26 448 Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI)

Nr. 640 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 december 2020

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 1 oktober 2020 inzake de voorhangprocedure Wijzigingsbesluit in verband met het arbeidsvoorwaardenbedrag (Kamerstuk 26 448, nr. 638).

De vragen en opmerking zijn op 15 oktober 2020 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 30 november zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Rog

De griffier van de commissie, Esmeijer

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     

II

Antwoord/ Reactie van de Minister

3

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben zich verdiept in het ontwerpbesluit en hebben daarover een aantal vragen.

Allereerst is het de VVD-fractie niet concreet duidelijk wat het beoogde resultaat is van de voorgestelde wijzigingen, hierna te noemen «aanpassingen». De nota van toelichting benoemt het doel als «duidelijkheid te bieden in genoemde besluiten over de behandeling daarvan bij vaststelling van inkomen dat relevant is voor de hoogte van uitkeringen en daarvoor aan te sluiten bij of de opbouw die in de loonaangifte is aangegeven, of bij het moment van uitbetaling als loon in de zin van de Wfsv». Omdat de leden begrijpen dat deze wetsaanpassingen invloed kunnen hebben op de daadwerkelijke hoogte van uitkeringen, vragen zij om een nadere concretisering van de doelstelling. Ook zijn zij benieuwd wat de consequenties zijn van het eventueel niet doorvoeren van de voorgestelde wijzigingen.

Daarnaast zijn zij benieuwd of er een inschatting is van het aantal mensen dat door deze aanpassing een ander uitkeringsbedrag krijgt toegekend. Kan de Minister daar inzage in geven? En kan hij aangeven in hoeverre deze bedragen hoger of lager uitkomen dan zonder de aanpassing. En hoeveel hoger of lager kan dit effect zijn?

De nota van toelichting beschrijft dat er «geen sprake is van een excessieve individuele last wanneer een uitkering beperkt lager uitvalt». Welke kwantitatieve definitie wordt beschouwd als «beperkt lager»?

Aangegeven wordt dat gemiddeld genomen geen financieel effect wordt verwacht van deze aanpassingen voor de staatskas. De leden zijn benieuwd naar de daarbij gebruikte ramingen.

Tot slot lezen de leden in de uitvoeringstoetsen dat UWV in staat is deze aanpassing uit te voeren als voor 1 oktober 2020 de opdracht is verleend tot implementatie. Kan de Minister toelichten wat de huidige stand van zaken ten aanzien van die uitvoeringstoets is, gegeven het feit dat het vandaag 15 oktober is?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wijzigingsbesluit en maken graag gebruik van de mogelijkheid tot het stellen van enkele vragen.

Algemeen

Als uitgegaan wordt van opgebouwde bedragen in plaats van uitbetaalde bedragen zal in individuele gevallen een uitkering hoger of lager uitvallen. De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel individuele gevallen een hoger en een lager uitbetaald bedrag krijgen. Kan daarbij aangegeven worden welke bedragen het hierbij gaat?

Uitvoeringstoets UWV

Gelet op de extra werkzaamheden rondom de steun- en herstelpakketten naar aanleiding van de Corona-pandemie vragen de leden van de CDA-fractie of het UWV een dergelijke wijziging correct en tijdig kan doorvoeren.

Uitvoeringstoets SVB

De SVB geeft aan dat het mogelijk is dat in enkele gevallen minder goed vooraf te bepalen is of een bedrag in de rubriek opbouw arbeidsvoorwaardenbedrag alleen op een vast moment wordt uitbetaald (zoals eindejaarsuitkering) of op momenten naar keuze van de werknemer (keuzebudget). Om hoeveel gevallen gaat dit en welke gevolgen dit heeft voor de betrokken personen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het besluit houdende wijziging van het algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, het dagloonbesluit werknemersverzekeringen, en enkele andere besluiten in verband met het arbeidsvoorwaardenbedrag, en hebben hierover enkele vragen.

Kan de Minister aangeven welke groepen er op achteruit en welke erop vooruitgaan?

