door: overeenkomst over een afvalbeheersbijdrage.

4. In artikel 15.36, eerste lid, wordt «een doelmatige verwijdering van afvalstoffen» vervangen door: een doelmatig beheer van afvalstoffen.

5. In artikel 15.36, tweede lid, wordt «een bijdrage voor de verwijdering daarvan» vervangen door: een bijdrage voor het beheer daarvan.

6. In artikel 15.38, eerste lid, wordt «een zodanige verwijdering van de betrokken afvalstoffen» vervangen door «een zodanig beheer van de betrokken afvalstoffen» en wordt «de verwijdering» vervangen door: het beheer.

7. In artikel 15.39, tweede lid, onder b, wordt «een doelmatige verwijdering van afvalstoffen» vervangen door: een doelmatig beheer van afvalstoffen.

FF

In artikel 15.42 vervalt: «storten van afvalstoffen»,.

GG

Artikel 17.4 wordt vervangen door de twee artikelen, die luiden:

Artikel 17.4

1. Indien dat door een ongewoon voorval nodig is, kunnen in het belang van de bescherming van het milieu een of meer van de volgende verplichtingen of het volgende verbod worden opgelegd aan degene bij wie afvalstoffen ontstaan of aanwezig zijn, die zijn aangewezen in de daartoe strekkende beschikking:

a. een verplichting die afvalstoffen te scheiden en – mede van andere stoffen en afvalstoffen – gescheiden te houden;

b. een verplichting die afvalstoffen gescheiden af te geven, wanneer zij zich daarvan ontdoen;

c. een verplichting die afvalstoffen ter plaatse waar zij zijn ontstaan, op een bij de beschikking aangegeven wijze nuttig toe te passen of te verwijderen;

d. een verbod die afvalstoffen langer onder zich te houden dan gedurende een bij de beschikking aangegeven termijn;

e. een verplichting die afvalstoffen af te geven aan een persoon behorende tot een bij de beschikking aangewezen categorie, of te brengen naar een daartoe aangewezen plaats.

2. Een verplichting of verbod als bedoeld in het eerste lid, kan worden opgelegd:

a. voor zover de verplichting of het verbod betrekking heeft op een inrichting: door het bestuursorgaan dat ingevolge artikel 8.2 van deze wet het bevoegd gezag is ten aanzien van de vergunning voor de inrichting, of, indien voor de inrichting regels gelden krachtens artikel 8.40, aan het bestuursorgaan waaraan een melding als bedoeld in artikel 8.41, eerste lid, met betrekking tot die inrichting zou moeten worden gedaan;

b. in andere gevallen: door gedeputeerde staten.

3. Het bestuursorgaan, bedoeld in het tweede lid, kan bij zijn beschikking aangeven binnen welke termijn en op welke wijze de verplichting moet worden uitgevoerd.

Artikel 17.5

1. Onze Minister kan het bevoegde bestuursorgaan verzoeken binnen een door hem aangegeven termijn:

a. op de daarbij aangegeven wijze toepassing te geven aan artikel 17.4, eerste lid;

b. in verband daarmee een voor de betrokkene krachtens hoofdstuk 8 geldende vergunning te wijzigen.

2. Indien de geboden spoed een zodanig verzoek niet toelaat of het bevoegde bestuursorgaan niet binnen de aangegeven termijn aan het verzoek gevolg heeft gegeven, geeft Onze Minister toepassing aan artikel 17.4, eerste lid, onderscheidenlijk wijzigt hij de vergunning.

HH

Artikel 18.2 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Voor de tekst van het eerste lid vervalt de aanduiding «1.».

II

Na artikel 18.2 worden vier artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 18.2a

1. Onze Minister heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens hoofdstuk 10 gestelde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op:

a. preventie en nuttige toepassing als bedoeld in titel 10.3;

b. overbrengen van afvalstoffen als bedoeld in titel 10.7;

c. het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.45, eerste lid, onderdeel b;

d. verhandelen, bemiddelen of vervoeren als bedoeld in artikel 10.55.

2. Onze Minister heeft tevens tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen gestelde verplichtingen.

Artikel 18.2b

1. Gedeputeerde staten hebben tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens hoofdstuk 10 gestelde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op:

a. het aanwezig hebben van een begeleidingsbrief bij het vervoer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.44;

b. het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.45, eerste lid, onderdeel a.

2. Gedeputeerde staten hebben tevens tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving buiten een inrichting van de krachtens artikel 17.4 gestelde verplichtingen.

Artikel 18.2c

1. Burgemeester en wethouders hebben tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens:

a. de afvalstoffenverordening;

b. artikel 10.29.

