26 358
Regels inzake het recht op aanpassing van de arbeidsduur (Wet aanpassing arbeidsduur)

nr. 34
NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN BIJLEVELD-SCHOUTEN EN VAN MIDDELKOOP TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 30

Ontvangen 12 oktober 1999

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In de considerans wordt na «tot stand te brengen» ingevoegd: en daartoe het Burgerlijk Wetboek, de Ambtenarenwet en de Militaire Ambtenarenwet 1931 te wijzigen.

II

Artikel 1 en het daarboven geplaatste opschrift vervallen.

III

Artikel 2 en het daarboven geplaatste opschrift worden vervangen door:

ARTIKEL I

In Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 657

1. De werknemer, die in Nederland arbeid verricht, kan de werkgever verzoeken om aanpassing van de uit zijn arbeidsovereenkomst voortvloeiende arbeidsduur, indien de werknemer ten minste een jaar voorafgaand aan het beoogde tijdstip van ingang van die aanpassing in dienst is bij die werkgever. Voor de berekening van de termijn van een jaar worden perioden waarin arbeid wordt verricht, die elkaar opvolgen met een onderbreking van niet meer dan drie maanden samengeteld. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op perioden waarin voor verschillende werkgevers arbeid wordt verricht die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkanders opvolger te zijn.

2. Het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur wordt ten minste vier maanden vóór het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing schriftelijk bij de werkgever ingediend onder opgave van het tijdstip van ingang, de omvang van de aanpassing van de arbeidsduur per week of, als de arbeidsduur over een ander tijdvak is overeengekomen over dat tijdvak en de gewenste spreiding van de uren over de week of het anderszins overeengekomen tijdvak. De werknemer kan ten hoogste eenmaal per twee jaren, nadat de werkgever een verzoek om aanpassing van de arbeidsduur heeft ingewilligd of afgewezen, opnieuw een verzoek indienen.

3. De werkgever pleegt overleg met de werknemer over diens verzoek.

4. De werkgever willigt het verzoek van de werknemer om aanpassing van de arbeidsduur in, voor zover het betreft het tijdstip van ingang en de omvang van de aanpassing, tenzij zwaarwegende bedrijfsbelangen zich daartegen verzetten.

5. De werkgever stelt de spreiding van de uren vast overeenkomstig de wensen van de werknemer. De werkgever kan de gewenste spreiding van de uren wijzigen, indien hij daarbij een zodanig belang heeft dat de wens van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

6. De beslissing op het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur wordt door de werkgever schriftelijk aan de werknemer meegedeeld. Indien de werkgever het verzoek niet inwilligt of de spreiding van de uren vaststelt in afwijking van de wensen van de werknemer, wordt dit onder schriftelijke opgave van de redenen meegedeeld.

7. Bij vermindering van de arbeidsduur is in ieder geval sprake van een zwaarwegend bedrijfsbelang, indien die vermindering leidt tot ernstige problemen:

a. voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrijgekomen uren;

b. op het gebied van de veiligheid, of

c. van roostertechnische aard.

8. Bij vermeerdering van de arbeidsduur is in ieder geval sprake van een zwaarwegend bedrijfsbelang, indien die vermeerdering leidt tot ernstige problemen:

a. van financiële of organisatorische aard;

b. wegens het niet voorhanden zijn van voldoende werk, of

c. omdat de vastgestelde personeelsbegroting daartoe ontoereikend is.

9. Indien de werkgever niet een maand voor het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing op het verzoek heeft beslist, wordt de arbeidsduur aangepast overeenkomstig het verzoek van de werknemer.

10. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst van een werknemer niet opzeggen wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte om aanpassing van de arbeidsduur heeft verzocht.

11. Van dit artikel kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken.

IV

Na artikel I worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL II

De Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 125g wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 125h

1. De ambtenaar die is aangesteld om in Nederland werkzaam te zijn kan het bevoegd gezag verzoeken om aanpassing van de uit de aanstelling voortvloeiende arbeidsduur, indien de aanstelling voorafgaand aan het beoogde tijdstip van ingang van die aanpassing, tenminste een jaar heeft geduurd. Voor de berekening van de termijn van een jaar worden aanstellingen die elkaar opvolgen met een onderbreking van niet meer dan drie maanden samengeteld. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op perioden waarin voor verschillende werkgevers werkzaamheden worden verricht die ten aanzien van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs geacht moeten worden elkanders opvolger te zijn.

