26 234 Vergaderingen Interim Committee en Development Committee

Nr. 211 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 juli 2018

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 15 februari 2018 inzake de stand van zaken kapitaalverhoging Wereldbankgroep (Kamerstuk 26 234, nr. 208).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 april 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Meijers

1

Welk bedrag stelt Nederland in de 18e middelenaanvulling voor de International Development Association (IDA) voor 2017–2020 beschikbaar, hoeveel is dit extra ten opzichte van voorgaande periode en onder welke voorwaarden is Nederland met de bijdrage voor IDA voor 2017–2020 akkoord gegaan? Waar vindt de Kamer deze bijdrage in de Rijksbegroting?

Antwoord:

Nederland stelt 747,6 miljoen euro beschikbaar voor de 18e middelenaanvulling van IDA. De Nederlandse bijdrage is daarmee op hetzelfde niveau gebleven als IDA17. Omdat Nederland de bijdrage voor IDA17 versneld overmaakte in zes in plaats van negen jaar, ontving Nederland van IDA een krediet van 20,6 miljoen euro, waardoor de uiteindelijke bijdrage aan IDA17 uitkwam op 727 miljoen euro.

De Nederlandse bijdrage aan IDA18 van 748 miljoen euro bestaat uit een core-bijdrage van 690,3 miljoen euro en bijdrage aan het Highly Indebted Poor Countries (HIPC) Initiative van 57,3 miljoen euro. De core-bijdrage staat op de begroting van Financiën en Nationale Schuld (IX) en wordt betaald over een periode van 9 jaar (2018–2026). De HIPC-bijdrage is een verplichting die Nederland in het verleden is aangegaan, wordt traditioneel gebaseerd op de aandelen van IDA13 en staat op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII). De HIPC-bijdrage wordt betaald over een periode van 3 jaar.

De Nederlandse inzet voor IDA18 is op alle punten gerealiseerd. Ten eerste zijn conform de inzet Nederlandse ontwikkelingsprioriteiten nadrukkelijk gereflecteerd in de gekozen thematische focus van IDA18: fragiliteit, gender, klimaatverandering, governance en werkgelegenheid. IDA18 legt bovendien conform Nederlandse inzet een grotere nadruk op private sectorontwikkeling. Afgesproken is dat IDA in de armste, meer risicovolle landen nauwer gaat samenwerken met de twee private sectoronderdelen van de Wereldbankgroep – de International Financial Corporation (IFC) en de Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA) – om in die landen meer private investeringen voor ontwikkeling aan te trekken.

Daarnaast is afgesproken dat IDA haar inzet op Domestic Resource Mobilization (DRM) zal vergroten door landen te helpen om een belastingopbrengst van tenminste 15% van het Bruto Nationaal Product te bereiken. Hiermee draagt de Bank bij aan de Financing for Development Agenda, de financieringsagenda voor de SDG’s. Deze aanpak is in lijn met het Nederlandse beleid om de inkomsten van ontwikkelingslanden te verbreden van traditionele donormiddelen naar nationale publieke inkomsten en private investeringen.

Met de focus op armoedebestrijding en gedeelde welvaart vervult IDA een belangrijke rol bij het verminderen van grondoorzaken van irreguliere migratie. In lijn met de Nederlandse inzet heeft de Bank een apart loket van 2 miljard dollar gecreëerd om steun te bieden aan zowel vluchtelingen als gastgemeenschappen (opvang in de regio). Verder is bepaald dat IDA het instrumentarium om weerbaarheid en crisisrespons in ontwikkelingslanden te versterken zal uitbreiden en extra middelen zal reserveren voor landen die worden getroffen door crises.

De belangrijkste innovatie onder IDA18 is dat IDA naast donorbijdragen voor het eerst ook financiering uit de kapitaalmarkt zal aantrekken. Dit gebeurt op basis van het over de afgelopen middelenaanvullingen ingelegde kapitaal als onderpand en de recent verkregen triple A-status. Nederland ondersteunt deze stap naar de kapitaalmarkt van harte, omdat het IDA efficiënter maakt en zo de value for money sterk vergroot.

2

Hoeveel FTE is in dienst van de Wereldbank en hoeveel daarvan werkt wel en niet in de doellanden van de Bank? Hoe staat het met de eerdere eis van Nederland dat minstens de helft van het bankpersoneel in klantlanden zou moeten werken?

Antwoord:

De Wereldbankgroep heeft 16.155 FTE in dienst, waarvan 36% werkt in klantlanden. Het Kabinet blijft inzetten op een stijging van dit percentage tot ten minste 50%. Tijdens de Voorjaarsvergadering zal Nederland de Bank vragen om regelmatig over de voortgang van het decentraliseren van Bankpersoneel naar de klantlanden te rapporteren.

3

Kunt u aangeven of meldingen van misbruik of niet integer handelen binnen projecten die zijn gefinancierd door de Wereldbank bekend zijn en op welke wijze de Wereldbank invulling geeft aan haar verantwoordelijkheid om misbruik te identificeren, tegen te gaan en te sanctioneren?

Antwoord:

De Wereldbankgroep hanteert safeguards: een set regels waar projecten aan moeten voldoen om schade aan mens en milieu te voorkomen. Daarnaast heeft de Bank beleid en procedures voor stafleden, waaronder een Code of Conduct and Ethics. Slachtoffers kunnen klachten indienen bij het klachtenmechanisme van het desbetreffende project of het onafhankelijke Inspection Panel. Het Inspection Panel zal vervolgens de zaak en genomen maatregelen publiceren. De Board kan besluiten tot stopzetting van de financiering van een project.

Eind 2015 heeft de Wereldbankgroep een project stilgelegd in Oeganda na klachten over seksueel wangedrag door werknemers in een wegenbouwproject. De Bank heeft dit serieus opgenomen en heeft zich naar aanleiding van de lessons learned gecommitteerd aan een actieplan met compensatiemaatregelen voor de slachtoffers en meer structurele maatregelen binnen de Bank. In november 2017 werd bekend dat de Wereldbankgroep een project in de Democratische Republiek Congo heeft moeten stopzetten wegens klachten over gender-based violence. In november 2017 is mede door Nederlandse inzet de Global Gender-Based Violence Task Force opgericht om met aanbevelingen te komen ten behoeve van het beter identificeren, mitigeren en voorkomen van seksueel wangedrag in projecten. De Bank werkt momenteel aan de implementatie van deze aanbevelingen, zoals het ontwikkelen van een methodologie voor het inschatten van risico‘s op seksuele uitbuiting, misbruik en gender-based geweld en het opzetten van trainingen voor stafleden en klantlanden om risico’s op seksueel wangedrag beter te herkennen en aan te kaarten. En marge van de Voorjaarsvergadering zal Nederland met het Verenigd Koninkrijk een bijeenkomst organiseren met multilaterale ontwikkelingsbanken om tot een gezamenlijke aanpak te komen van seksueel wangedrag.

4

Hoe staat het met de hervorming van de safeguards, niet alleen in het algemeen maar ook op projectniveau, binnen de Bank?