2. Burgemeester en wethouders hebben tevens tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving buiten een inrichting van de bij of krachtens hoofdstuk 10 gestelde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op:

a. het zich ontdoen van afvalwater als bedoeld in de artikelen 10.30 en 10.32:

b. het zich ontdoen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.37;

c. het zich ontdoen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.51;

d. het beheer van bedrijfsafvalstoffen als bedoeld in artikel 10.52.

Artikel 18.2d

Bij het uitoefenen van de taak, bedoeld in de artikelen 18.2 tot en met 18.2c, wordt rekening gehouden met het voor het betrokken bestuursorgaan geldende milieubeleidsplan.

JJ

In artikel 18.8 wordt «doen verwijderen» vervangen door «door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan beheren» en wordt «of titel 10.5A bepaalde, binnen of buiten Nederlands grondgebied wordt gebracht» vervangen door: of titel 10.7 bepaalde, binnen of buiten Nederlands grondgebied worden gebracht.

KK

In artikel 18.12, tweede lid, wordt «verwijderen van gevaarlijke afvalstoffen» vervangen door «beheer van gevaarlijke afvalstoffen» en wordt «dat verwijderen» vervangen door: het beheer van afvalstoffen.

LL

In artikel 18.13 wordt «voor zover die bevoegdheid wordt uitgeoefend met betrekking tot de betrokken afvalstoffen» vervangen door: voorzover het uitoefenen van die bevoegdheid verplichtingen betreft, die betrekking hebben op de continuïteit of de capaciteit, bedoeld in artikel 10.5, tweede lid.

MM

In artikel 18.14, tweede lid, wordt «met betrekking tot het verwijderen van de betrokken afvalstoffen bepaalde» vervangen door: met betrekking tot de continuïteit of de capaciteit, bedoeld in artikel 10.5, tweede lid, bepaalde.

NN

In artikel 18.17 wordt in het eerste lid «de verwijdering van afvalstoffen» vervangen door «het beheer van afvalstoffen» en wordt in het tweede lid «de verwijdering van de betrokken afvalstoffen» vervangen door: het beheer van de betrokken afvalstoffen.

OO

Artikel 20.2 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:

a. inzake een milieubeleidsplan, genomen krachtens de artikelen 4.3, 4.6, 4.9, 4.12, 4.15a, 4.16 of 4.19;

b. inzake een afvalbeheersplan, genomen krachtens artikel 10.3.

2. In het tweede lid, onder c, wordt «artikel 8.36» vervangen door «artikel 8.36a» en wordt aan het eind «of» vervangen door een komma.

3. Aan het tweede lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door «, of» een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. houdende een verzoek als bedoeld in artikel 17.5, eerste lid.

4. In het derde lid wordt «onderdeel b, c of d» vervangen door: onder b, c, d of e.

PP

In artikel 21.6, vierde lid, wordt in de eerste volzin de opsomming van artikelen vervangen door: 1.1, eerste, derde, zesde, zevende of achtste lid, 5.1, eerste lid, 5.3, eerste lid, 7.1, derde lid, 7.2, eerste lid, 7.7, 8.2, 8.2a, 8.5, 8.7, 8.15, 8.17, tweede lid, 8.19, 8.20, tweede lid, 8.35, 8.40, 8.44, 8.45, 8.49, vijfde lid, 10.2, tweede lid, 10.15, eerste lid, 10.16, eerste lid, 10.17, eerste lid, 10.18, 10.19, eerste lid, 10.22, tweede lid, 10.28, eerste lid, 10.29, eerste lid, 10.30, derde lid, 10.32, 10.41, eerste en tweede lid, 10.42, eerste lid, 10.43, eerste lid, 10.44, derde lid, 10.47, eerste lid, 10.48, eerste lid, 10.51, eerste lid, 10.52, eerste lid, 10.61, eerste of tweede lid, 15.13, eerste lid, 15.32, eerste of tweede lid, of 15.46, vijfde lid.

QQ

In artikel 22.1, vijfde lid, wordt «voor zover het betreft de doelmatige verwijdering van die stoffen» vervangen door: voorzover het een doelmatig beheer van die stoffen betreft.

RR

In artikel 22.2a vervalt de tweede volzin van het tweede lid.

ARTIKEL II

Met ingang van 1 januari 2005 of op een bij koninklijk besluit vastgesteld later tijdstip wordt de Wet milieubeheer als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8.36f wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Onder vernummering van het derde lid tot tweede lid vervalt in het tweede lid (nieuw): en tweede.

