26 407 Biodiversiteit

Nr. 146 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 maart 2023

Met deze brief informeer ik u over de uitkomsten van de 15de Conferentie van Partijen van het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD COP15), evenals de 10de Bijeenkomst van Partijen van het Cartagena Protocol over bio-veiligheid (COP MOP10) en de 4de Bijeenkomst van Partijen van het Nagoya Protocol over de toegang tot en het delen van baten uit genetische bronnen (COP MOP4) in Montréal, Canada, van 7 tot en met 20 december 2022. Ik stuur u deze brief mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Ook wordt met deze brief de motie van de leden Jetten en Tjeerd de Groot (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1440) afgedaan, informeer ik u verder over het zogenoemde EU pledge en review-proces in het kader van de Europese Biodiversiteitsstrategie en kom ik terug op twee toezeggingen naar aanleiding van het commissiedebat over het VN-Biodiversiteitsverdrag van 13 april 2022.

Algemene appreciatie

Hoewel uitkomsten van multilaterale bijeenkomsten altijd een compromis betreffen, is de uitkomst van COP15 ambitieus te noemen. Het strategisch raamwerk voor de periode tot 2030, het zogenoemde Kunming-Montreal Global Biodiversity Framework, waarover overeenstemming werd bereikt, is in potentie een historisch besluit voor de natuur en zet een duidelijke stip op de horizon. Het kan daarmee de transitie naar een natuurinclusieve samenleving en het stoppen van biodiversiteitsverlies aanjagen zoals ook het Akkoord van Parijs dat doet met betrekking tot het tegengaan van klimaatverandering. Of dat gaat lukken, zal worden bepaald door de implementatie, dus de mate waarin de afspraken wereldwijd op waarde worden geschat en worden geïntegreerd in beleid en acties door overheden, bedrijven en overige maatschappelijke actoren. Hoewel nu welkome afspraken zijn gemaakt over een versterkt implementatiemechanisme, is juist de mondiale implementatie in het verleden de achilleshiel van het VN-Biodiversiteitsverdrag gebleken.

In de voorbereiding op deze mondiale onderhandelingen en de positiebepaling van Nederland in Europees verband heb ik ook meegewogen wat haalbare doelen zijn. Ik heb u ook geïnformeerd over de verwachting dat het overgrote deel van de daadwerkelijk gemaakte afspraken zou aansluiten bij de ambitie van de Europese Biodiversiteitsstrategie en/of staand kabinetsbeleid, maar dat op deelonderwerpen mogelijk nog enkele aanvullende stappen gezet moeten worden (Kamerstuk 26 407, nr. 143). Het beeld van het uiteindelijke akkoord sluit aan bij die eerdere constatering, maar in het National Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP) zal wel een verdere verkenning van de nationale implicaties worden gedaan. Het is in ieder geval de inschatting dat de afgesproken set doelen mondiaal haalbaar kunnen worden geacht en een noodzakelijke bijdrage leveren aan het tegengaan van biodiversiteitsverlies. Het kabinet zal daaraan een belangrijke bijdrage leveren. In het NBSAP dat Nederland in 2023 zal opstellen, wordt nader uitgewerkt hoe de mondiale doelen vertalen in nationale doelen en acties. Hierbij zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij bestaand beleid en beleidsontwikkeling in het kader van onder meer het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en de Agenda Natuurinclusief. Ook zal nauw worden samengewerkt bij het opstellen van het plan, zowel interdepartementaal als met bedrijven en het maatschappelijk middenveld.

Besluiten

De uitkomst van COP15 valt uiteen in een pakket met zes hoofdonderdelen. Het Global Biodiversity Framework (GBF), en afspraken over financiering, capaciteitsopbouw, planning, monitoring, rapportage en verantwoording, een monitoringraamwerk voor het GBF en Digital Sequence Information (DSI). De Nederlandse prioriteiten voorafgaande aan de COP (een versterkt implementatie mechanisme, financiering vanuit alle bronnen en kanalen, de integratie van biodiversiteit in sectoren en beleid en een werkbare oplossing voor DSI) zijn goed gereflecteerd in de uitkomst.