Kan de Minister een aantal voorbeeldberekeningen geven voor mensen met één van de betrokken uitkeringen van de oude situatie ten opzichte van de nieuwe?

Kan de Minister met een rekenvoorbeeld het verschil tussen opbouw in plaats van opname duidelijk maken betreffende de WIA?

Hoe verandert de oude situatie ten opzichte van de nieuwe voor iemand met WAO?

De leden van de SP-fractie lezen «In individuele gevallen zal een uitkering hoger of lager uitvallen als uitgegaan wordt van opgebouwde bedragen in plaats van uitbetaalde bedragen.» In met welk percentage zal een uitkering hoger of lager uitvallen? In welke gevallen valt een uitkering lager uit?

De leden van de SP-fractie lezen «Er is geen sprake van een excessieve individuele last wanneer een uitkering beperkt lager uitvalt bij in aanmerking nemen van opbouw in plaats van opname.» kunt u dit toelichten? Hoe veel lager kan een uitkering uitvallen en welke uitkeringen betreft dit met name?»

De leden van de SP-fractie lezen «In de overgangssituatie kan een WW-gerechtigde die nog geen jaar werkloos is en een nevendienstbetrekking heeft en vakantiebijslag ontvangt vanuit de nevendienstbetrekking enig nadeel ondervinden voor zover deze vakantiebijslag is opgebouwd in een periode waarin nog geen recht op werkloosheidsuitkering bestond, omdat UWV het hele bedrag verrekent met de werkloosheidsuitkering.» Bestaat er een mogelijkheid tot het krijgen van compensatie indien dit tot een nadeel leidt?

II Reactie van de Minister

Inleiding

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de inbreng van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter zake van de voorhangprocedure van het ontwerpbesluit Wijzigingsbesluit tot wijziging van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, en enkele andere besluiten in verband met het arbeidsvoorwaardenbedrag (Kamerstuk 26 448, nr. 638).

Ik hoop met de beantwoording van de vragen van de verschillende leden de voorhang te kunnen afronden en dit ontwerpbesluit voor advies naar de Afdeling advisering van de Raad van State te kunnen verzenden, zodat het besluit, na het advies van de Afdeling advisering, nog gepubliceerd kan worden voor 1 april 2021 en daarmee op tijd met ingang van 1 januari 2022 in werking kan treden.

Antwoord van de Minister

De leden van de VVD-fractie is niet concreet duidelijk wat het beoogde resultaat is van de voorgenomen wijzigingen en zij vragen om een nadere concretisering van de doelstelling. Ook vragen zij naar de consequenties van het eventueel niet doorvoeren van de voorgestelde wijzigingen.

Werkgevers en werknemers kunnen in arbeidsvoorwaarden (cao’s of individuele overeenkomsten) afspraken maken over de wijze van uitbetaling van bedragen die deel uitmaken van het loon. Zij kunnen afspreken dat de werknemer naast het reguliere loon, in plaats van losse vakantiebijslag en eventueel losse eindejaarsuitkering, een eigen «budget» krijgt (meestal aangeduid als individueel keuzebudget (IKB)), en dat hij kan kiezen op welke momenten hij bedragen uit dat budget opneemt. De werknemer bouwt dan elke maand een tegoed op in dat budget, vergelijkbaar met maandelijkse opbouw van vakantiebijslag of eindejaarsuitkering. Voor de uitbetalingen uit het budget geldt dat de werknemer kan kiezen op welke momenten hij bedragen uit het budget opneemt.

Het belangrijkste doel van het onderhavige besluit heeft te maken met de berekening van de hoogte van uitkeringen. Uitgangspunt voor die berekening door het UWV is het dagloon. Daarbij kijkt UWV -doorgaans- naar het uitbetaalde loon in een referteperiode. Het IKB, met onregelmatige uitbetalingen, kan zorgen voor grote schommelingen in de berekening van het dagloon, afhankelijk van het gegeven of een betaling juist wel of niet in de referteperiode valt. Om deze schommelingen te voorkomen en daarmee meer duidelijkheid in de berekening van het dagloon te bewerkstelligen wordt in het onderhavige besluit gekozen voor in aanmerking nemen van de maandelijkse opbouw van het budget, in plaats van de (grillige) momenten van uitbetaling. Hetzelfde geldt voor de verrekening van inkomsten met een uitkering. Ook in dat geval is het van belang om grote schommelingen in de vaststelling van de uitkeringshoogte te voorkomen. In het verlengde van dit doel regelt het besluit dat gegevens over opbouw en uitbetaling van budgetten zichtbaar worden in de polisadministratie. Dat zijn ze nu nog niet.