B

Artikel 10.48, derde lid, komt te luiden:

3. Onze Minister kan in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen de tarieven vaststellen, die ten minste dan wel ten hoogste in rekening worden gebracht bij het in ontvangst nemen van afvalstoffen door de houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL III

Op het in artikel II bedoelde tijdstip wordt in artikel 1a, onder 2°, van de Wet op economische delicten «artikel 8.36f, eerste en tweede lid,» vervangen door: artikel 8.36f, eerste lid,.

ARTIKEL IV

Indien het bij geleidende brief van 9 november 1994 ingediende voorstel van wet van het lid M. Vos tot wijziging van de Wet milieubeheer (duurzaam geproduceerd hout) (23 982) tot wet wordt verheven en eerder in werking treedt dan artikel XIII, onderdeel 1 of 2, van het onderhavige voorstel van wet indien dat tot wet wordt verheven, wordt in de laatstbedoelde wet artikel XIII als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1 wordt na «8.44, eerste en zesde lid,» ingevoegd: 9.5, eerste en derde lid, 9.6, derde lid, 9.15, eerste lid, 9.16,.

2. In onderdeel 2 wordt na «8.44, vijfde lid,» ingevoegd: 9.11, eerste lid, 9.13, eerste lid,.

ARTIKEL V

Indien het bij koninklijke boodschap van 10 april 1998 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (toevoeging van bepalingen over internationale zaken) (25 991) tot wet wordt verheven en eerder in werking treedt dan artikel I, onderdeel U, onder 2, of artikel XIII, onderdeel 1, van het onderhavige voorstel van wet indien dat tot wet wordt verheven, wordt de laatstbedoelde wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel U, onder 2, vervalt.

B

In artikel XIII, onderdeel 1, wordt «10.56, eerste en tweede lid» vervangen door: 10.56, eerste lid.

ARTIKEL VI

Indien het bij koninklijke boodschap van 29 november 1999 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet milieugevaarlijke stoffen en de Wet bodembescherming (verbetering handhavingsbevoegdheden) (26 929) tot wet wordt verheven en eerder in werking treedt dan artikel I, onderdeel HH of II, van het onderhavige voorstel van wet indien dat tot wet wordt verheven, wordt in de laatstbedoelde wet artikel I als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel HH komt te luiden:

HH

Artikel 18.2, derde lid, vervalt.

2. Onderdeel II wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de aanhef wordt de aanduiding «3.» geplaatst.

b. Voor onderdeel 3 (nieuw) worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

1. In artikel 18.2a wordt in het eerste lid «10.3» vervangen door «10.1» en wordt in het tweede lid «10.43» vervangen door: 10.54.

2. Artikel 18.2a, derde lid, vervalt.

c. Onderdeel 3 (nieuw) wordt gewijzigd als volgt:

1°. De zinsnede «Na artikel 18.2 worden de vier artikelen ingevoegd, die luiden:» wordt vervangen door: Na artikel 18.2a worden vier artikelen ingevoegd, die luiden:.

2°. De artikelen 18.2a tot en met 18.2d worden aangeduid als 18.2b tot en met 18.2e.

3°. In artikel 18.2e (nieuw) wordt «de artikelen 18.2 tot en met 18.2c» vervangen door: de artikelen 18.2 tot en met 18.2d.

3. Na onderdeel MM wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

MMa

In artikel 18.14a, eerste lid, wordt «de artikelen 1.1a, 10.2, 10.3 of 10.43» vervangen door: de artikelen 1.1a, 10.1, 10.2 of 10.54.

ARTIKEL VII

In de Wet milieugevaarlijke stoffen wordt in artikel 24, tweede lid, onderdeel m, «het bewaren, bewerken, verwerken of vernietigen van gevaarlijke afvalstoffen» vervangen door: het nuttig toepassen of verwijderen van gevaarlijke afvalstoffen.

ARTIKEL VIII

De Wet van 26 november 1998, houdende goedkeuring en uitvoering van het op 9 september 1996 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (Trb. 1996, 293) (Stb. 687) wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van hoofdstuk IVA wordt «inzameling en verdere verwijdering» vervangen door: beheer.

2. In artikel 23a komt onderdeel c als volgt te luiden:

c. afvalbeheersbijdrage: de in artikel 6, eerste lid, van het verdrag bedoelde bijdrage aan financiering van de inzameling en verwijdering van olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen; .

3. Het opschrift van paragraaf 2 komt te luiden: Paragraaf 2. Afvalbeheersbijdrage.

4. In de artikelen 23c, eerste, tweede en derde lid, 23d, eerste, tweede en derde lid, 23e, 23f, eerste en tweede lid, 23g, eerste lid, en 23h, eerste lid, wordt «verwijderingsbijdrage» telkens vervangen door: afvalbeheersbijdrage.

