nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende
regels inzake het recht op aanpassing van de arbeidsduur (Wet aanpassing arbeidsduur).
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
23 december 1998
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels inzake
het recht op aanpassing van de arbeidsduur tot stand te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
Algemene bepaling
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. werkgever: degene die een ander krachtens arbeidsovereenkomst naar
burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten;
b. werknemer: de ander, bedoeld onder a.
Recht op aanpassing van de arbeidsduur
Artikel 2
1. De werknemer, die in Nederland arbeid verricht, kan de werkgever verzoeken
om aanpassing van de uit zijn arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling
voortvloeiende arbeidsduur, indien de werknemer ten minste een jaar voorafgaand
aan het tijdstip van die aanpassing in dienst is bij die werkgever. Voor de
berekening van de termijn van een jaar worden perioden waarin arbeid wordt
verricht, die elkaar opvolgen met een onderbreking van niet meer dan drie
maanden alsmede perioden waarin voor verschillende werkgevers arbeid wordt
verricht die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten
worden elkanders opvolger te zijn, samengeteld.
2. Voor militaire ambtenaren wordt het recht op aanpassing van de arbeidsduur
geregeld bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister
van Defensie en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met gebruikmaking
van onbezoldigd verlof in verband met deeltijdarbeid.
3. Het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur wordt ten minste vier
maanden vóór het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing
schriftelijk bij de werkgever ingediend onder opgave van het gewenste tijdstip
van ingang, de gewenste omvang van de aanpassing van de arbeidsduur per week
en de gewenste spreiding van de uren over de week. Het verzoek kan ten hoogste
eenmaal per twee jaren worden gedaan.
4. De werkgever pleegt overleg met de werknemer over diens verzoek. Na
inwilliging van het verzoek stelt de werkgever de spreiding van de uren over
de week vast.
5. De werkgever willigt het verzoek van de werknemer om aanpassing in,
tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.
6. Bij vermindering van de arbeidsduur is in ieder geval sprake van een
zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang, indien die vermindering leidt tot ernstige
problemen:
a. voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrijgekomen uren;
b. op het gebied van de veiligheid, of
c. van roostertechnische aard.
7. Bij vermeerdering van de arbeidsduur is in ieder geval sprake van een
zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang, indien die vermeerdering leidt tot
ernstige problemen:
a. van financiële of organisatorische aard;
b. wegens het niet voorhanden zijn van voldoende werk, of
c. omdat de vastgestelde formatieruimte of personeelsbegroting daartoe
geen ruimte biedt.
8. Indien de werkgever niet een maand voor het beoogde tijdstip van ingang
van de aanpassing schriftelijk onder opgave van redenen op het verzoek heeft
beslist, wordt de arbeidsduur aangepast overeenkomstig het verzoek van de
werknemer.
9. Van dit artikel kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken.
Opzegverbod
Artikel 3
De werkgever kan de arbeidsverhouding van een werknemer niet beëindigen
wegens de omstandigheid dat de werknemer om aanpassing van de arbeidsduur
heeft verzocht.
Evaluatiebepaling
Artikel 4
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt, in overeenstemming
met Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet
aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
van deze wet in de praktijk.
Inwerkingtreding
Artikel 5
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Citeertitel
Artikel 6
Deze wet wordt aangehaald als: Wet aanpassing arbeidsduur.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Minister van Justitie,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Staatssecretaris van Defensie,