Antwoord:

In de gemoderniseerde safeguards voor investeringsprojecten, het bijbehorende implementatie- en monitoringplan en de zogenaamde guidance notes voor projectmedewerkers waar nog aan wordt gewerkt, staat de praktijk op landenniveau centraal. Daarmee ontstaat meer ownership, hetgeen door het Kabinet wordt verwelkomd. Het is immers belangrijk dat landen meer zeggenschap krijgen en daarmee hun verantwoordelijkheid nemen. Participatie van belanghebbenden in projectontwerp en -uitvoering is uitgangspunt in de nieuwe safeguards. Inbreng en eigenaarschap van de lokale bevolking is hiermee beter dan voorheen in het beleid verankerd. Met een sterkere inbedding in de safeguards van mensenrechten, arbeidsrechten en rechten van inheemse volkeren, zullen investeringsprojecten van de Bank naar verwachting van hogere kwaliteit zijn. De Bank onderkent evenwel de complexiteit van het werkterrein waarop haar staf opereert en de beperkte capaciteit van veel lenende landen om zorg te dragen voor een adequaat risicomanagement tijdens de projectuitvoering. Om de Bankorganisatie en de klantlanden voor te bereiden op de toepassing van de nieuwe safeguards heeft de Bank de afgelopen jaren het hiervoor gereserveerde budget significant verhoogd en staf vermeerderd. Nederland zal er nauw op blijven toezien dat de capaciteit van de Bank en van de klantlanden inderdaad wordt verbeterd, zodat de landensystemen adequaat worden versterkt, en de risico’s van projecten op de juiste wijze worden geïdentificeerd en gemanaged, zowel aan de voorkant van projecten als gedurende de uitvoering ervan.

5

Welke waarborgen bestaan er dat de toegenomen focus op de private sector er niet toe leidt dat de instrumenten van de Wereldbank meer ten goede gaan komen aan het bedrijfsleven dan aan ontwikkelingslanden? Wordt hier op getoetst? Zo ja, hoe?

Antwoord:

Het mandaat van de Wereldbangroep (WBG) is gericht op het beëindigen van extreme armoede en het tegengaan van ongelijkheid. Private sectorontwikkeling speelt daarin een belangrijke rol, onder andere door het creëren van banen en het vergroten van belastinginkomsten in ontwikkelingslanden. In 2017 introduceerde de WBG een nieuwe, stapsgewijze Cascade-benadering om bij de voorbereiding van elk project na te gaan of het ook op een duurzame manier door de private sector kan worden gefinancierd. Schaarse publieke financiering wordt op deze manier alleen ingezet voor projecten waarvoor geen alternatieven zijn, terwijl private financiering wordt ingezet als hefboom voor duurzame ontwikkeling.

De WBG hanteert standaarden om ervoor te zorgen dat projecten bijdragen aan duurzame ontwikkeling. IFC hanteert bijvoorbeeld een speciaal duurzaamheidsraamwerk met standaarden (performance standards) die wereldwijd worden erkend als de norm voor het bevorderen van duurzame ontwikkeling via de private sector.

Daarnaast heeft IFC principes voor blended finance vastgesteld waarop investeringen worden getoetst, zoals het voorkomen van marktverstoring en de inzet op duurzaamheid. Naast de interne toepassing van deze principes werkt IFC samen met andere financiële instellingen om een bredere toepassing van deze principes te bevorderen. Zo ontstaat een gelijke benadering richting de private sector, waardoor ongelijke benaderingen worden tegengegaan.

Ook heeft de WBG een beleid voor Offshore Financial Centers (OFC), dat waarborgen biedt om te voorkomen dat private sectorprojecten van de WBG leiden tot belastingontduiking, zodat de baten van deze projecten zoveel mogelijk ten goede komen aan de ontwikkelingslanden zelf.

6

Wanneer is er (naar verwachting) meer duidelijkheid over het tijdpad en de uitkomst van de onderhandelingen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Kamer ordentelijk in het proces wordt meegenomen (en dus niet met voldongen feiten geconfronteerd kan worden)?

Antwoord:

Uw Kamer is per brief d.d. 15 februari 2018 (Kamerstuk 26 234, nr. 208) geïnformeerd over de stand van zaken rondom de onderhandelingen over de kapitaalverhoging en over het verwachte verdere proces. Zoals daarin aangekondigd, hebben er sindsdien in de Raad van Bewindvoerders (RvB) van de WBG verdere onderhandelingen plaatsgevonden met de in de brief geschetste elementen en scenario’s als basis. Naar aanleiding van deze onderhandelingen heeft het management van de WBG een voorstel gedaan voor een pakket voor kapitaalverhoging en beleidsaanpassingen. Uit de laatste discussie van het pakket in de RvB blijkt dat het pakket op hoofdlijnen op brede steun kan rekenen. Op een aantal laatste openstaande punten wordt in de weken in aanloop naar de Voorjaarsvergadering geprobeerd een compromis te vinden.

Het (aangepaste) pakket zal tijdens de Voorjaarsvergadering op (19–21 april) worden besproken in de Development Committee, waarin de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) namens Nederland zitting neemt. Afhankelijk van deze discussie zal duidelijk worden of verdere besluitvorming tijdens de jaarvergadering van oktober nodig is. Indien tijdens de Voorjaarsvergadering overeenstemming wordt bereikt over het pakket, zal de Raad van Gouverneurs gevraagd worden hier officieel mee in te stemmen door middel van een resolutie. Voor dit besluit is een gekwalificeerde meerderheid noodzakelijk. Mocht Nederland akkoord gaan met de kapitaalverhoging en besluiten er aan deel te nemen, dan zal de daarvoor bestemde budgettaire reservering door uw Kamer worden goedgekeurd via het reguliere begrotingstraject. Uw Kamer ontvangt dan tevens het ingevulde kader risicoregelingen voor de ophoging van de International Bank for Reconstruction and Development (IBRD)- garantie. Vervolgens zal Nederland naar verwachting in 2019 de verplichting voor de eventuele deelname aan de kapitaalverhoging formeel aan de Bank moeten afgeven.

Uw Kamer zal uiterlijk 10 april via een brief worden geïnformeerd over het verloop van de onderhandelingen en over de inzet van het Kabinet bij de Voorjaarsvergadering gebaseerd op een beoordeling van de voorstellen in relatie tot de Nederlandse prioriteiten en belangen. Op 17 april zal het Algemeen Overleg Wereldbankgroep plaatsvinden. Uw Kamer zal in het verslag van de Voorjaarsvergadering worden geïnformeerd over het uiteindelijke voorstel, de besprekingen in het Development Committee, of het Kabinet voornemens is om in te stemmen met en deel te nemen aan een kapitaalverhoging, en over het proces omtrent eventuele nadere besluitvorming.

7

Zijn er in vergelijking met de afgelopen jaren meer of minder middeninkomenslanden? Kan hiermee iets worden gezegd over de effectiviteit van het gevoerde beleid?

