26 448 Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI)

Nr. 542 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 oktober 2015

Tijdens het algemeen overleg van 23 september jl. over WW-daglonen heb ik toegezegd om de volgende drie vragen te beantwoorden:

  • Waarom noodzaakte de introductie van inkomensverrekening in de WW tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen?

  • Wordt het WW-dagloon van een werknemer die twaalf maanden heeft gewerkt, bepaald door het loon over elf maanden te delen door 261, omdat de referteperiode eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden?

  • Waarom is de specifieke dagloongarantie voor werknemers van 55 jaar en ouder op 1 juli jl. gewijzigd?

Deze vragen zal ik hierna achtereenvolgens beantwoorden. Daarbij verontschuldig ik me bij voorbaat voor het zeer technische gehalte van de antwoorden, maar dat is inherent aan dit onderwerp. Voor de volledigheid wijs ik er tevens op dat ik in deze brief enkel de technische vragen behandel die aan de orde zijn genomen in het Algemeen Overleg. Daarnaast ben ik in overleg met sociale partners en UWV over mogelijke opties om de onvoorziene effecten van de dagloonvaststelling te repareren. Ik informeer u daarover zo spoedig mogelijk doch uiterlijk voor de SZW-begrotingsbehandeling.

Wijziging Dagloonbesluit vanwege inkomensverrekening

Op grond van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zoals dat gold tot 1 juli 2015 (hierna: oude Dagloonbesluit), werd het WW-dagloon bepaald door het loon dat de werknemer gemiddeld per dag had verdiend in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos was geworden. Sinds 1 juli is de verrekeningssystematiek voor nieuwe WW-uitkeringen gewijzigd van een verrekening van uren naar een verrekening van inkomsten. Dit is van belang omdat daardoor werken vanuit de WW altijd loont. Vanwege de introductie van inkomensverrekening in de WW, was het noodzakelijk dat dit dagloonbesluit werd aangepast. Om op een juiste manier inkomsten te kunnen verrekenen is het namelijk nodig om het loon uit alle dienstbetrekkingen vóór de werkloosheid bij elkaar op te tellen voor de berekening van het dagloon, zodat na werkloosheid het loon uit andere dienstbetrekkingen dan de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden, kan worden verrekend met de WW-uitkering. Dit kan het beste met enkele rekenvoorbeelden worden toegelicht (daarbij wordt de uitkering gemakshalve per dag berekend).

Stel dat een werknemer gedurende meer dan één jaar in twee dienstbetrekkingen (A en B) werkt. In A verdient hij € 60 per dag en in B € 40 per dag. Hij wordt werkloos uit A. Op grond van het oude Dagloonbesluit zou zijn dagloon € 60 bedragen. Bij inkomensverrekening dient het inkomen uit B daarmee te worden verrekend, waardoor zijn WW-uitkering (na twee maanden werkloosheid) 0, 7 * (€ 60 – € 40) = € 14 per dag zou bedragen. Dat is uiteraard veel te laag. Daarom is in het huidige Dagloonbesluit geregeld dat het dagloon in dit voorbeeld € 100 (A + B) bedraagt. De hoogte van de WW-uitkering (na twee maanden werkloosheid) bedraagt daardoor 0,7 * (€ 100 – € 40) = € 42 per dag. Dit is 70% van het loonverlies dat de werknemer heeft geleden.

Een andere manier om deze uitkomst te bereiken zou, althans in voornoemd rekenvoorbeeld, zijn geweest om het inkomen uit B buiten beschouwing te laten bij de berekening van de WW-uitkering. Dat is echter minder eenvoudig dan het lijkt. Zo kan niet zonder meer het volledige inkomen uit B buiten beschouwing worden gelaten. Immers, als de betrokken werknemer in B meer gaat verdienen, dan moet dat meerdere wel worden verrekend met de WW-uitkering. Ook dat lijkt op het eerste oog te regelen, maar – om dat meerdere te kunnen berekenen – moet worden vastgesteld hoe hoog het inkomen uit B is op het moment dat de betrokkene werkloos uit A wordt. Moet daarbij worden uitgegaan van het gemiddelde loon dat de betrokkene in de laatste maand, het laatste half jaar, het laatste jaar, enz. in B heeft verdiend? In het rekenvoorbeeld doet dit probleem zich niet voor: het loon per dag in B bedraagt op het moment dat de betrokkene werkloos wordt uit A € 40.

Maar veronderstel nu dat de werknemer pas één week in B heeft gewerkt vóórdat hij werkloos werd uit A. Als het inkomen uit B dan buiten beschouwing zou worden gelaten, zou de WW-uitkering dus 0,7 * € 60, dat is € 42 per dag bedragen. Het moment waarop de betrokkene in B gaat werken, zou dan grote gevolgen hebben voor de hoogte van zijn WW-uitkering. Immers, als de dienstbetrekking B pas zou zijn aangevangen één week nádat de betrokkene werkloos zou zijn geworden, dan zou het inkomen uit B worden verrekend met de WW-uitkering. Deze zou dalen van € 42 naar 0,7 * (€ 60 – € 40) = € 14 per dag. Dit is de belangrijkste reden waarom met de invoering van inkomensverrekening het dagloon wordt bepaald door het totale loon dat de werknemer in alle dienstbetrekkingen heeft verdiend in het jaar voorafgaande aan de werkloosheid bij elkaar op te tellen (en vervolgens te delen door 261).

