26 358
Regels inzake het recht op aanpassing van de arbeidsduur (Wet aanpassing arbeidsduur)

nr. 21
AMENDEMENT VAN DE LEDEN BIJLEVELD-SCHOUTEN EN VAN MIDDELKOOP

Ontvangen 9 september 1999

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In de considerans wordt na «tot stand te brengen» ingevoegd: en daartoe het Burgerlijk Wetboek te wijzigen.

II

Artikel 1 en het daarboven geplaatste opschrift vervallen.

III

Artikel 2 en het daarboven geplaatste opschrift worden vervangen door:

Artikel 2

In Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt een nieuw artikel 657 ingevoegd, luidende:

Artikel 657

1. De werknemer, die in Nederland arbeid verricht, kan de werkgever verzoeken om aanpassing van de uit zijn arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling voortvloeiende arbeidsduur, indien de werknemer ten minste een jaar voorafgaand aan het beoogde tijdstip van ingang van die aanpassing in dienst is bij die werkgever. Voor de berekening van de termijn van een jaar worden perioden waarin arbeid wordt verricht, die elkaar opvolgen met een onderbreking van niet meer dan drie maanden samengeteld. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op perioden waarin voor verschillende werkgevers arbeid wordt verricht die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkanders opvolger te zijn.

2. Het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur wordt ten minste vier maanden vóór het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing schriftelijk bij de werkgever ingediend onder opgave van het tijdstip van ingang, de omvang van de aanpassing van de arbeidsduur per week of, als de arbeidsduur over een ander tijdvak is overeengekomen over dat tijdvak en de gewenste spreiding van de uren over de week of het anderszins overeengekomen tijdvak. Het verzoek kan ten hoogste eenmaal per twee jaren worden gedaan.

3. De werkgever pleegt overleg met de werknemer over diens verzoek.

4. De werkgever willigt het verzoek van de werknemer om aanpassing van de arbeidsduur in, voor zover het betreft het tijdstip van ingang en de omvang van de aanpassing, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

5. De werkgever stelt de spreiding van de uren vast overeenkomstig de wensen van de werknemer. De werkgever kan de gewenste spreiding van de uren wijzigen, indien hij daarbij een zodanig belang heeft dat de wens van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

6. De beslissing op het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur wordt door de werkgever schriftelijk aan de werknemer meegedeeld. Indien de werkgever het verzoek niet inwilligt of de spreiding van de uren vaststelt in afwijking van de wensen van de werknemer, wordt dit onder schriftelijke opgave van de redenen meegedeeld.

7. Bij vermindering van de arbeidsduur is in ieder geval sprake van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang, indien die vermindering leidt tot ernstige problemen:

a. voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrijgekomen uren;

b. op het gebied van de veiligheid, of

c. van roostertechnische aard.

8. Bij vermeerdering van de arbeidsduur is in ieder geval sprake van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang, indien die vermeerdering leidt tot ernstige problemen:

a. van financiële of organisatorische aard;

b. wegens het niet voorhanden zijn van voldoende werk, of

c. omdat de vastgestelde formatieruimte of personeelsbegroting daartoe ontoereikend is.

9. Indien de werkgever niet een maand voor het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing op het verzoek heeft beslist, wordt de arbeidsduur aangepast overeenkomstig het verzoek van de werknemer.

10. De werkgever kan de arbeidsverhouding van een werknemer niet beëindigen wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte om aanpassing van de arbeidsduur heeft verzocht.

11. Dit artikel vindt eveneens toepassing ten aanzien van ambtenaren als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet en personen als bedoeld in artikel 615.

12. Van dit artikel kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken.

IV

Artikel 3 en het daarboven geplaatste opschrift vervallen.

V

Na artikel 3 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

Voor militaire ambtenaren wordt het recht op aanpassing van de arbeidsduur geregeld bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Defensie en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met gebruikmaking van onbezoldigd verlof in verband met deeltijdarbeid.

Toelichting

Dit amendement strekt ertoe het recht op aanpassing van de arbeidsduur onder te brengen in het BW zodat rechten en plichten van werknemer en werkgever omtrent aanpassing arbeidsuur, evenals alle huidige en toekomstige verlofregelingen overzichtelijk en logisch bij elkaar staan.

Daartoe wordt het kernartikel van het wetsvoorstel (artikel 2) naar het Burgerlijk Wetboek verplaatst. In het verplaatste artikel is een elfde lid ingevoegd dat bepaalt dat het artikel ook van toepassing is op ambtenaren en op arbeidscontractanten («de personen bedoeld in artikel 615»). Hiermee ontstaat een afwijking van de opzet van de arbeidsovereenkomst in het BW (al opent artikel 615 de mogelijkheid dat bij wet de regels betreffende de arbeidsovereenkomst van toepassing worden verklaard op arbeidscontractanten). Wanneer evenwel een afzonderlijke regeling voor ambtenaren en arbeidscontractanten in meer aangewezen regelingen tot stand gebracht wordt, kan te zijner tijd het ingevoegde elfde lid weer vervallen.

In het BW-artikel zijn verder de volgende wijzigingen aangebracht. Het tweede lid van het artikel (oud), betreffende militaire ambtenaren, is opgenomen als nieuw artikel 3a van het wetsvoorstel. Artikel 3 van het wetsvoorstel, betreffende het verbod van beëindiging van de arbeidsverhouding, is in het BW-artikel opgenomen als tiende lid.

Bijleveld-Schouten

Van Middelkoop

Naar boven