Antwoord:

Het aantal middeninkomenslanden is de afgelopen jaren toegenomen. In 2016 waren er 109 middeninkomenslanden; in 2011 waren dat er 99. Om te zien of de stijging van het aantal middeninkomenslanden in deze vijf jaar is toe te schrijven aan de ontwikkeling van een aantal lage inkomenslanden tot middeninkomensland of terugval van een aantal hoge inkomenslanden naar middeninkomensstatus, dient ook naar die cijfers gekeken te worden. Uit die cijfers blijkt dat het aantal lage inkomenslanden van 2011 tot 2016 is afgenomen en het aantal hoge inkomenslanden is toegenomen. De toename van het aantal middeninkomenslanden kan dus worden toegeschreven aan een welvaartstijging. De welvaartsstijging is mede toe te schrijven aan het beleid van de WBG. Sinds de oprichting van IDA hebben bijvoorbeeld in totaal 35 landen zich zo ver ontwikkeld dat ze nu alleen nog in aanmerking komen voor IBRD-financiering.

8

Als blijkt dat ook met de extra inzet van International Finance Corporation (IFC) het doel niet wordt bereikt, en investeringen vanuit de private sector aldus achterwege blijven, wordt de hogere kapitaalinleg dan teruggedraaid?

Antwoord:

Een kapitaalverhoging van een ontwikkelingsbank zoals IFC en IBRD komt overeen met een aandelenuitgifte. Wanneer Nederland deelneemt aan de algemene kapitaalverhoging voor IFC koopt het een deel van deze nieuwe aandelen, naar rato van het huidige aandeel. Wanneer Nederland in een hypothetisch geval op termijn zou concluderen dat IFC niet meer relevant is, zou het kunnen besluiten om het lidmaatschap van de IFC op te zeggen en om alle aandelen die het in handen heeft weer terug te laten kopen door IFC. Het is niet mogelijk om slechts een deel van de aandelen op te geven. Dit is echter nog nooit eerder voorgevallen, en zou voor Nederland een onomkeerbaar verlies van invloed betekenen binnen een ontwikkelingsorganisatie die mondiaal leidend is en van groot belang voor het realiseren van de Nederlandse BHOS doelstellingen.

Het kabinet beoordeelt de WBG en daarbinnen IFC als een relevant, efficiënt en effectief instrument voor het realiseren van de SDG’s en de BHOS- en klimaatdoelen van dit kabinet. Door de hefboomwerking en doordat IFC terugbetaalde investeringen en bijbehorende winst weer herinvesteert, heeft IFC met de kapitaalinleg van de aandeelhouders (ter waarde van 2,64 miljard dollar, waaronder 562 miljoen dollar van Nederland) in 2017 198 miljard dollar aan investeringen kunnen doen en sinds de oprichting in 1956 tot en met 2017 in totaal 252 miljard dollar. IFC is er volgens eigen berekeningen in geslaagd daarmee totaal ongeveer 1 biljoen dollar te mobiliseren aan privatesectorinvesteringen.

Het voorgestelde pakket aan beleidsmaatregelen en kapitaalverhoging stelt IFC in staat tot 2030 in totaal 220 miljard dollar aan eigen middelen te investeren en 175 miljard dollar te mobiliseren van andere investeerders om rond de 800 miljard dollar (540 miljard dollar zonder het pakket) aan totale private sector investeringen mogelijk te maken over de periode 2019–2030. De voorgestelde kapitaalverhoging is gebaseerd op gedegen analyses van de WBG over de ontwikkelingsuitdagingen voor de komende jaren (zoals beschreven in de Forward Look), het financieringsgat in de klantlanden, de pijplijn van projecten en het potentieel om innovatieve instrumenten om privaat kapitaal aan te trekken verder vorm te geven en op te schalen. Een voorbeeld hiervan is het Managed Co-Lending Portfolio Program (MCPP) van IFC, dat institutionele beleggers in staat stelt om te participeren in de investeringsportefeuille van IFC. Volgens de WBG is er aanzienlijk perspectief om dit de komende jaren verder uit te bouwen, gezien de grote beschikbaarheid van private middelen voor ontwikkeling.

De uitvoering van beleidsdoelstellingen van IFC zal worden gemonitord en voortgang zal regelmatig aan de WBG Raad van Bewindvoerders waarin Nederland is vertegenwoordigd worden gerapporteerd, met de mogelijkheid om samen met Bankmanagement zonodig bij te sturen.

9

Op welke andere manieren worden private initiatieven gestimuleerd in de beoogde landen? Welke niet-financiële instrumenten zijn hiervoor (in die landen) voorhanden?

Antwoord:

De Wereldbankgroep heeft de Financing for Development Agenda vertaald naar een stapsgewijze benadering, de Cascade-benadering. Het uitgangspunt bij deze benadering is dat bij elk ontwikkelingsproject bekeken wordt of duurzame privatesectorfinanciering mogelijk is. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt bezien of de Bank eventuele investeringsbarrières kan wegnemen of het ondernemersklimaat kan verbeteren door samen met het IMF overheden te adviseren over mogelijke hervormingen. Pas daarna wordt gekeken naar het inzetten van risico-instrumenten (om bepaalde risico’s voor private financiers af te dekken) en naar het eventueel verstrekken van een financiering uit eigen (IFC) middelen. Schaarse publieke middelen worden op deze manier alleen ingezet waar dit het meest noodzakelijk is, terwijl private financiering wordt ingezet als hefboom voor duurzame ontwikkeling en economische groei. De Bank integreert de Cascade-benadering nu systematisch in de landenanalyses (Systematic Country Diagnostics) en landenstrategieën (Country Partnership Frameworks).

10

Welke projecten in Jordanië, Somalië en Zuid-Soedan ter ondersteuning van de opvang van vluchtelingen worden momenteel (mede) gefinancierd door de Wereldbank?

Antwoord:

In Jordanië financiert de WBG vier projecten van totaal 553 miljoen dollar ter ondersteuning van opvang van vluchtelingen. Dit zijn projecten op het gebied van economische ontwikkeling, rechtsorde, onderwijs en gezondheidszorg.

In Somalië richt de Bank zich met name op het adresseren van de gevolgen van droogte en binnenlandse ontheemding. Naast capaciteitsopbouw van de overheid om deze gevolgen het hoofd te kunnen bieden, heeft de WBG in 2017 50 miljoen dollar ter beschikking gesteld aan de VN en het Internationale Rode Kruis om de grootste noden van de droogte te lenigen en mensen weerbaarder te maken voor de toekomst.

In Zuid-Soedan financiert de WBG het Safety Nets and Skills Development Project van totaal 21 miljoen dollar om inkomensmogelijkheden waaronder tijdelijk werk voor armen en kwetsbare groepen te vergroten. Momenteel komt het project voor 30% ten goede aan binnenlands ontheemden.

11

Het kabinet is van mening dat de Wereldbank er met de reorganisatie en bezuinigingsoperatie van president Kim beter voorstaat. Kunt u aangeven of deze operatie wat het kabinet betreft voltooid is of dat er nog verbeteringen mogelijk zijn voor de Wereldbank op het gebied van onder andere kosten efficiëntie en innovatief gebruik van middelen? Zo ja, welke?

Antwoord

Het kabinet is van mening dat hoewel de Wereldbankgroep er met de reorganisatie en bezuinigingsoperatie van president Kim inderdaad beter voorstaat, deze operatie nog niet is voltooid en dat er verdere verbeteringen mogelijk zijn op het gebied van doelmatigheid, kostenefficiëntie en innovatief gebruik van middelen.