5. In artikel 23i, tweede lid, onderdeel a, wordt «de inzameling en verdere verwijdering» vervangen door: het beheer.

B

Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «artikel 10.35» vervangen door «artikel 10.40».

2. Artikel 10.35a wordt vernummerd tot artikel 10.40a.

3. In het eerste lid van 10.40a (nieuw) wordt «artikel 10.31» vervangen door «artikel 10.38» en vervalt: of krachtens artikel 10.20 overeenkomstig artikel 10.31.

4. In het eerste lid van 10.40a (nieuw) wordt voor «melden» ingevoegd: registreren of te.

C

In artikel V, tweede lid, wordt «10.34,» vervangen door «10.40, eerste en tweede lid,» en wordt «10.35a, tweede lid,» vervangen door: 10.40a, tweede lid,.

D

In artikel VII wordt «verwijderingsbijdrage» vervangen door: afvalbeheersbijdrage

ARTIKEL IX

In de Wet verontreiniging oppervlaktewateren worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A

In artikel 1, tweede lid, wordt «als bedoeld in artikel 10.15, eerste lid» vervangen door: als bedoeld in artikel 10.30, eerste lid.

B

Artikel 9a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het derde lid wordt «een omschrijving als bedoeld in artikel 10.32, onder a, van de Wet milieubeheer en een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.34 van die wet» vervangen door: een omschrijving en een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 van de Wet milieubeheer.

2. In het vijfde lid wordt «als bedoeld in artikel 10.15, eerste lid» vervangen door: als bedoeld in artikel 10.30, eerste lid.

ARTIKEL X

In de Wet verontreiniging zeewater wordt in artikel 6a in het derde lid «een omschrijving als bedoeld in artikel 10.32, onder a, van de Wet milieubeheer en een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.34 van die wet» vervangen door: een omschrijving en een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39 van de Wet milieubeheer.

ARTIKEL XI

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in onderdeel b de begripsbepaling «definitief verwijderen» vervangen door:

verwijdering: de handelingen die zijn genoemd in de onderdelen D1, D10 en D15, van bijlage II A bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen; .

2. In het eerste lid worden na onderdeel b, twee onderdelen ingevoegd, luidende:

ba. nuttige toepassing: nuttige toepassing als bedoeld in de Wet milieubeheer;

bb. storten: storten als bedoeld in de Wet milieubeheer; .

3. In het eerste lid vervalt in onderdeel c: definitief.

4. In het tweede lid wordt «bewerking, verwerking of definitieve verwijdering van afvalstoffen» vervangen door: de nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen.

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Een wijziging van de bijlage bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen gaat voor de toepassing van de in het eerste lid gegeven omschrijving van «verwijdering» gelden met ingang van de dag waarop aan de desbetreffende wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij besluit van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

B

In de artikelen 13, eerste lid, onderdelen a en b, 16, onderdeel a, 17, en 18a, eerste lid, vervalt «definitieve» en in artikel 16, onderdeel b, vervalt: definitief.

C

In artikel 18b wordt in het eerste lid «een bewerking of verwerking» vervangen door «nuttige toepassing» en wordt in het tweede lid «die een verwerking hebben ondergaan» vervangen door: die nuttig zijn toegepast.

ARTIKEL XII

In onderdeel C van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt in onderdeel 3 «8.36 en 8.39» vervangen door: 8.36a, 8.39, 10.3 en 17.5, eerste lid, .

ARTIKEL XIII

In de Wet op de economische delicten worden de volgende wijzigingen aangebracht.

In artikel 1a worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. onder 1° wordt in de zinsnede met betrekking tot «de Wet milieubeheer» de opsomming vervangen door: artikel 1.2, eerste lid, – voor zover aangeduid als strafbare feiten – en de artikelen 8.1, eerste lid, 8.40, eerste lid, 8.42, tweede lid, 8.43, 8.44, eerste en zesde lid, 10.1, 10.2, eerste lid, 10.37, eerste lid, 10.39, eerste lid, 10.45, eerste lid, onderdeel b, 10.47, eerste lid, 10.54, eerste lid, 10.56, eerste en tweede lid, 10.57, 10.58, eerste en tweede lid, 10.60, eerste en tweede lid, onder a en b, 17.4 eerste lid, en 18.18.