De compromissen die de Europese Unie en Nederland hebben moeten toestaan op de inhoudelijke ambities betreffen onder meer het ontbreken van, of minder, ambitieuze kwantitatieve doelen waardoor voortgang moeilijker te bepalen is. Ten opzichte van de onderhandelingsinzet is het niet gelukt om de notie van de ecologische voetafdruk binnen de draagkracht van de aarde brengen op te nemen in het GBF. Daarnaast is er beperkte voortgang geboekt met betrekking tot het onderwerp biodiversiteit en klimaat en is geen COP-besluit genomen over de Long Term Strategic Approach for Mainstreaming. Dit plan omvatte een aantal acties met tijdspad om de implementatie van de nu afgesproken doelen te ondersteunen. Nederland wil zich in de periode tot aan de volgende COP daarom actief inspannen om het draagvlak voor de implementatie van de doelen gericht op natuurinclusiviteit in alle sectoren te vergroten. Met betrekking tot de financiële ambities is de doelstelling om per 2030 ten minste USD 200 miljard per jaar te mobiliseren om het financieringsgat voor biodiversiteit te dichten. Het gewicht dat daarbij wordt toegekend aan internationale financiële middelen voor ontwikkelingslanden is groter dan dat Nederland voor ogen stond vanuit het belang dat mondiale collectieve toezeggingen ook worden nagekomen. De vraag is hoe realistisch het streefbedrag is aangezien ook de realisatie van andere Sustainable Development Goals (SDG’s) achterloopt en om extra inzet vraagt en het gegeven dat de eerder collectief toegezegde USD 100 miljard voor klimaatactie in ontwikkelingslanden nog steeds niet is gehaald. Aangezien het overgrote deel van de ontwikkelde landen zich kon vinden in de gestelde collectieve doelen als onderdeel van een ambitieus pakket heeft Nederland deze niet geblokkeerd.

1. Kunming-Montreal Global Biodiversity Framework

Het GBF was zoals verwacht het hoofdonderwerp van COP15. Het aangenomen GBF bestaat uit elf secties, waaronder de belangrijkste sectie met de vier hoofdoelen voor 2050 en de 23 actiedoelen voor 2030.

Bescherming, behoud en herstel van biodiversiteit

Voor het eerste hoofddoel en bijbehorende actiedoelen over de bescherming van biodiversiteit zijn conform de Nederlandse en Europese inzet afspraken gemaakt over het uitbreiden en beter met elkaar verbinden van natuurgebieden en het behoud van de genetische diversiteit van soorten. In alle gebieden wereldwijd moeten voortaan biodiversiteitsoverwegingen worden meegenomen in ruimtelijke planning met het oog op het voorkomen van de belangrijkste oorzaak van biodiversiteitsverlies, verandering van land- en zeegebruik. Daarbij moet het verlies van de meest biodiversiteitsrijke gebieden in 2030 tot nagenoeg nul zijn gereduceerd. Ook is afgesproken op mondiaal niveau herstel in gang te hebben gezet voor 30 procent van de gedegradeerde gebieden (land, binnenwateren, kust en mariene gebieden). Hierbij moet bezien worden in hoeverre de mondiale doelen overeen komen met de doelen zoals voorgesteld in de Natuurherstelverordening, vanwege het verschil in toepassingsbereik1. De meest in het oog springende afspraak in het Global Biodiversity Framework is om in 2030 tenminste 30 procent van het mondiale landoppervlak en binnenwateren en 30 procent van het mondiale kust en zee oppervlak effectief te beschermen en beheren. Voor Nederland ligt een billijke bijdrage aan dit doel binnen bereik. Bij de implementatie van bestaand beleid komt Nederland in 2030 uit op ruim 27 procent landoppervlak en binnenwateren en op ruim 30 procent aan kust – en zee oppervlak, waar effectieve natuurbeschermings – of behoudsmaatregelen worden getroffen. Binnen de gehanteerde definities mogen zowel beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden) als gebieden onder andere natuurbehoudsmaatregelen (Natuurnetwerk Nederland) meegeteld worden. Verder is afgesproken dat het uitsterven van bekende bedreigde soorten wordt gestopt en dat het risico op het uitsterven van alle soorten wordt verminderd. Ook zijn afspraken gemaakt die moeten verzekeren dat het gebruik en de handel van soorten niet alleen legaal, maar ook duurzaam en veilig gebeurt en dat overexploitatie wordt voorkomen. Daarnaast is overeengekomen dat de impact van invasieve soorten op inheemse biodiversiteit moet worden tegengegaan en de introductie van invasieve soorten met 50 procent wordt verminderd. Een belangrijk succes is de doelstelling om vervuiling vanuit alle bronnen te verminderen tot een niveau dat niet schadelijk is voor biodiversiteit. Onderdeel van dit doel is de afspraak om het risico van pesticiden met 50 procent te verminderen en de afspraak om het verlies aan overvloedige meststoffen aan de omgeving te halveren. Ten slotte is in dit kader afgesproken de impact van klimaatverandering op biodiversiteit tegen te gaan en om op de natuur gebaseerde oplossingen te benutten voor het klimaat.