2. Het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur wordt tenminste vier maanden vóór het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing schriftelijk bij het bevoegd gezag ingediend onder opgave van het tijdstip van ingang, de omvang van de aanpassing van de arbeidsduur per week of, als de arbeidsduur is vastgesteld voor een ander tijdvak, over dat tijdvak, en de gewenste spreiding van de uren over de week of over dat andere tijdvak. De ambtenaar kan ten hoogste eenmaal per twee jaren, nadat het bevoegd gezag een verzoek om aanpassing van de arbeidsduur heeft ingewilligd of afgewezen, opnieuw een verzoek indienen.

3. Het bevoegd gezag pleegt overleg met de ambtenaar over diens verzoek.

4. Het bevoegd gezag willigt het verzoek van de ambtenaar om aanpassing van de arbeidsduur in, voor zover het betreft het tijdstip van de ingang en de omvang van de aanpassing, tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten.

5. Het bevoegd gezag stelt de spreiding van de uren vast overeenkomstig de wensen van de ambtenaar. Het bevoegd gezag kan de gewenste spreiding van de uren wijzigen, indien er een zodanig belang is dat de wens van de ambtenaar daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

6. De beslissing op het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur wordt door het bevoegd gezag schriftelijk aan de ambtenaar meegedeeld. Indien het bevoegd gezag het verzoek niet inwilligt of de spreiding van de uren vaststelt in afwijking van de wensen van de ambtenaar, wordt dit onder schriftelijke opgave van redenen meegedeeld.

7. Bij vermindering van de arbeidsduur is in ieder geval sprake van een zwaarwegend dienstbelang, indien die vermindering leidt tot ernstige problemen:

a. voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrijgekomen uren;

b. op het gebied van de veiligheid, of

c. van roostertechnische aard.

8. Bij vermeerdering van de arbeidsduur is in ieder geval sprake van een zwaarwegend dienstbelang, indien de vermeerdering leidt tot ernstige problemen:

a. van financiële of organisatorische aard;

b. wegens het niet voorhanden zijn van voldoende werk, of

c. omdat de vastgestelde formatieruimte daartoe ontoereikend is.

9. Indien het bevoegd gezag niet een maand voor het beoogde tijdstip van ingang van aanpassing, onder opgave van redenen op het verzoek van de ambtenaar heeft beslist, wordt de arbeidsduur aangepast overeenkomstig het verzoek van de ambtenaar.

10. Het bevoegd gezag mag het dienstverband met de ambtenaar niet beëindigen wegens de omstandigheid dat betrokkene in of buiten rechte om aanpassing van de arbeidsduur heeft verzocht.

B

Artikel 134 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 134, eerste lid, tweede volzin, komt te luiden:

De artikelen 125a tot en met 125f van deze wet en de artikelen 648 en 657 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Artikel 134, tweede lid, tweede volzin, komt te luiden:

De artikelen 125a tot en met 125d, 126 en 133, tweede lid, van deze wet en de artikelen 648 en 657 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL III

De Militaire Ambtenarenwet 1931 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 12g wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12h

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder militair: de militaire ambtenaar in werkelijke dienst.

2. De militair die in Nederland is geplaatst kan Onze Minister verzoeken om aanpassing van zijn arbeidsduur, indien hij ten minste een jaar voorafgaand aan het tijdstip van aanpassing in werkelijke dienst is. Voor de berekening van de termijn van een jaar worden de aanstellingen als militair die elkaar opvolgen met een onderbreking van niet meer dan drie maanden samengeteld.

3. Aanpassing van de arbeidsduur heeft bij vermindering van de arbeidsduur plaats door het verlenen van buitengewoon verlof zonder behoud van militaire inkomsten, zoals geregeld krachtens artikel 12, onderdeel h, in verband met deeltijdarbeid.

4. Aanpassing van de arbeidsduur heeft bij vermeerdering van de arbeidsduur plaats door het beëindigen of aanpassen van de omvang van het buitengewoon verlof als genoemd in het derde lid.