Het kabinet heeft bij de onderhandelingen over de kapitaalverhoging ingezet op aanvullende maatregelen die additionele kostenbesparingen opleveren, waaronder de herziening van de salarismethodiek. De Bank komt daar in de laatste voorstellen goed aan tegemoet. Zo wordt voor 2019 een halvering van de structurele salarisgroei ten opzichte van het historische gemiddelde voorgesteld en zal de totale salarisverhoging voor de komende 4 jaar niet uitkomen boven het niveau van de inflatie.

De kostenbesparende maatregelen die voortvloeien uit de Expenditure Review en die jaarlijks opgeteld 400 miljoen dollar aan besparingen opleveren, worden mede door inzet van Nederland voortgezet. Daarbovenop zal de Bank met aanvullende efficiencymaatregelen over de periode 2019–2030 nog eens 1,8 miljard dollar besparen. Het gaat daarbij onder meer om een beperking van de personeelskosten (o.a. een betere afvloeiingsregeling, graduele krimp van het hoofdkantoorpersoneel en diverse maatregelen om salarissen te matigen), besparingen bij aanbestedingen, beter vastgoed- en faciliteitenbeheer, debureaucratisering, een betere benutting van schaalvoordelen en efficiënter beheer van reisbudgetten.

12

Welk bedrag wordt (als daarin geen aanpassing wordt doorgevoerd) voor de komende jaren afgedragen uit het netto-inkomen van de International Bank for Reconstruction and Development (IBRD) en IFC aan IDA? Waar is de hoogte van het bedrag van afhankelijk?

Antwoord:

De geraamde afdrachten uit het netto-inkomen van de IBRD aan IDA in de periode 2019–2030 bedragen zonder aanpassing 6,6 miljard dollar. In het voorstel van Bankmanagement voor de kapitaalverhoging van de IBRD zullen de afdrachten van de IBRD aan IDA in de genoemde periode met 1,4 miljard dollar stijgen tot 8 miljard dollar. De uiteindelijke hoogte van de afdracht is afhankelijk van het gerealiseerde netto-inkomen van IBRD. Het afdrachtpercentage stijgt volgens de daarvoor geldende formule naarmate het netto-inkomen toeneemt.

De geraamde afdrachten uit het netto-inkomen van IFC aan IDA in de periode 2019–2030 bedragen zonder aanpassing 1 miljard dollar. In het voorstel van Bankmanagement voor de kapitaalverhoging van IFC zullen afdrachten van IFC aan IDA worden opgeschort om de kapitaalverhoging van IFC zo beperkt mogelijk te houden. Daar staat tegenover dat in het voorstel tot 2030 in totaal 60 miljard dollar meer geïnvesteerd zal worden in IDA-landen en fragiele staten (dit is incl. 30 miljard dollar gemobiliseerde financiering).

Gezien het belang van voldoende financiering voor de armste landen is het kabinet geen voorstander van het verder verlagen of afschaffen van de afdrachten van de IBRD en IFC aan IDA. Mede door de inzet van Nederland zijn voorstellen voor het opschorten van IDA-afdrachten door de IBRD van tafel.

13

Welk deel van een eventuele nieuwe kapitaalinjectie in IBRD en in IFC zou door de Wereldbank worden gebruikt voor financiering van vluchtelingenopvang en het aanpakken van grondoorzaken van migratie? Kan Nederland als voorwaarde stellen dat dit een aanzienlijk deel moet zijn?

Antwoord:

De Wereldbank draagt bij aan sociaaleconomische ontwikkeling in de armste landen en in middeninkomenslanden, en richt zich daarbij op thema’s die grondoorzaken van irreguliere migratie wegnemen, zoals werkgelegenheid, werkende instituties en het tegengaan van corruptie, conflict en ongelijkheid.

De Bank steunt de Development Response to Displacement in the Horn met 175 miljoen dollar ten behoeve van opvang van grote aantallen vluchtelingen in gebieden in Djibouti, Ethiopië en Oeganda. De Bank draagt ook bij aan het bevorderen van duurzame economische integratie van vluchtelingen in Libanon en Jordanië door middel van de oprichting van de Concessional Financing Facility (CFF).

In de afgelopen jaren hebben IBRD en IFC de financiering voor de MENA-regio (Midden-Oosten en Noord-Afrika) uitgebreid van in totaal USD 4,6 miljard in 2015 tot USD 6,3 miljard in 2017. Een nieuwe kapitaalinjectie in de IBRD en IFC zal de Bank in staat stellen om het huidige uitleenvolume aan nationale overheden in de MENA-regio van USD 6,3 miljard verder te vergroten, en private investeringen in lokaal bedrijfsleven verder op te schalen. Deze investeringen zullen mede gericht zijn op thema’s die grondoorzaken van irreguliere migratie wegnemen en een verdubbeling inhouden van investeringen van IFC in fragiele staten.

Welk deel van de leningen en investeringen tot 2030 exact gebruikt zullen worden voor vluchtelingenopvang en het aanpakken van grondoorzaken van migratie laat zich niet voorspellen. Dat hangt af van de financieringsbehoefte in de klantlanden zelf en vindt plaats in afstemming met andere internationale actoren. Wat het kabinet betreft blijft een focus van de IBRD en IFC op stabiliteit, conflictpreventie, klimaat, onderwijs en werkgelegenheid een belangrijke voorwaarde om met het financieringsvoorstel akkoord te gaan.

14

Het kabinet geeft aan dat de vraag naar investeringen in middeninkomenslanden groot is en dat maar 20% daarvan kan worden afgedekt door de private sector en er daarom meer financieringsmogelijkheden vanuit de Wereldbank zouden moeten komen. Maakt de Wereldbank in de regel afspraken met regeringen van deze landen over hun eigen verantwoordelijkheid en inzet ten aanzien van de gewenste ontwikkeling, als voorwaarden voor financiering vanuit de Wereldbank? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, kan Nederland daar op aandringen?

Antwoord:

De Wereldbankgroep maakt via de landenstrategieën (Country Partnership Framework – CPF) afspraken met regeringen over de inzet van de WGB in de betreffende landen. De CPF heeft als uitgangspunt de ontwikkelingsdoelen van het betreffende land evenals de meerwaarde die de WBG daarin heeft. CPFs worden opgesteld in consultatie met de belanghebbenden in het land, inclusief de private sector, en op basis van de landenanalyses (Systematic Country Diagnostic) en kennis van de comparatieve voordelen van de WBG. Met de Cascade- benadering is het mobiliseren van private financiering nu ook onderdeel geworden van landenanalyses en de dialoog met klantlanden over de CPFs.

15

Wanneer en met welk bedrag heeft Nederland voor het laatst een kapitaalinjectie voor IBRD gegeven en wat droegen andere aandeelhouders toen bij?