2. onder 2° wordt in de zinsnede met betrekking tot «de Wet milieubeheer» de opsomming vervangen door: 8.14, eerste lid, 8.36f, eerste en tweede lid, 8.41, eerste, tweede en derde lid, 8.42, eerste lid, 8.44, vijfde lid, 10.15, eerste lid, 10.16, eerste lid, 10.17, eerste lid, 10.18, 10.20, eerste lid, 10.29, eerste lid, 10.30, eerste lid, 10.32, 10.38, eerste lid, 10.40, eerste en tweede lid, 10.44, 10.45, eerste lid, onderdeel a, 10.48, derde lid, 10.51, eerste lid, 10.52, eerste lid, 10.55, eerste lid, 10.60, tweede lid, onder c.

3. onder 3° wordt in de zinsnede met betrekking tot «de Wet milieubeheer» de opsomming vervangen door: 10.23 – voor zover aangeduid als strafbare feiten – en artikel 10.60, tweede lid, onder d en e.

ARTIKEL XIV

1. Na de inwerkingtreding van deze wet berusten algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, vastgesteld krachtens de artikelen 1.1, vijfde, tiende, elfde, twaalfde lid, en dertiende lid, 8.35, eerste en tweede lid, 10.4, eerste, derde en zevende lid, 10.5, 10.6, eerste en derde lid, 10.8, 10.9, 10.11, derde lid, 10.15, derde lid, 10.16, 10.16b, 10.16c, derde lid, 10.37, 10.44a, eerste en tweede lid, 10.44b, 10.45, eerste en tweede lid, en 15.32, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals deze artikelen luidden onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, op de artikelen 1.1, zesde, zevende, negende en tiende lid, 8.35, eerste lid, 8.36, 10.15, eerste en vijfde lid, 10.16, eerste en derde lid, 10.17, eerste lid, 10.18, 10.20, eerste lid, 10.26, vierde lid, 10.30, derde lid, 10.32, 10.34, 10.35, derde lid, 10.41, eerste en tweede lid, 10.42, eerste lid, 10.43, eerste lid, 10.44, derde lid, 10.47, eerste lid, 10.48, eerste lid, 10.56, tweede lid, 10.57, 10.61, eerste en tweede lid, van deze wet.

2. Een vergunning of ontheffing, voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet verleend krachtens hoofdstuk 8 of 10 van de Wet milieubeheer, wordt, voor zover zij betrekking heeft op gedragingen waarvoor na het in werking treden daarvan een vergunning of ontheffing krachtens die hoofdstukken vereist is, gelijk gesteld met een vergunning, onderscheidenlijk ontheffing, verleend krachtens de betrokken bepaling van dat hoofdstuk.

3. Indien de aanvraag tot het geven van een beschikking is ingediend of het voornemen tot het geven van een beschikking krachtens wettelijk voorschrift aan degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, is bekendgemaakt voor het tijdstip waarop deze wet met betrekking tot een zodanige beschikking in werking treedt, blijft het voor dat tijdstip ten aanzien van zodanige beschikkingen geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden.

ARTIKEL XV

Een afvalbeheersplan dat voor de inwerkingtreding van deze wet is vastgesteld, wordt aangemerkt als een afvalbeheersplan in de zin van deze wet, indien de voorbereiding daarvan is geschied overeenkomstig de eisen die deze wet aan de voorbereiding van een afvalbeheersplan stelt.

ARTIKEL XVI

Indien voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, een beschikking is gegeven, houdende een waarschuwing dat bestuursdwang zal worden toegepast, dan wel een last onder dwangsom is opgelegd wegens overtreding van het bij of krachtens hoofdstuk 10 bepaalde, blijft het voor dat tijdstip ten aanzien van een zodanige beschikking geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop die beschikking onherroepelijk is geworden.

ARTIKEL XVII

1. In afwijking van artikel 119 van de Provinciewet blijven de bepalingen van verordeningen van provincies omtrent gedragingen waarvoor na het in werking treden van de onderscheidene bepalingen van de Wet milieubeheer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling regels worden of kunnen worden gesteld, van kracht totdat zodanige regels met betrekking tot het betrokken onderwerp in werking treden.

2. Onverminderd het eerste lid blijven, in afwijking van artikel 119 van de Provinciewet, de bepalingen van de verordeningen van provincies betreffende het onderwerp waarin deze wet voorziet – behoudens in gevallen waarin strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften zou ontstaan – van kracht tot twee jaar na het in werking treden van dit artikel.

3. In afwijking van artikel 122 van de Gemeentewet blijven de bepalingen van verordeningen van gemeenten betreffende het onderwerp waarin deze wet voorziet – behoudens in de gevallen waarin strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften zou ontstaan – van kracht tot twee jaar na het in werking treden van dit artikel.

ARTIKEL XVIII

De tekst van de Wet milieubeheer wordt door Onze Minister van Justitie in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL XIX

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Naar boven