Duurzaam gebruik van biodiversiteit

Het tweede hoofddoel en bijbehorende actiedoelen betreffen het duurzaam gebruik van biodiversiteit. In dit kader is afgesproken de baten van de natuur, zoals de regulatie van lucht, water, klimaat, bodem en bestuiving te versterken, waar nodig te herstellen en ook ten goede te laten komen aan de inheemse groepen en lokale gemeenschappen die het meest afhankelijk zijn van biodiversiteit. Ook is een doelstelling opgenomen met betrekking tot het duurzaam beheer van productiesystemen zoals landbouw, bosbouw en visserij die moet bijdragen aan de veerkracht van de natuur en de efficiëntie en productie op de lange termijn. Daarbij is afgesproken dat gestreefd wordt naar een substantiële toename van de toepassing van biodiversiteitsvriendelijke productiemethoden2. Voor het eerst is ook een doel opgenomen specifiek gericht op biodiversiteit in stedelijke gebieden. Het areaal en de kwaliteit van de natuur in de stad moet toenemen, ook de toegang tot deze natuur moet verbeteren, en bij de planvorming in stedelijke gebieden moet natuurinclusief tewerk gegaan worden, onder meer met het oog op de menselijke gezondheid.

Toegang tot en delen van baten van genetische bronnen

Met betrekking tot het derde hoofddoel is afgesproken om de monetaire en non-monetaire baten van het gebruik van genetische bronnen en geassocieerde traditionele kennis, en van digitale sequentie-informatie (DSI), gebaseerd op genetische bronnen, eerlijk te delen en de hoeveelheid gedeelde baten te vergroten. Het is de bedoeling dat hiermee bijgedragen wordt aan het behoud en het duurzame gebruik van biodiversiteit.

Natuurinclusiviteit

Als onderdeel van het vierde hoofddoel, aangaande de middelen en instrumenten voor implementatie, is een set afspraken gemaakt die een natuurinclusieve benadering in de samenleving moet bevorderen. Deze afspraken zijn een aanzienlijke aanvulling ten opzichte van de VN biodiversiteitdoelen tot 2020. Een belangrijke afspraak is dat biodiversiteit volledig geïntegreerd moet worden in beleid en regelgeving in de volle breedte; in alle lagen van de overheid en in alle sectoren. Ook is afgesproken dat geldstromen, publiek en privaat en ook fiscaal, in lijn met de doelstellingen van het GBF moeten worden gebracht. Overheden worden daartoe opgeroepen maatregelen te nemen zodat bedrijven en financiële instellingen hun risico’s, afhankelijkheid van en impact op biodiversiteit in kaart brengen en openbaar maken, met het doel de negatieve impact op biodiversiteit in toenemende mate te verlagen. Specifiek voor grote, en transnationale bedrijven en financiële instellingen en hun waardeketens is afgesproken dat overheden erop toe moeten zien dat deze maatregelen worden nageleefd. Ook is een doel opgenomen om mensen in staat te stellen om duurzame keuzes te maken in hun consumptiegedrag onder andere middels educatie, toegang tot informatie en duurzame alternatieven. Daarnaast is afgesproken om de voetafdruk van consumptie te verlagen, voedselafval te halveren, afvalproductie te verminderen en om overconsumptie te verminderen.

Inclusiviteit

Als onderdeel van het vierde hoofddoel zijn afspraken gemaakt om zorg te dragen dat het GBF op een gender responsieve manier wordt geïmplementeerd, met ook representatie en participatie van inheemse mensen en lokale gemeenschappen en jongeren. Ook is er afgesproken om data, informatie en kennis beschikbaar te stellen voor effectief en inclusief management van biodiversiteit en om communicatie, bewustwording en educatie ten behoeve van biodiversiteit te verbeteren.