Antwoord:

De meest recente kapitaalverhoging bij de IBRD vond plaats in 2010. Deze bestond uit een selectieve en een algemene kapitaalverhoging. Het Nederlandse aandeel in deze totale kapitaalverhoging bedroeg in totaal 74,7 miljoen dollar (70 miljoen euro), wat in vijf tranches over vijf jaar betaald is aan de IBRD. Een overzicht van bijdragen van alle aandeelhouders (zowel gestort, als garantie) is te vinden in de bijlage1.

16

IFC is van belang voor het mobiliseren van privaat kapitaal. Betekent dit dat IFC inderdaad als publieke achtervang «pur sang» zal functioneren, en dus niet meer dan dat? En waar wordt eigenlijk op gedoeld als er gesproken wordt over «additionele kosten»?

Antwoord:

De Wereldbankgroep bestaat uit vijf aparte instellingen. Twee instellingen doen investeringen in de publieke sector, waarvan één is gericht op lage-inkomenslanden (IDA) en één op middeninkomenslanden (IBRD). IFC is het onderdeel van de Bank dat investeert in de private sector en technische assistentie verleent in zowel lage als middeninkomenslanden. Het kabinet is voorstander van een gelijktijdige kapitaalverhoging voor IBRD en IFC, om de coherentie en samenwerking tussen de verschillende onderdelen van de WBG en het bijbehorende instrumentarium te optimaliseren.

Om privaat kapitaal te mobiliseren neemt IFC een deel van het investeringsrisico van projecten op zich via verschillende instrumenten. Dit kan andere private partijen stimuleren om ook in een project te investeren. Nu IFC mede door inzet van Nederland meer gaat investeren in de armste ontwikkelingslanden en fragiele staten, nemen de risico’s van IFC en dus ook de kosten en het relatieve beslag op de balans (zogenaamd economisch kapitaal) toe. Om deze additionele kosten te kunnen dekken en leenvolumes uit te kunnen breiden verzoekt IFC om aanvullende kapitaalinleg van de lidstaten.

17

Kunt u per scenario van kapitaalverhoging voor IBRD en IFC aangeven wat de Nederlandse bijdrage in euro’s zou zijn?

Antwoord vraag 17 en 18, 19 en 24:

Uw Kamer is met de brief van 15 februari 2018 (nummer 26234–208) geïnformeerd over de stand van zaken rondom de onderhandelingen over de kapitaalverhoging, waarin een aantal mogelijke scenario’s is gepresenteerd. Het meest recente voorstel van de Bank behelst een kapitaalverhoging van 13 miljard dollar, waarvan 7,5 miljard voor IBRD en 5,5 miljard voor IFC. Onderstaand is de vergelijking opgenomen van de in de kamerbrief gepresenteerde scenario’s en het voorgestelde pakket.

Deze tentatieve bedragen zijn afhankelijk van de nog lopende onderhandelingen over de selectieve en algemene kapitaalverhoging. Indien het kabinet wil deelnemen aan de kapitaalverhoging, zal Nederland in 2019 de verplichting aan de IBRD en IFC moeten afgeven. Vanaf 2020 kan Nederland dan de kapitaalinleg over een periode van vijf jaar voldoen. Met door het CPB bij het CEP geraamde wisselkoersontwikkeling komt dat neer op een cumulatieve kapitaalstorting van 200–250 miljoen euro (240–295 miljoen dollar). In de desbetreffende jaren zullen binnen het ODA-budget hiervoor middelen gereserveerd moeten worden. De hiervoor benodigde budgettaire reservering is afkomstig van de begroting van Financiën en Nationale Schuld (IX), maar is tevens aan te merken als Official Development Assistance (ODA) en zal daarom ingepast moeten worden binnen het ODA-plafond. Gezien het revolverende karakter van deze inleg is het in begrotingstermen niet relevant voor het EMU-saldo, maar wel voor de EMU-schuld. Bij een aanvullende kapitaalinleg in de IBRD zal ook het Nederlands garantieplafond opgehoogd dienen te worden met naar verwachting 1,7 miljard euro. Mocht Nederland akkoord gaan met de kapitaalverhoging en besluiten er aan deel te nemen, dan zullen de budgettaire gevolgen hiervan door uw Kamer worden gevalideerd via het reguliere begrotingstraject. Uw Kamer ontvangt dan tevens het ingevulde kader risicoregelingen voor de ophoging van de IBRD-garantie.

18

Is het juist dat afhankelijk van verschillende scenario’s een extra kapitaalinjectie Nederland tussen de 100 en de 400 miljoen zou kosten voor IBRD en tussen de 140 en 200 miljoen voor IFC?

Zie antwoord vraag 17.

19

Waaruit zou een eventuele kapitaalinjectie door Nederland gefinancierd worden? Komt dit bovenop het budget voor ontwikkelingssamenwerking en hoe wordt dit gedekt?

Zie antwoord vraag 17.

20

Is de dynamische formule nog van kracht binnen de Wereldbank om zeggenschap van aandeelhouders te bepalen, waarbij zeggenschap voor 80% is gebaseerd op BBP en 20% op daadwerkelijke inleg van landen? Hoe hangt dit samen met de conclusie dat Nederland oververtegenwoordigd zou zijn qua inspraak? Als klein land met een relatief grote inleg waren wij ingevolge deze formule in het verleden toch juist ondervertegenwoordigd?

Antwoord vraag 20 en 31:

De dynamische formule – een verdeelsleutel op basis waarvan zal worden beoordeeld of een herverdeling van aandelen en stemgewichten van landen binnen de Bank via een selectieve kapitaalverhoging noodzakelijk is – is nog steeds van kracht bij de IBRD. Besluitvorming over de dynamische formule heeft in de Jaarvergadering van de Wereldbankgroep in 2016 plaatsgevonden en uw Kamer is hierover via de inzet voor, en het verslag van de Jaarvergadering geïnformeerd.

De formule bestaat uit twee onderdelen: economisch gewicht (80%; 5-jarig gemiddelde van BBP) en bijdragen aan de IDA (20%). De gouverneurs hebben in 2016 als een van de shareholding review principes afgesproken om deze formule als een van de allocatieregels te gebruiken voor toekomstige selectieve kapitaalverhoging om daarmee ondervertegenwoordiging van individuele landen te adresseren. Volgens deze dynamische formule is Nederland op dit moment oververtegenwoordigd binnen de IBRD. Dit wil zeggen dat het huidige aandeel van Nederland bij de IBRD (2,05%) hoger is dan het aandeel dat Nederland op basis van de dynamische formule zou moeten hebben (1,59%).

Zoals gemeld in het verslag, heeft Nederland zich in deze discussie constructief opgesteld en ingezet om de stem van ontwikkelingslanden binnen de Bank te vergroten. In de jaarvergadering hebben ontwikkelingslanden, aangevoerd door de grote opkomende economieën, ervoor gepleit om zoveel mogelijk gewicht te geven aan de variabele «economisch gewicht», terwijl Nederland gepleit heeft voor een aanzienlijk groter gewicht van IDA. In het Development Committee heeft Nederland zich gedistantieerd van de voorgestelde opzet van de formule, waarbij 80% gewicht wordt toegekend aan de economische omvang van landen (BBP) en slechts 20% gewicht aan de financiële bijdragen van landen aan IDA. Toepassing van de deze formule leidt volgens Nederland niet tot de beoogde geleidelijke en evenwichtige herverdeling van het aandeelhouderschap. Het levert een kleine groep van grote landen een nog groter aandeel op ten koste van de representatie van de meeste andere landen, waaronder ontwikkelingslanden en Nederland. Door het relatief geringe belang van IDA-bijdragen in de formule worden enerzijds opkomende economieën onvoldoende aangemoedigd om (naar rato) bij te dragen, terwijl anderzijds grote donoren zoals Nederland te weinig erkenning krijgen voor hun bijdragen.