Bovenstaand doel – minder toevallige schommelingen en meer duidelijkheid in de vaststelling van de uitkeringshoogte- ligt ook ten grondslag aan een aantal gevallen waarbij het UWV nu al rekening houdt met het moment van opbouw in plaats van het moment van uitbetaling. In hoofdzaak gaat dat om «klassieke» gevallen van vakantiegeld en eindejaarsuitkering die gelijkmatig door het jaar worden opgebouwd en op een vast moment in het jaar worden uitbetaald. Het besluit voorkomt daarmee dus ook dat werknemers voor wie nu de «klassieke» vorm van vakantiegeld en eindejaarsuitkering geldt, te maken krijgen met een wijziging in de manier waarop de uitkering wordt berekend, wanneer zij overstappen op een IKB budget. Er is dus gelijkheid tussen werknemers met aparte vakantiebijslag en eindejaarsuitkering en werknemers met een budget.

Bijkomend voordeel van de registratie van opbouw en uitbetaling van budgetten die met dit besluit wordt geregeld is dat dit het CBS veel extra inzicht biedt in de samenstelling en spreiding van inkomsten met dergelijke budgetten ten behoeve van de arbeidsmarktstatistieken.

De bestaande regels over schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid, over vaststelling van dagloon en over inkomstenverrekening met uitkering kennen evenmin het verschijnsel van keuzebudgetten met hun regelmatige opbouw en willekeurige uitbetalingen. De opbouw en de uitbetalingen zijn immers nu nog onherkenbaar. Door het besluit worden opbouw en uitbetaling van budgetten zichtbaar en kan het UWV met de regelmatige opbouw in een budget rekening houden bij schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid, bij dagloonvaststelling en bij inkomstenverrekening met uitkeringen, op dezelfde wijze als met opbouw van vakantiebijslag. Omdat de opbouw regelmatig is, leidt dit tot een regelmatig patroon van het meenemen van deze loonelementen en zijn de uitkomsten niet afhankelijk van de toevallige momenten waarop de uitkeringsgerechtigde bedragen heeft laten uitbetalen. Bij de inkomstenverrekening bij werklozen met een uitkering van het UWV wordt altijd uitgegaan van het moment van uitbetaling. Inkomstenverrekening gebeurt op basis van de inkomstenopgave van de werknemer. De werknemer hoeft net als nu alleen het in een tijdvak uitbetaalde loonbedrag op te geven.

Als het besluit niet doorgaat, kan het UWV bij beslissingen over uitkering niet op basis van de polisadministratie rekening houden met opbouw in plaats van met uitbetaling. Alleen indien de betrokkene erom vraagt, kan het UWV alsnog achteraf handmatig bedragen toerekenen aan tijdvakken van opbouw.

De leden van de VVD-fractie en de CDA-fractie vragen een inschatting van het aantal mensen dat door deze aanpassing een ander uitkeringsbedrag krijgt toegekend en hoeveel individuele gevallen een hoger en een lager uitbetaald bedrag krijgen. De leden van de SP-fractie vragen om aan te geven welke groepen er op achteruit en welke erop vooruitgaan, welke uitkeringen het betreft en in welke gevallen de uitkering lager uitvalt.