Middelen voor implementatie

Een centraal onderdeel van het vierde hoofddoel van het GBF betreffen de middelen voor implementatie. De ambitie van voornoemde doelen is ook terug te zien in de ambitie van de doelen gericht op de mobilisatie van financiële middelen. Afgesproken is onder meer om financiële stromen in lijn te brengen met de doelen van het GBF, de voor biodiversiteit schadelijke financiële prikkels uiterlijk in 2025 te identificeren en weg te nemen of te hervormen (tot een jaarlijks bedrag van USD 500 miljard in 2030) en om in 2.030 USD 200 miljard per jaar aan middelen uit alle bronnen en kanalen (publiek, privaat, nationaal en internationaal) te hebben gemobiliseerd voor de uitvoering van nationale actieplannen (NBSAPs). Onderdeel van dit laatste is de afspraak om in 2.030 USD 30 miljard (en in 2.025 USD 20 miljard) aan financiering voor ontwikkelingslanden vrij te maken, waarbij naast publieke bijdragen waar mogelijk ook ingezet zal worden op de mobilisatie van private investeringen.

Overige onderdelen van het GBF

De overige secties van het GBF bevatten onder meer achtergrond informatie waarin de urgentie en oorzaken van biodiversiteitsverlies worden benoemd, in lijn met het Global Assessment van het VN-panel voor biodiversiteit (Intergovernmental Platform on Biodiversity and Ecosystem Services, IPBES). Dit laat zien dat het GBF is gebaseerd op wetenschappelijke inzichten over de noodzaak en urgentie om transformatieve verandering teweeg te brengen voor biodiversiteit. Daarnaast worden ook algemene principes voor de implementatie van het GBF beschreven zoals het toepassen van een whole of government en whole of society benadering, het centraal stellen van mensenrechten en intergenerationele – en gender gelijkheid. Ook wordt de diversiteit in waardesystemen en de belangrijke rol van inheemse groepen bij de bescherming van biodiversiteit erkend. Deze aspecten moeten bijdragen aan een inclusieve implementatie van het GBF die bijdraagt aan de SDG’s, met als missie om biodiversiteitsverlies te stoppen en biodiversiteit te herstellen in 2030. Ten slotte bevat het GBF een sectie gericht op de communicatie van de afspraken en het aanjagen van gedragsverandering in lijn met de doelen.

2. Overige COP-besluiten

Planning, monitoring, rapportage en review

Als ondersteuning van het GBF is een monitoring raamwerk en een versterkt mechanisme voor planning, monitoring, rapportage en review afgesproken met een tijdlijn die samen een ambitiecyclus vormen. Het eerste onderdeel van deze cyclus is dat alle CBD-partijen een hernieuwd National Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP) op moeten stellen waarin de mondiale doelen vertaald worden naar nationale doelen en acties. Dit moet voor COP16 (2024) zijn afgerond en volgens een nieuw vastgestelde richtlijn en template gebeuren zodat nationale doelen beter vergelijkbaar zijn. Nieuw is dat er op basis van de ingeleverde plannen een analyse gedaan zal worden of deze gezamenlijk afdoende zijn om de mondiale doelen te behalen. Op elke volgende COP wordt dit herhaald met het oog op het aanjagen van de gezamenlijke ambitie. Ook is herbevestigd dat CBD-partijen een nationale rapportage moeten maken en uiterlijk begin 2026 moeten inleveren zodat op basis van de ingeleverde rapporten een review kan worden gedaan van de stand van zaken van de implementatie. Op COP17 (2026) wordt een high-level segment voorzien waarbij conclusies verbonden moeten worden aan de stand van zaken en waar nodig aanvullende acties overeengekomen moeten worden om de doelen voor 2030 binnen bereik te houden. De voortgang kan worden bijgehouden aan de hand van de indicatoren die zijn vastgesteld in het monitoring raamwerk.