Nederland heeft de Bank destijds opgeroepen om de uitkomst van de formule in een volgend stadium te verzachten, onder andere door een limiet te stellen aan hoeveel individuele aandeelhouders daadwerkelijk in aandeel achteruit mogen gaan. Daarbij moet er voldoende oog zijn voor de positie van kleine en middelgrote landen en het belang van IDA. Tegelijkertijd moet de samenstelling, structuur en regionale zetelverdeling van de Bestuursraad van de Bank niet ter discussie staan. In voorstellen voor een mogelijke selectieve kapitaalverhoging als onderdeel van de totale voorgestelde kapitaalverhoging – waar nog discussie over plaatsvindt – zijn deze principes goed gewaarborgd.

In aanloop naar de Voorjaarsvergadering wordt gesproken over de verhouding tussen een mogelijke selectieve kapitaalverhoging en een algemene kapitaalverhoging. Nederland zet in op een geleidelijke en evenwichtige herverdeling van aandelen en stemgewichten, die voor alle lidstaten beheersbaar is, bijvoorbeeld door de omvang van een selectieve kapitaalverhoging te beperken. De besluitvorming wordt mede op verzoek van Nederland gekoppeld aan de parallelle besprekingen over de algemene kapitaalverhoging.

21

Welke landen zitten er in de kiesgroep die Nederland vertegenwoordigt en wat is hun inzet in de kwestie?

Antwoord:

De landen in de kiesgroep van Nederland bij de Wereldbankgroep zijn Armenië, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Georgië, Israël, Macedonië, Montenegro, Moldavië, Roemenië en Oekraïne. Dit zijn overwegend lage middeninkomenslanden, maar een aantal behoort tot de hoge middeninkomenslanden. Het door de WBG voorgestelde pakket aan financiële en beleidsmaatregelen biedt alle aandeelhouders, inclusief de landen binnen de Nederlandse kiesgroep, meerwaarde onder meer door de absolute toename van financiering, nauwere samenwerking met klantlanden, en een versterkte focus op private sector. Daar staat tegenover dat bij de voorgestelde prijsverhogingen op IBRD-leningen zal worden gedifferentieerd naar inkomensniveau, waardoor een aantal kiesgroeplanden zal worden geconfronteerd met hogere rentetarieven.

22

Is (bij u) bekend wat besparingen op operationele uitgaven en lagere salarisniveaus kunnen opleveren? Zo ja, om welke bedragen gaat dit?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 11.

23

Hoe ziet de ideale mix van maatregelen, en dus nadrukkelijk ook met zogenaamde «interne kapitaalversterkende maatregelen», er concreet uit?

Antwoord:

In antwoord op vraag 11 heeft het kabinet de Nederlandse inzet ten aanzien van (additionele) kostenbesparende maatregelen toegelicht, alsmede hoe de voorstellen van het management daaraan tegemoetkomen.

Aan de inkomstenkant bevat het voorgestelde pakket daarnaast voorgenomen prijsverhogingen bij de IBRD voor langer lopende leningen met daarbij een differentiatie naar inkomensniveau van het ontvangende land, waarbij relatief rijkere landen een hogere rente betalen voor IBRD-leningen. Dit is in lijn met de inzet van het kabinet. Deze maatregel levert naar verwachting 1,6 miljard dollar op (bij gelijkblijvende looptijd van de leningenportefeuille). Tevens worden de IDA-afdrachten uit het netto-inkomen van IFC opgeschort, wat 1 miljard dollar oplevert en waar tegenover staat dat IFC een flink groter aandeel van zijn portefeuille in IDA-landen zal aanwenden.

Verder zet het Kabinet in op de financiële duurzaamheid van de Bank: indien het tot een kapitaalverhoging komt, moet dit een eenmalig besluit zijn waarna de Bank in ieder geval tot 2030 over voldoende financiële slagkracht beschikt, ook in periodes van mondiale economische tegenwind wanneer de Bank een anticyclische rol wil spelen. In het voorstel van het management wordt financiële duurzaamheid van de Bank gewaarborgd door het nieuwe institutionele raamwerk (IBRD Financial Sustainability Framework) dat onder meer mechanismen bevat waarin uitleenvolumes automatisch worden aangepast aan de transparante, duurzame Sustainable Annual Lending Limit en er buffers voor anticyclische financiering ten tijde van crises worden aangehouden.

24

Als een kapitaalinjectie zou plaatsvinden, betekent dit dat dit gefinancierd zou worden uit de intensiveringsmiddelen ODA en dat het ODA-plafond met een kapitaalinjectie niet verruimd zou worden?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 17.

25

Nederland zet in op klimaatrelevante investeringen onder IBRD. Hoeveel van de investeringen onder IBRD zijn momenteel klimaatrelevant en hoeveel dragen bij aan het aanpakken van de oorzaak en opvang van migratiestromen?

Antwoord:

De WBG heeft zich tijdens de Jaarvergadering in Lima in 2015 gecommitteerd aan het verhogen van het percentage klimaatfinanciering van 21% naar 28% van het totale portfolio in 2020. Met het voorgestelde pakket voor kapitaalverhoging en geïntegreerde beleidsaanpassingen is dit streefpercentage verder verhoogd naar gemiddeld ten minste 30% in 2020–2023 bij de IBRD met ambitie om dit op zijn minst vast te houden of verder te vergroten tot 2030. IFC streeft er naar minimaal 35% in 2030 en 32% gemiddeld over 2020–2030 in klimaatprojecten te investeren. Dat is volgens de WBG cumulatief 50 miljard dollar meer dan zonder kapitaalverhoging voor de IBRD. Voor de Wereldbankgroep als geheel is dat 95 miljard dollar meer (1,7 keer meer dan zonder het pakket).

Welk deel van de leningen en investeringen tot 2030 gebruikt zal worden voor vluchtelingenopvang en het aanpakken van grondoorzaken van migratie hangt af van de financieringsbehoefte van de klantlanden en vindt plaats in afstemming met andere internationale actoren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13, is wat het Kabinet betreft een focus van de IBRD en IFC op stabiliteit, conflictpreventie, klimaat, onderwijs en werkgelegenheid een belangrijke voorwaarde om met het voorstel voor een kapitaalverhoging akkoord te gaan.

26

Ten koste van welke andere uitgaven op het ODA-deel van de begroting zal een eventuele kapitaalverhoging worden gefinancierd?