Het besluit stelt regels over het omgaan met een keuzebudget. Hoeveel mensen te maken krijgen met een ander uitkeringsbedrag als gevolg van dit besluit wordt bepaald door het aantal mensen dat een uitkering ontvangt die op grond van afspraken in hun arbeidsvoorwaarden gebruik konden of kunnen maken van een budget en de gekozen momenten van betalingen uit dit budget. Voor zover bekend zijn in cao’s voor ongeveer 9% van de werknemers arbeidsvoorwaarden overeengekomen met een vorm van een keuzebudget. Als in de arbeidsvoorwaarden wordt overeengekomen dat de vakantiebijslag en de eindejaarsuitkering voortaan worden opgenomen in een keuzebudget, dan zorgen de regels in het besluit ervoor dat dit budget op dezelfde wijze wordt behandeld als de vakantiebijslag en de eindejaarsuitkering. Het besluit voorkomt dus een wijziging in de uitkering als gevolg van overstap naar arbeidsvoorwaarden met een keuzebudget.

Op dit moment kan het UWV bij beslissingen over uitkeringen bij personen met een keuzebudget alleen rekening houden met de gegevens in de polisadministratie over het uitbetaalde loon. De gegevens over opbouw en uitbetaling van het keuzebudget zijn in de polisadministratie immers niet zichtbaar. Indien de uitkeringsgerechtigde vervolgens aangeeft dat in zijn geval sprake is geweest van een keuzebudget, kan UWV daarmee alleen achteraf handmatig alsnog rekening houden. Het is niet zo dat bepaalde groepen werknemers erop achteruit of vooruitgaan of bepaalde uitkeringen hoger of lager worden. Dit is afhankelijk van (het grillige) moment van de uitbetaling van een budget.

De leden van de VVD-fractie, de CDA-fractie en de SP-factie vragen aan te geven in hoeverre de bedragen hoger of lager uitkomen dan zonder de aanpassing en hoeveel hoger of lager een uitkering kan zijn? De leden van de SP-fractie vragen een aantal voorbeeldberekeningen te geven voor mensen met één van de betrokken uitkeringen van de oude situatie ten opzichte van de nieuwe en met een rekenvoorbeeld het verschil tussen opbouw in plaats van opname duidelijk te maken betreffende de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en voor iemand met uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).

De mate waarin bedragen hoger of lager uitvallen is volledig afhankelijk van de mate van werkgevers die gebruik maken van een keuzebudget en de door de werknemer gekozen momenten van uitbetaling. Indien de werknemer altijd heeft gekozen voor een gelijkmatige uitbetaling van het budget, dan ontstaat er geen verschil indien wordt uitgegaan van de opbouw. Indien dit niet het geval is kan dit zowel hoger als lager uitvallen.

Bij vaststelling van het dagloon en van het maatmanloon is, indien wordt uitgegaan van de opbouw, niet langer van belang welk bedrag toevallig in de referteperiode is uitbetaald. Opgemerkt wordt overigens dat het dagloon en het maatmanloon van eenmaal vastgestelde uitkeringen niet veranderen als gevolg van dit besluit. Het dagloon en het maatmanloon sluiten aan bij de som van het reguliere loon en het opgebouwde bedrag in die periode. Als de werknemer in de referteperiode toevallig meer heeft laten uitbetalen dan in de referteperiode is opgebouwd, blijft dat meerdere buiten beschouwing; als hij toevallig minder heeft laten uitbetalen dan hij heeft opgebouwd, leidt dat niet tot een verlaging. Hij heeft geen toevallig voordeel en geen toevallig nadeel. Het UWV kan de gegevens over opbouw en uitbetaling op grond van dit besluit direct uit de polisadministratie halen.

Voorbeeld dagloonberekening

Werknemer is in dienst getreden op 1 september. Met ingang van 1 juli van het volgende jaar wordt hij ontslagen. Hij heeft maandelijks een keuzebudget opgebouwd. Het in het eerste jaar opgebouwde bedrag heeft hij in december laten uitbetalen. Het bedrag dat hij daarna heeft opgebouwd is uitbetaald in juni, de laatste maand van zijn dienstbetrekking. Het refertejaar voor de dagloonvaststelling loopt van 1 september tot en met einde mei. De referteperiode is dus minder keuzebudget uitbetaald dan opgebouwd. Indien het dagloon wordt vastgesteld op basis van het uitbetaalde bedrag ontvangt hij uitkering naar een dagloon van € 47,61. Bij dagloonvaststelling op basis van het opgebouwde bedrag, zoals wordt voorgeschreven in het besluit is het dagloon € 49,66. Dat laatste bedrag zou ook het dagloon zijn indien de werknemer geen keuzebudget maar vakantiebijslag had opgebouwd, wat zou zijn uitbetaald in mei.