Financiering

In samenhang met het GBF en zijn financieringsdoelen werd door de COP onder meer besloten tot de oprichting in 2023 van een Trust Fund onder de Global Environment Facility (GEF), het financieel mechanisme voor de CBD. Dit «Global Biodiversity Framework Fund» moet in ieder geval tot 2030 implementatie van het GBF ondersteunen en financiering verkrijgen uit alle bronnen en kanalen. De COP besloot verder tot de instelling van een adviescomité over resource mobilisation, dat ten behoeve van COP16 in 2024 onder meer zal adviseren over de wenselijkheid van een eventueel nieuw financieel mechanisme voor biodiversiteit.

Capaciteitsopbouw en -ontwikkeling

Als ondersteuning van het GBF is een lange termijn strategie voor Capaciteitsopbouw en -ontwikkeling aangenomen. Deze is bedoeld voor een systematische aanpak van capaciteitsopbouw en -ontwikkeling door alle CBD-partijen, met een nadruk op minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten. Ter ondersteuning van de gewenste instituutsopbouw wordt een informele adviesgroep voor «technical and scientific cooperation» (TSC) ingesteld en komen er regionale TSC centra ter ondersteuning van de GBF implementatie. Voor kennisuitwisseling blijft het Clearing House Mechanism (CHM) belangrijk.

Digital Sequence Information (DSI)

Er is besloten tot een multilaterale aanpak voor het delen van de baten van DSI op basis genetische bronnen. In een vervolg-proces zal de afspraak verder worden uitgewerkt en worden voorgelegd voor een besluit tijdens COP16 in 2024. Belangrijke basisprincipes van de overeenkomst zijn dat het systeem consistent is met open toegang tot data, dat het effectief, haalbaar en praktisch is, en dat het onderzoek en innovatie niet hindert zijn een gebruiksvriendelijke en eenvoudige oplossing, en meer baten dan kosten. Verder is afgesproken dat capaciteitsopbouw en -ontwikkeling een belangrijke rol krijgen en dat er een fonds opgericht wordt voor het delen van de baten van het gebruik van DSI, gebaseerd op genetische bronnen. De manier waarop dit fonds gevuld zal worden is één van de onderdelen die in het vervolgproces verder uitgewerkt zal moeten worden. Nederland blijft zich ook in andere fora inzetten voor een coherente oplossing.

3. Cartagena Protocol

Tijdens de 10e Bijeenkomst van Partijen van het Cartagena Protocol3 zijn een implementatieplan en een actieplan voor capaciteitsopbouw vastgesteld om uitvoering van het protocol te versterken. Dit wordt onder meer gedaan door de betrokkenheid van partners te vergemakkelijken en door regionale en internationale samenwerking en coördinatie te bevorderen. Deze beide plannen zijn complementair aan elkaar en aan het GBF, en bestrijken dezelfde periode tot 2030 van het GBF. Verder is het proces vastgesteld voor de ontwikkeling van documentatie ter ondersteuning van het uitvoeren van milieurisicobeoordelingen van gene drive organismen.

4. Nagoya Protocol

Tijdens de 4de bijeenkomst van Partijen van het Nagoya Protocol4 werd afgesproken tijdig gegevens in het Access & Benefit Sharing (ABS) Clearing House te verwerken omdat het een voorwaarde is voor een goed functionerend ABS systeem. Er is geen overeenstemming bereikt over zogenoemde gespecialiseerde internationale ABS instrumenten. De EU en ook Nederland behouden op dit punt de autonomie om eigen voorkeuren aan te geven. Ook is niet besloten dat het noodzakelijk is om het Nagoya Protocol, dat via een bilateraal mechanisme functioneert, uit te breiden met een multilateraal systeem. Een dergelijke uitbreiding van het Nagoya Protocol wordt niet gesteund door de EU en Nederland. Nederland ziet wel kansen om op termijn het gehele ABS mechanisme te verbeteren, en zal zich hier actief voor in blijven zetten.

Implementatie van biodiversiteitsactie

Nederland heeft zich via verschillende initiatieven – die hieronder beschreven worden – ingezet voor een ambitieuze uitkomst van de onderhandelingen en heeft zich aangesloten bij enkele coalities gericht op de implementatie van het Global Biodiversity Framework.