Antwoord:

De verwachte kapitaalinleg van Nederland ten behoeve van de kapitaalverhoging van de IBRD en IFC bedraagt 200–250 miljoen euro, te betalen over een periode van 5 jaar (2020–2024). De eventuele kapitaalinleg in de IBRD en IFC is afkomstig van de begroting van het Ministerie van Financiën, maar is tevens aan te merken als Official Development Assistance (ODA) en zal daarom ingepast moeten worden binnen het ODA-plafond. In de desbetreffende jaren zullen hiervoor binnen het ODA-budget middelen moeten worden gereserveerd. Dit zal via het reguliere begrotingstraject ter goedkeuring aan uw Kamer worden voorgelegd.

27

Kunt u toelichten welke concrete doelstelling de regering graag zou zien met betrekking tot het percentage aan jaarlijkse commiteringen van de Wereldbankgroep aan klimaatprojecten? Welk percentage hoger dan 28% in 2020 acht u haalbaar en wenselijk?

Antwoord:

Conform de inzet van het kabinet heeft de WBG de ambities voor klimaatfinanciering na 2020 verhoogd als onderdeel van het pakket van beleidsmaatregelen en kapitaalverhoging, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 25

28

Welk percentage van een eventuele kapitaalverhoging van de Wereldbankgroep moet wat u betreft ten goede komen aan projecten die klimaatverandering tegengaan?

Antwoord:

In 2016 kwam van de totale klimaatfinanciering van de Wereldbank ongeveer tweederde ten goede aan projecten en programma’s die klimaatverandering tegengaan (klimaatmitigatie). Bij de discussies over klimaatfinanciering benadrukt Nederland het belang van het financieren van projecten gericht op aanpassing aan klimaatverandering (klimaatadaptatie). Omdat dit soort projecten meestal moeilijker rendabel te maken zijn dan klimaatmitigatieprojecten, en dus minder aantrekkelijk zijn om te financieren, is een 50–50 verdeling tussen financiering van mitigatie en adaptatie moeilijk realiseerbaar. Bovendien genereren klimaatmitigatieprojecten vaak een inkomen dat kan worden ingezet ter subsidiëring van adaptatieprojecten. Het aandeel adaptatieprojecten in armere (middeninkomens)landen ligt doorgaans hoger, omdat de gevolgen van klimaatverandering daar ook het meest voelbaar zijn. Zoals in antwoord op vraag 27 uiteengezet, zullen de streefpercentages voor klimaatfinanciering van IFC en IBRD bij de voorgestelde kapitaalverhoging toenemen. Aangezien de armere (middeninkomens)landen relatief het meest zullen profiteren van de kapitaalverhoging, zal het aandeel adaptatieprojecten naar verwachting stijgen.

29

Kunt u een concreet aandeel noemen dat Nederland graag door de Bank zelf aan kapitaalversterking van de totale behoefte ingevuld ziet worden als voorwaarde om eventueel ook tot een injectie over te gaan?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 23.

30

Eerder sprak het kabinet de inzet uit dat Nederland er bij de Wereldbank op aandringt dat zij een werkprogramma met duidelijke doelstellingen en afrekenbare targets hanteert. Is dit een voorwaarde voor een eventuele kapitaalinjectie en in hoeverre kan hieraan tegemoet gekomen worden door de Wereldbank?

Antwoord:

Nederland heeft steeds bepleit dat een Better Bank de basis moet vormen voor een eventuele Bigger Bank via een kapitaalverhoging. Sinds de vaststelling van de Forward Look-strategie van de WBG in 2016 heeft Nederland daarom aangedrongen op een vertaling van de beleidsvoornemens uit de strategie naar concrete doelstellingen en beoogde resultaten. De strategie vormt de basis voor de uitvoering van de kerndoelstellingen van de Bank, namelijk het beëindigen van extreme armoede en het bevorderen van gedeelde welvaart in 2030.

Mede door inzet van Nederland rapporteert de WBG bij elke Voorjaars- en Jaarvergadering over de voortgang van de implementatie van de strategie. Een eventuele kapitaalverhoging stelt de WBG in staat om de strategie uit te voeren. Het Kabinet is positief over de mate waarin de WBG is tegemoetgekomen aan de Nederlandse inzet. Zo zijn in het werkprogramma van de Forward Look concrete doelstellingen opgenomen voor het mobiliseren van private financiering voor ontwikkelen en voor de middelen die worden besteed aan de aanpak van klimaatverandering en genderongelijkheid. Ook heeft de WBG doelstellingen opgenomen voor verdere kostenefficiëntie in de periode tot 2030, ter waarde van 1,8 miljard dollar bovenop bestaande besparingen (van 4,8 miljard dollar).

31

Nederland heeft er in het verleden op aangedrongen om de dynamische formule voor inspraak aan te passen zodanig dat landen die financieel relatief veel inleggen (zoals Nederland) meer inspraak krijgen. Staat dat nog op de agenda en wat is de haalbaarheid hiervan?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 20.

32

Is het juist dat bij selectieve kapitaalverhoging Nederland wel wordt aangesproken om een bedrag in te leggen, maar tegelijkertijd minder inspraak krijgt?

Antwoord:

In antwoord op vraag 20 is het Kabinet ingegaan op de vormgeving en implicaties van de dynamische formule en op de discussies ten aanzien van de selectieve kapitaalverhoging en de Nederlandse positie daaromtrent. Nederland zal bij een selectieve verhoging (Selective Capital Increase, SCI) hoe dan ook achteruitgaan in stemgewicht. Of dit gepaard gaat met extra kapitaalinleg van Nederland als onderdeel van de selectieve kapitaalverhoging, hangt af van het besluit over de vormgeving van de SCI. Als het aandeel van landen in de totale SCI gebaseerd wordt op de dynamische formule, zal ook Nederland als oververtegenwoordigd land een deel moeten inleggen naar rato van de vertegenwoordiging volgens de dynamische formule. Als de vraag wie mag meedoen aan de SCI (geheel of voor een deel) wordt gebaseerd op het feit of een land over- of ondervertegenwoordigd is volgens de dynamische formule, hoeft Nederland geen extra kapitaal in te leggen als onderdeel van SCI. In dit laatste geval gaat het wel harder achteruit in stemgewicht.

33

Heeft u een overzicht van het huidige kapitaal in IBRD, IFC en IDA en welk aandeelhoudend land verantwoordelijk is voor welk percentage van de inleg daarvan? Dit om een beeld te krijgen van de huidige bijdrage van diverse landen. Kunt u daarbij ontwikkelingslanden afzetten tegen ontwikkelde landen?

Antwoord:

In de bijlage bij het verslag van de Jaarvergadering van de Wereldbankgroep heeft uw Kamer een overzicht ontvangen van de Nederlandse bijdragen aan de Wereldbankgroep, en het aandeel binnen het huidige kapitaal in de IBRD, IFC en IDA. In de 2017 Financial Statements van de IBRD2 en IDA3 en IFC4 vindt u een meest actueel overzicht van de aandeelverhoudingen bij de genoemde onderdelen van de Wereldbankgroep.

34

Hoe staat het met de anti-fraude aanpak van de Bank en meer specifiek: hoe is het afgelopen met de audit naar fraude in Mozambique?