Opgemerkt wordt dat het dagloon van uitkeringen die zijn ingegaan voor inwerkingtreding van dit besluit niet verandert als gevolg van dit besluit. Het dagloon van nieuwe uitkeringen wordt vastgesteld met inachtneming van dit besluit.

Maand

regulier loon

IKB opbouw

IKB uitbetaling

loon SV: loon + uitbetaalde IKB

regulier loon + opbouw IKB

september

1.000

80

0

1.000

1.080

oktober

1.000

80

0

1.000

1.080

november

1.000

80

0

1.000

1.080

december

1.000

80

320

1.320

1.080

januari

1.000

80

0

1.000

1.080

februari

1.000

80

0

1.000

1.080

maart

1.000

80

0

1.000

1.080

april

1.000

80

0

1.000

1.080

mei

1.000

80

0

1.000

1.080

dagloon

     

47,61

49,66

Bij inkomstenverrekening met de WAO en rekening houden met de inkomenseis WIA leidt het rekening houden met de opbouw tot een gelijkmatiger stabieler verloop van de uitkering, dan rekening houden met uitbetaling omdat elke maand hetzelfde bedrag (regulier loon plus regelmatige opbouw) wordt verrekend. In plaats van één maand met een hogere korting (regulier loon plus toevallige uitbetaling), kan elke maand een (iets) hoger inkomen worden verrekend met de uitkering. Dat gebeurt nu al op grond van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten met de vakantiebijslag en de eindejaarsuitkering. Dat gaat met het voorliggende besluit ook gelden indien de werknemer geen aparte vakantiebijslag en eindejaarsuitkering meer opbouwt en uitbetaald krijgt, maar in plaats daarvan een budget opbouwt en uitbetaald krijgt. Op dit moment houdt het UWV op grond van de gegevens in de polisadministratie rekening met de uitbetaalde bedragen. Alleen indien een uitkeringsgerechtigde erom vraagt, en daarmee bij UWV bekend is dat er sprake is van een budget, kan het UWV thans handmatig achteraf alsnog rekening houden met de opbouw in een budget. Het besluit maakt het voor het UWV mogelijk om direct op grond van de gegevens in de polisadministratie de opbouw in aanmerking te nemen.

Voorbeeld WIA – inkomstenverrekening

WIA maandloon: € 3.000

Resterende verdiencapaciteit (RVC) / Inkomenseis: € 1.500

Arbeidsongeschiktheidspercentage: 50%

Maand

Regulier loon

Opbouw AVWB / IKB

Uitbetaling AVWB / IKB

Januari

€ 1.400

€ 115

€ 0

Februari

€ 1.400

€ 115

€ 0

Maart

€ 1.400

€ 115

€ 350

Uitgaande van opbouw (bestaande werkwijze bij vakantiebijslag en eindejaarsuitkering, en werkwijze ook bij een keuzebudget op grond van het wijzigingsbesluit)

Maand

In aanmerking te nemen inkomen

WIA-uitkering

Hoogte uitkering

Januari

€ 1.400 + € 115 = € 1.515

0,7 x (WIA maandloon – inkomsten)

0,7 x (€ 3.000 – 1.515) =

€ 1.039,5

Februari

€ 1.400 + € 115 =

€ 1.515

0,7 x (WIA maandloon – inkomsten)

0,7 x (€ 3.000 – 1.515) =

€ 1.039,5

Maart

€ 1.400 + € 115 =

€ 1.515

0,7 x (WIA maandloon – inkomsten)