Op COP15 werd de 15e en afsluitende sessie gehouden van de door Nederland opgezette Interface Dialogue on Finance and Biodiversity (IDFB) waarbij tien acties werden gepresenteerd die landen kunnen nemen om de transitie naar een natuurinclusieve financiële sector te versnellen5. Een van de aanbevelingen die is opgenomen in de onderhandelingsuitkomst is de verplichting om National Biodiversity Finance Plans (NBFPs) op te stellen. Daarnaast was er op de COP voor het eerst een Biodiversity & Finance dag, waaraan de Minister van Financiën (in haar nieuwe rol als voorzitter van de Coalition of Finance Ministers for Climate Action) en ikzelf een bijdrage leverden. Ook vertegenwoordigde ik Nederland bij een bijeenkomst van het door Nederland gesteunde 10 Point Plan for financing biodiversity 6, waarbij een gezamenlijke verklaring van donoren werd gepresenteerd. Ik heb daarbij benadrukt dat Nederland graag bijdraagt met inzet van onze kennis en ervaring in het samenwerken met koplopers in de private en financiële sector op het vlak van biodiversiteit en publiek-private financiering. Ik vind het ook positief om te zien dat onder andere Nederlandse grote bedrijven aangeven voorstander te zijn van bindende maatregelen voor bedrijven en financiële instellingen om te rapporteren over hun impact op biodiversiteit. Een ander voorbeeld van initiatieven van private koplopers is de coalitie van meer dan 100 financiële instellingen die zich hebben verbonden aan de Finance for Biodiversity Pledge. Ook De Nederlandsche Bank leverde een bijdrage door namens het Network Greening the Financial Sector, een groep van rond de 85 centrale banken en toezichthouders wereldwijd, handvaten te presenteren voor het integreren van biodiversiteitsdoelen in de financiële sector.

Verder heb ik het door UNEP-WCMC7, met Nederlandse steun opgezette Nature Commitments Platform gelanceerd dat als doel heeft de bijdrage van niet-statelijke actoren aan de implementatie van de gebiedsgerichte onderdelen van het GBF inzichtelijk te maken. In het kader van de VN Waterconferentie op 22, 23 en 24 maart a.s. waarvan Nederland co-host is, nam ik namens het kabinet deel aan een door Colombia en het Wereld Natuur Fonds georganiseerd side-event waarbij een initiatief werd gelanceerd om op de VN Waterconferentie tot een politiek commitment te komen om in 2030 mondiaal 300.000 kilometer rivieren en 350 miljoen hectare binnenwateren en wetlands te herstellen. In het kader van de onderhandelingen heb ik ook met verschillende ambtsgenoten gesproken uit onder meer Canada, Indonesië en Mexico. Tot slot heb ik als medeonderhandelaar namens de EU een rol kunnen spelen in het succesvol afsluiten van de onderhandelingen over DSI.

Vooruitblik naar COP16

De focus ligt voor Nederland nu op de implementatie van het GBF via het opstellen en uitvoeren van een nationaal actieplan zoals eerder in deze brief beschreven. Daarnaast moeten enkele afspraken die tijdens COP15 zijn gemaakt nog verder worden uitgewerkt. Dit geldt bijvoorbeeld voor afspraken over DSI, de modaliteiten van de global review, het monitoringsraamwerk en het advies over een financieel mechanisme waar in de periode tot COP16 aan zal worden gewerkt. Nederland wil ook een actieve bijdrage blijven leveren aan coalities en initiatieven die de implementatie van het GBF wereldwijd bevorderen zoals het NBSAP Accelerator Partnership dat door Nederland wordt gesteund en het door de EU opgezette Global Knowledge Center.

Nederlandse bijdrage aan de Europese Biodiversiteitstrategie

Als onderdeel van de Europese biodiversiteitsstrategie heeft de Commissie het zogenoemde pledge en review proces ingericht. Daarin moeten lidstaten voor vier kwantitatieve doelen aangeven wat hun inzet daarop zal zijn. Het gaat daarbij om twee doelen voor gebiedsbescherming en twee doelen voor soorten en habitattypen die beschermd worden op grond van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijnen (VHR). In de verzamelbrief Natuur8 van 14 oktober jl. heb ik reeds de politieke inzet van het kabinet gemeld op de eerste twee doelen rond gebiedsbescherming in het kader van dit pledge en review-proces. In deze brief informeer ik u over mijn inzet voor de twee doelen die betrekking hebben op soorten en habitattypen. Deze gelden voor lidstaten afzonderlijk (dus niet op EU-niveau zoals de doelen rond gebiedsbescherming) en betekenen voor 2030:

  • a) er voor zorgen dat ten minste 30 procent van de VHR-soorten en habitattypen die niet in een gunstige staat verkeren, wel in gunstige staat verkeren of een sterk positieve trend vertonen;

  • b) er voor zorgen dat de instandhoudingstrends van VHR-soorten en habitattypen niet verslechterd zullen zijn.