Antwoord:

De Wereldbangroep beschikt over verschillende instrumenten om projecten te beschermen tegen malversaties. De WBG heeft speciale regelgeving en een Vicepresident voor integriteit om fraude en corruptie te voorkomen, tegen te gaan en te bestraffen. De Vicepresident van de WBG voor integriteit rapporteert jaarlijks in een verslag over de inzet van de WBG tegen fraude en corruptie.5

In het verslag van de Jaarvergadering van oktober 2016 heeft het Kabinet uw Kamer geïnformeerd over het tegengaan van fraude en onjuist rapporteren bij de besteding van hulpgelden in Mozambique (Kamerstuk 26 234, nr. 194). Op 14 september 2017 heeft het Kabinet uw Kamer geïnformeerd over de bevindingen van de audit naar de fraude in Mozambique die op 13 mei 2017 is overhandigd aan het Mozambikaanse Openbaar Ministerie (OM) (Kamerstuk 33 625, nr. 249). De Mozambikaanse president Nyusi verklaarde daarop het OM alle ruimte te geven het strafrechtelijk onderzoek naar verborgen leningen voort te zetten. Het onderzoek van het Mozambikaanse OM is nog niet afgerond. Eind januari 2018 verklaarde het OM dat momenteel nationaal en internationaal verder bewijs wordt verzameld. Het inwinnen van informatie bij buitenlandse instanties is een tijdrovend proces. Verder heeft het OM bij de Mozambikaanse Rekenkamer een aanklacht ingediend om bij de fraude betrokken ambtenaren aansprakelijk te stellen.

Het Kabinet blijft nauwlettend toezien op hoe de Mozambikaanse overheid opvolging geeft aan het strafrechtelijk onderzoek en verdere stappen neemt richting financieel herstel. Het IMF blijft zich kritisch opstellen richting de Mozambikaanse regering. Mozambique voldoet momenteel nog niet aan de Nederlandse voorwaarden voor hervatting van hulp via de centrale overheid. Het kabinet houdt daarom voorlopig vast aan de opschorting van de hulp via de centrale overheid. De voorziene Nederlandse bijdragen worden via alternatieve kanalen ingezet. De Bank is steun blijven verlenen voor de financiering van ontwikkelingsprojecten in Mozambique.

35

Kunt u nader specificeren wat u bedoelt met dat Nederland onderkent dat «beperkt» ruimte moet worden gemaakt voor vergrote inspraak van ontwikkelingslanden en economieën? Welke mate van het vergroten van inspraak is voor Nederland niet langer acceptabel?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 32.

36

Wat vindt u van de stellingname van de Verenigde Staten dat de Wereldbank via IBRD teveel investeert in landen die voldoende capaciteit hebben zichzelf te financieren, zoals China?

Antwoord:

Nederland is er voorstander van dat de IBRD ook in hoge middeninkomenslanden investeert die nog niet aan alle criteria voldoen voor graduatie uit de IBRD.

Het financieren van ontwikkelingsactiviteiten in deze landen is onder meer belangrijk voor risicospreiding van de IBRD. Projecten en programma’s in deze landen zijn namelijk doorgaans minder risicovol, waardoor de banken daarvoor minder kapitaal van aandeelhouders op hun balans hoeven aan te houden. Tegelijkertijd betalen hoge middeninkomenslanden deze leningen wel volledig terug inclusief een renteopslag waarmee de operationele kosten worden betaald en inkomen verdiend. De projecten in hoge middeninkomenslanden leveren daarmee een netto-inkomen op dat ingezet kan worden voor subsidiëring van projecten in lagere inkomenslanden of voor kapitaalgroei om zo de financieringscapaciteit van de IBRD verder te vergroten. Zonder projecten in hoge middeninkomenslanden loopt het netto-inkomen van de IBRD terug en concentreert de leningenportefeuille zich in risicovollere lage middeninkomenslanden, waardoor de financieringscapaciteit van de IBRD terugloopt.

Verder hebben hoge middeninkomenslanden nog veel ontwikkelingsuitdagingen waar de expertise van ontwikkelingsbanken meerwaarde kan bieden, ook vanwege kennisoverdracht ten aanzien van bijvoorbeeld de sociale en milieustandaarden, risicomanagement en projectstructurering.

Nederland pleit wel voor een meer gerichte inzet in deze landencategorie op activiteiten die een sterk katalytisch of leereffect hebben en/of bijdragen aan mondiale publieke goederen. Bovendien pleit Nederland voor een meer systematische toepassing van het IBRD-graduatiebeleid. Zo pleit Nederland voor gerichtere aandacht van de IBRD in landen die de inkomensgrens hebben bereikt waarbij de discussie over graduatie uit de IBRD begint, op het versterken van beleid en instellingen die duurzame graduatie uit de IBRD mogelijk maken. Aan deze beide punten wordt tegemoetgekomen in het voorgestelde pakket voor beleidsmaatregelen en kapitaalverhoging. Verder stelt de Bank nieuwe beprijzingsregels voor op leningen van de IBRD, waaronder hogere prijzen op langlopende leningen aan rijkere middeninkomenslanden. Dit levert de IBRD tot 2030 cumulatief 1,6 miljard dollar aan extra inkomsten op en stelt de Bank beter in staat om additioneel te blijven ten opzichte van de private sector en in te spelen op toegenomen vraag naar ontwikkelingsfinanciering bij klantlanden uit verschillende inkomenscategorieën.

37

Welke aanspraak maakt China momenteel op leningen/financiering vanuit de Wereldbank? Zijn er andere als economische grootmacht aan te merken die momenteel gebruikmaken van instrumenten van de Wereldbank? Zo ja, welke?

Antwoord:

In 2016–2017 heeft de IBRD 2,4 miljard dollar geleend aan China en IFC 3,2 miljard dollar. De G7-landen komen niet in aanmerking voor financiering van de WBG. Van de zeven landen met de grootste economie, gebaseerd op nominaal bruto binnenlands product, maken China en India gebruik van instrumenten van de WBG.

38

Heeft de private-sector strategie van de Wereldbank zich voldoende bewezen en zo ja, op welke wijze?

Antwoord:

President Jim Kim lanceerde bij de Voorjaarsvergadering van april 2017 de zogenaamde Cascade-benadering, die bij de daaropvolgende Jaarvergadering van oktober 2017 door de lidstaten is besproken in het Development Committee. Nederland steunt dit door de WBG ontwikkelde beleid waarmee de WBG een stapsgewijze benadering hanteert om waar mogelijk de private sector te betrekken bij de financiering van ontwikkelingsprojecten («privaat waar het kan, publiek waar het moet»). Momenteel wordt WBG-personeel gestimuleerd en getraind om de nieuwe benadering in de praktijk toe te passen. De WBG probeert de nieuwe benadering momenteel ook uit in een aantal pilotlanden. Nederland zal toezien op de implementatie van de nieuwe benadering en bepleit dat de WBG minder nadruk legt op het volume van de eigen bijdrage aan ontwikkelingsprojecten, maar meer als katalysator voor ontwikkelingsfinanciering optreedt.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

IBRD 2017 Financial Statements, p. 86.

X Noot
3

IDA 2017 Financial Statements, p. 61.

X Noot
4

IFC Financials 2017, p. 58.

Naar boven