Referteperiode WW-dagloon

Het WW-dagloon wordt bepaald op grond van het totale loon dat de werknemer in alle dienstbetrekkingen heeft verdiend in de referteperiode. De duur van deze referteperiode is één jaar, behoudens ingeval in dat jaar een eerder recht op WW-uitkering is ontstaan. Dat jaar eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden (zie artikel 2, eerste lid, Dagloonbesluit werknemersverzekeringen). Als een werknemer bijvoorbeeld op 1 oktober 2015 werkloos is geworden en hij heeft gewerkt bij een werkgever die per kalendermaand loonaangifte doet, dan eindigt de referteperiode op 31 augustus 2015. De referteperiode begint in dat geval dus op 1 september 2014. Het dagloon wordt vervolgens berekend door het loon dat de werknemer in totaal heeft verdiend tussen 1 september 2014 en 31 augustus 2015 te delen door 261. Met andere woorden, het loon over een periode van twaalf maanden wordt gedeeld door 261.

Het voorgaande betekent wel dat het loon dat is verdiend in het laatste aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden, alsmede het eventuele loon in het laatstgenoemde tijdvak, niet meetelt bij de berekening van het dagloon.

In het voorbeeld betreft dat het loon over september 2015. Voorts brengt het voorgaande inderdaad mee dat, als een werknemer precies twaalf maanden heeft gewerkt (in het voorbeeld dus op 1 oktober 2014 is gaan werken en daarvoor geen ander werk had), het dagloon wordt bepaald door elf maanden loon te delen door 261.

De reden van bovengenoemde systematiek, die overigens al sinds 1 juni 2013 wordt toegepast en dus geen gevolg is van het nieuwe Dagloonbesluit per 1 juli 2015, is van uitvoeringstechnische aard. De loongegevens over de laatste maand zijn veelal nog niet in de polisadministratie beschikbaar op het moment dat een werknemer zijn uitkering aanvraagt, omdat een werkgever uiterlijk in de maand na afloop van een tijdvak aangifte mag doen van het loon. Zo is het goed denkbaar dat de werknemer in het voorbeeld zijn uitkering reeds eind september 2015 heeft aangevraagd, omdat hij wist dat zijn arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2015 zou eindigen, terwijl de werkgever pas in oktober 2015 aangifte doet van het loon over september. Om de betreffende werknemer bij zijn aanvraag direct te kunnen informeren over de hoogte van zijn uitkering, is ervoor gekozen om de referteperiode te doen eindigen op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden.

Vanwege voornoemde redenen ben ik niet voornemens om de al jaren bestaande systematiek aan te passen. Wel merk ik op dat de kans groot is dat een werknemer die precies twaalf maanden heeft gewerkt, straks zal worden aangemerkt als een starter of herintreder, omdat hij in de eerste maand van de referteperiode geen loon heeft genoten. Zoals bekend bezie ik momenteel, in overleg met sociale partners en het UWV, mogelijke alternatieven voor herintroductie van een specifieke dagloonbepaling voor deze categorie werknemers.

Wijziging specifieke dagloongarantie 55-plussers

Het oude Dagloonbesluit kende twee specifieke regelingen die een dagloongarantie boden aan 55-plussers. De eerste regeling betrof de zogenaamde dagloongarantie bij demotie. Dit was een dagloongarantie in de situatie dat, in onderling overleg tussen werkgever en werknemer, het loon was verlaagd na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar. Met de wijziging van het dagloonbesluit per 1 juli 2015 is deze dagloongarantie komen te vervallen vanwege het geringe aantal gevallen (ongeveer 35 per jaar) waarin zij werd toegepast1. De tweede regeling betrof een dagloongarantie in de situatie dat iemand vanuit de WW-uitkering een lager betaalde baan accepteerde. Voor 55-plussers waren binnen deze regeling ruimere termijnen van toepassing. Deze ruimere termijnen zijn met de wijziging van het dagloonbesluit per 1 juli 2015 vervallen. Dit heeft te maken met de herintroductie van de dagloongarantie bij overstap van baan naar baan. Met het oude Dagloonbesluit was deze dagloongarantie van-werk-naar-werk komen te vervallen. De reden hiervan was vereenvoudiging van de uitvoering van de uitkeringsvaststelling door het UWV. Vanuit uw Kamer en de vakbonden zijn daarover vragen gesteld en is gevraagd om herintroductie van de dagloongarantie van-werk-naar-werk. Ik heb uw Kamer toen laten weten dat ik het voornemen had om een herziene dagloongarantieregeling in te voeren tegelijk met de invoering van inkomensverrekening in de WW2. Ik heb daarbij aangegeven dat bij de vormgeving van deze herziene dagloongarantieregeling uitvoerbaarheid en eenvoud belangrijke uitgangspunten zouden zijn evenals de financiële effecten en samenhang met de Wwz. Op basis van deze uitgangspunten ben ik gekomen tot een uniforme regeling waarbij geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen situaties van-werk-naar-werk en van werkloosheid naar een baan en evenmin naar leeftijd.

Overigens is een dagloongarantie door de nieuwe systematiek van inkomensverrekening minder noodzakelijk. Het zal veel vaker dan voorheen voorkomen dat het oude WW-recht, met inbegrip van het oude dagloon, herleeft, in situaties dat een WW-gerechtigde een lager betaalde baan accepteert.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Zie besluit van 9 april 2015 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met de wijzigingen van de Werkloosheidswet door de Wwz, Staatsblad 2015, 152.

X Noot
2

Zie brief van 24 januari 2014, antwoorden op de Kamervragen van het lid Hamer (PvdA) over het bericht «Kabinet dwingt werklozen WW in». Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 1026.

Naar boven