5. Het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur wordt ten minste vier maanden vóór het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing schriftelijk bij Onze Minister ingediend onder opgave van het tijdstip van ingang, de omvang van de aanpassing van de arbeidsduur per week of, als de arbeidsduur is vastgesteld voor een ander tijdvak, over dat tijdvak, en de gewenste spreiding van de uren over de week of over dat andere tijdvak. De militair kan ten hoogste eenmaal per twee jaren, nadat Onze Minister een verzoek om aanpassing van de arbeidsduur heeft ingewilligd of afgewezen, opnieuw een verzoek indienen.

6. Onze Minister pleegt overleg met de militair over diens verzoek.

7. Onze Minister willigt het verzoek van de militair om aanpassing van de arbeidsduur in, voor zover het betreft het tijdstip van de ingang en de omvang van de aanpassing, tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten.

Van een zwaarwegend dienstbelang, als bedoeld in dit lid, is in ieder geval sprake:

a. bij vermindering van de arbeidsduur: indien die vermindering leidt tot ernstige problemen:

1°. voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de afgelopen uren;

2°. op het gebied van de veiligheid of,

3°. van roostertechnische aard.

b. bij vermeerdering van de arbeidsduur: indien die vermeerdering leidt tot ernstige problemen:

1°. van financiële of organisatorische aard;

2°. wegens het niet voorhanden zijn van voldoende werk of,

3°. omdat de vastgestelde formatieruimte daartoe niet toereikend is.

8. Onze Minister kan, onverminderd het bepaalde in het zevende lid, een verzoek om aanpassing van de arbeidsduur afwijzen of al eerder verleend buitengewoon verlof, als genoemd in het derde lid, tijdelijk opschorten, als naar zijn oordeel zwaarwegende dienstbelangen in verband met de beschikbaarheid en de inzetbaarheid dat vereisen.

Van een zwaarwegend dienstbelang, als bedoeld in dit lid, is in ieder geval sprake in geval van varen, vliegen, oefenen, alsmede de daadwerkelijke inzet van de krijgsmacht, de voorbereiding daarop en voltijdse opleidingen in verband met het functioneren van de krijgsmacht.

9. Onze Minister stelt de spreiding van de uren vast overeenkomstig de wensen van de militair. Onze Minister kan de gewenste spreiding van de uren wijzigen, indien er een zodanig belang is dat de wens van de militair daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

10. De beslissing op het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur wordt door Onze Minister schriftelijk aan de militaire ambtenaar meegedeeld. Indien het verzoek niet wordt ingewilligd of de spreiding van de uren afwijkt van de wensen van de militaire ambtenaar, wordt dit onder schriftelijke opgave van redenen meegedeeld.

11. Onze Minister kan het buitengewoon verlof, als genoemd in het derde lid, in geval van buitengewone omstandigheden als bedoeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, beëindigen.

12. Indien Onze Minister niet een maand voor het beoogde tijdstip van ingang van aanpassing op het verzoek van de militair heeft beslist, wordt de arbeidsduur aangepast overeenkomstig het verzoek van de militair.

V

Artikel 3 en het daarboven geplaatste opschrift vervallen.

VI

De aanduiding artikel 4 en het daarboven geplaatste opschrift worden vervangen door: ARTIKEL IV.

VII

De aanduiding artikel 5 en het daarboven geplaatste opschrift worden vervangen door: ARTIKEL V.

VIII

De aanduiding artikel 6 en het daarboven geplaatste opschrift worden vervangen door: ARTIKEL VI.

Toelichting

Dit amendement strekt ertoe het recht op aanpassing van de arbeidsduur onder te brengen in het BW zodat rechten en plichten van werknemer en werkgever omtrent aanpassing arbeidsuur, evenals alle huidige en toekomstige verlofregelingen overzichtelijk en logisch bij elkaar staan. Daartoe wordt het kernartikel van het wetsvoorstel (artikel 2) naar het Burgerlijk Wetboek verplaatst.

Voor ambtenaren en militaire ambtenaren is een overeenkomstige regeling getroffen in de Ambtenarenwet en de Militaire Ambtenarenwet 1931. Ingevolge het in dit amendement gewijzigde artikel 134 van de Ambtenarenwet geldt de aanpassing van de arbeidsduur ook voor arbeidscontractanten.

Bijleveld-Schouten

Van Middelkoop

Naar boven