0,7 x (€ 3.000 – 1.515) =

€ 1.039,5

Uitgaande van uitbetaling (indien keuzebudget niet bekend is uit de polisadministratie)

Maand

In aanmerking te nemen inkomen

WIA-uitkering

Hoogte uitkering

Januari

€ 1.400 → RVC 1.500

0,7 x (WIA maandloon – RVC)

0,7 x (€ 3.000 – 1.500) =

€ 1.050

Februari

€ 1.400 → RVC 1.500

0,7 x (WIA maandloon – RVC)

0,7 x (€ 3.000 – 1.500) =

€ 1.050

Maart

€ 1.400 + € 350 =

€ 1.715

0,7 x (WIA maandloon – inkomsten)

0,7 x (€ 3.000 – 1.715) = € 899,50

Op dit moment geldt ook voor de WAO dat in de polisadministratie de bedragen in een keuzebudget niet onderkend kunnen worden. Hierdoor wordt in de basis uitgegaan van de uitbetaalde bedragen. Dit kan ervoor zorgen dat de uitkeringsgerechtigde in een tijdvak in een andere (lagere) arbeidsongeschiktheidsklasse uitkomt. Door uit te gaan van de opbouw wordt maandelijks met hetzelfde opgebouwde bedrag rekening gehouden en is er een regelmatiger verloop van de uitkering.

Bij de WW moet de werknemer na afloop van de maand opgave doen van genoten inkomsten en worden de inkomsten van die maand vervolgens verrekend met de uitkering die over die maand wordt betaald. De uitkeringsgerechtigde moet maandelijks aan het UWV opgave doen van zijn inkomsten en hoeft daarbij alleen het ontvangen loon op te geven. Als hij naast het genoten loon ook het opgebouwde bedrag en de uitbetaalde bedragen ten laste van het budget zou moeten gaan opgeven, zou er een risico zijn dat veel uitkeringsgerechtigden daarbij fouten maken in de opgave. Met als gevolg foute uitvoering van de verrekening door het UWV en vervolgens navordering of nabetaling van uitkering. Daarom wordt bij inkomstenverrekening van een werkloze rekening gehouden met uitbetaalde bedragen.

De leden van de VVD-fractie en de SP-fractie verwijzen naar de passage in de nota van toelichting dat er «geen sprake is van een excessieve individuele last wanneer een uitkering beperkt lager uitvalt». Zij vragen om een toelichting welke kwantitatieve definitie wordt beschouwd als «beperkt lager»? De leden van de SP-fractie vragen met betrekking tot de overgangssituatie, waarin een WW-gerechtigde die nog geen jaar werkloos is en een nevendienstbetrekking heeft en vakantiebijslag ontvangt vanuit de nevendienstbetrekking, enig nadeel ondervindt en er een mogelijkheid is tot het krijgen van compensatie indien dit het geval is.

In de nota van toelichting is opgemerkt dat er geen sprake is van een excessieve individuele last wanneer een uitkering in een specifieke overgangssituatie van werklozen met een lopende uitkering en inkomstenverrekening beperkt lager uitvalt bij in aanmerking nemen van opbouw in plaats van opname. Dit is niet gekwantificeerd. De geschetste situatie zal naar verwachting een beperkt aantal uitkeringen betreffen in de overgangssituatie. Bij de vaststelling van de uitkering op grond van de gegevens uit de polisadministratie zal UWV deze situatie niet direct kunnen herkennen. Indien de uitkeringsgerechtigde vermoedt dat zich dit voordoet en hij nadeel ondervindt, zal UWV echter de situatie heroverwegen. Dan zal alsnog op basis van gegevens van de uitkeringsgerechtigde rekening worden gehouden met de vakantiebijslag zodanig dat het eventuele nadeel wordt opgeheven.

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de ramingen dat gemiddeld genomen geen financieel effect wordt verwacht van deze aanpassingen voor de staatskas.