Ik moet eind februari 2023 aan de Commissie de Nederlandse bijdrage en inzet laten weten. Na het indienen hiervan (de zgn. pledge) begint het reviewproces voor alle vier de doelen. Daarbij zullen voor de twee doelen voor gebiedsbescherming de lidstaten uit dezelfde (Atlantische) biogeografische regio als Nederland met de Commissie in gesprek gaan hoe de doelen voor deze regio behaald kunnen worden. Daarnaast zal de Commissie met de lidstaten bespreken hoe het er voor staat met de twee doelen voor VHR soorten en habitattypen.

Deze beide laatste doelen zijn onderdeel van het doel voor natuurherstel zoals genoemd in de voortgangsbrief NPLG van 10 februari jl. (Kamerstukken 34 682 en 35 334, nr. 114) om 30 procent te overbruggen van het verschil tussen de huidige staat van instandhouding en de gunstige staat van instandhouding. Zie ook het ontwikkeldocument NPLG p.20, bijlage bij de voortgangsbrief van 25 november 2022 (Kamerstukken 34 682 en 35 334, nr. 105). Ik heb Wageningen University & Research (WUR) gevraagd te inventariseren om welke soorten en habitattypen het gaat en welke maatregelen getroffen zouden moeten worden om aan beide doelen te voldoen. Uit deze inventarisatie blijkt dat met de noodzakelijke maatregelen doel a) gehaald zal kunnen worden. Voor een beperkt aantal soorten en habitattypen zal doel b) niet gehaald worden, zelfs als alle nodige maatregelen genomen worden. Dit komt onder andere doordat sommige natuurtypen langzaam reageren op herstelmaatregelen en de effecten daarvan zich pas na 2030 zullen voordoen. Ik zal de Commissie dit perspectief op deze twee doelen melden en laten weten dat verslechtering voorkomen niet in alle gevallen haalbaar is. Ik ben van plan om in het reviewproces dat waarschijnlijk tot eind 2023 zal duren in gesprek te gaan met de Commissie, andere lidstaten en stakeholders over soorten en habitattypen waarvoor Nederland de achteruitgang zeer waarschijnlijk niet kan stoppen tegen 2030.

Toezeggingen

In het Commissiedebat van 13 april 2022 (Kamerstuk 26 407, nr. 140) over de Nederlandse inzet bij het VN- Biodiversiteitsverdrag deed ik de toezegging om na afloop van COP15 terug te komen op de mogelijke inzet van een biodiversiteitsgezant. Ik hoop u zo spoedig mogelijk te informeren over de kabinetsinzet in dit kader. Daarnaast zegde ik toe de resultaten te delen van het onderzoek naar LNV-subsidies, die mogelijk schadelijk zijn voor natuur en biodiversiteit. Hoewel met volle vaart gewerkt is aan de uitvoering van dit onderzoek, blijkt het geheel complexer dan in eerste instantie gedacht en is meer tijd nodig voor de afronding. Ik streef ernaar om samen met de Minister voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de toegezegde resultaten dit voorjaar aan uw Kamer toe te sturen.

De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink


X Noot
1

Waar het EU voorstel voor de Natuurherstelverordening ziet op herstelmaatregelen treffen op 20% van het gehele areaal, ziet de doelstelling van de CBD op 30% van gedegradeerd land.

X Noot
3

Het Cartagena Protocol beoogt de biologische diversiteit te beschermen tegen de mogelijke risico’s van genetisch gemodificeerde organismen die zijn voortgekomen uit de moderne biotechnologie.

X Noot
4

Het Nagoya Protocol regelt de toegang en het gebruik van baten uit het gebruik van genetische bronnen.

X Noot
7

UNEP-WCMC, is het Wereld Natuurbehoud en Monitoring Centrum van het VN Milieuprogramma, welke in opdracht van Nederland het Nature Commitments Platform heeft opgezet.

X Noot
8

Kamerstuk 33 576, nr. 325.

Naar boven