Bij de beslissingen over uitkeringen wordt het loon in het refertejaar of in het aangiftetijdvak in aanmerking genomen. Dat gebeurt via het in aanmerking nemen in het jaar of tijdvak waarin het is opgebouwd of het jaar of het tijdvak waarin het is uitbetaald. In een aantal gevallen zullen er geen gevolgen zijn en in andere situaties kan de uitkering toevallig hoger of lager zijn. Er is geen aanwijzing dat ofwel het verhogend ofwel het verlagend effect dominant is. Daarom is aangenomen dat het effect per saldo neutraal is voor de uitkeringslasten.

De leden van de VVD-fractie zien in de uitvoeringstoetsen dat UWV in staat is deze aanpassing uit te voeren als voor 1 oktober 2020 de opdracht is verleend tot implementatie en zij vragen wat de huidige stand van zaken ten aanzien van die uitvoeringstoets is, gegeven het feit dat het vandaag 15 oktober is. De leden van de CDA-fractie vragen, gelet op de extra werkzaamheden rondom de steun- en herstelpakketten naar aanleiding van de Corona-pandemie, of het UWV een dergelijke wijziging correct en tijdig kan doorvoeren.

Het UWV heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat het in staat is om het besluit correct en tijdig uit te voeren met ingang van 2022, mits de opdracht tijdig is verstrekt. De opdracht tot implementatie is inmiddels verleend aan het UWV. Gelet op de nog lopende besluitvorming waarin ook advies moet worden gevraagd aan de Raad van State, heb ik het UWV verzocht nog geen onomkeerbare stappen te zetten. Ik heb het UWV verzocht om, indien zich in de voorbereidingen bijzonderheden voordoen of als het UWV onomkeerbare stappen moet zetten, hierover mijn departement te informeren.

De leden van de CDA-fractie vragen om hoeveel gevallen het gaat en welke gevolgen dit heeft voor de betrokken personen als de SVB mogelijk dat in enkele gevallen minder goed vooraf kan bepalen of een bedrag in de rubriek opbouw arbeidsvoorwaardenbedrag alleen op een vast moment wordt uitbetaald (zoals eindejaarsuitkering) of op momenten naar keuze van de werknemer (keuzebudget).

Indien geen keuzebudget is overeengekomen, en er een regelmatig inkomen is zoals bij vakantiebijslag en eventuele eindejaarsuitkering met uitbetaling op vaste momenten, dan is het verloop van het maandelijks inkomen voor SVB voorspelbaar. De SVB kan dan daarmee automatisch op het moment van betaling van de uitkering rekening houden.

Indien een keuzebudget is overeengekomen, dan ligt dat anders. Het keuzebudget komt tot uitbetaling op de momenten naar keuze van de werknemer. De SVB kan daarom op het moment van uitbetaling uit het keuzebudget daarmee nog geen rekening houden in het uit te betalen uitkeringsbedrag. Als gevolg daarvan wordt de uitkering van de klant mogelijk na uitbetaling uit het keuzebudget aangepast door de SVB.

Het is niet mogelijk om op voorhand een uitspraak over aantallen te doen. Dit speelt alleen bij personen die naast hun uitkering inkomsten uit arbeid ontvangen en de inkomsten moeten worden verrekend met uitkering. Dit is afhankelijk van de populariteit van het keuzebudget in de arbeidsvoorwaarden in cao’s en het gedrag van mensen in het bepalen van het moment waarop het budget tot uitbetaling komt. Dat is dus niet het gevolg van dit besluit, maar dat is een gevolg van het feit dat werknemers op grond van de afspraak in de arbeidsvoorwaarden zelf bepalen wanneer zij het in een keuzebudget opgebouwde bedrag laten uitbetalen. Voor deze personen is er uiteindelijk geen effect op de uitkering van de SVB. De SVB ontvangt de inkomensgegevens (inclusief over het keuzebudget) achteraf geautomatiseerd uit de polisadministratie. Het heeft dus geen gevolgen voor de administratieve lasten van burgers. Het leidt wel tot extra belasting van de uitvoering. De SVB kan deze gegevens echter niet geautomatiseerd verwerken, als de SVB geen voorspelbaar patroon heeft, zoals in het geval van een keuzebudget.

Naar boven