26 234 Vergaderingen Interim Committee en Development Committee

Nr. 114 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 12 mei 2011

De vaste commissie voor Financiën1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 12 april 2011 overleg gevoerd met staatssecretaris Weekers van Financiën en staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken over:

  • de brief van de minister van Financiën d.d. 29 maart 2011 met de geannoteerde agenda van de voorjaarsvergadering van het IMF en de Wereldbank (26 234, nr. 112);

  • de brief van de minister van Financiën d.d. 2 november 2010 ter aanbieding van het verslag van de vergaderingen van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) en het Development Committee (DC), alsmede het verslag van het kiesgroepoverleg (26 234, nr. 108);

  • de brief van de minister van Financiën d.d. 25 november 2010 met een overzicht van bijdragen aan het IMF (26 234, nr. 109);

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 22 februari 2011 met een verslag van de onderhandelingen over de 16de middelenaanvulling van de International Development Association (32 500-V, nr. 149);

  • de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 4 april 2011 met een lijst van vragen over het verslag van de IDA 16-onderhandelingen (32 500-V, nr. 162);

  • de brief van de minister van Financiën d.d. 16 maart 2011 over de quotaverhoging van het Internationaal Monetair Fonds (26 234, nr. 110).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Dezentjé Hamming-Bluemink

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Pechtold

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Berck

Voorzitter: Tony van Dijck

Griffier: Berck

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Tony van Dijck, Harbers, Hachchi, Dikkers, Blanksma-van den Heuvel, El Fassed en Irrgang,

en staatssecretaris Weekers van Financiën en staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

De voorzitter: Dames en heren, welkom. Vandaag is aan de orde het algemeen overleg over het IMF en de Wereldbank met de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van Financiën. Deze laatste vervangt de minister van Financiën. Ik heet ook de aanwezigen in de zaal, het publiek, welkom. Er is voor dit AO tweeënhalf uur uitgetrokken. Ik verzoek de leden daarom om zich te beperken tot de hoofdlijnen en leg een spreektijd vast van vijf minuten per woordvoerder. Dan blijft er ruimte voor interrupties bij de beantwoording. Laten wij geen tijd verliezen en gelijk van start gaan met de heer Harbers van de VVD-fractie.

De heer Harbers (VVD): Voorzitter. Voorafgaand aan dit overleg werd ik uitgedaagd door de heer Irrgang, die zei: je gaat het toch niet weer over IJsland hebben? Laat ik dat niet doen, maar gewoon even de staatssecretaris erop attenderen dat hij dit weekend op de voorjaarsvergadering heel vaak de aandacht van het IMF voor de positie van IJsland kan vragen. Daarbij moet hij duidelijk maken dat IJsland in gebreke blijft, ook in relatie tot het IMF-herstelprogramma.

Bij de voorbereiding van het debat van vandaag kreeg ik het gevoel dat er een belangrijke fase is aangebroken in het bestaan van het IMF. Er wordt gesproken over herverdeling van zetels; meer aansluiten bij de wereldverhoudingen. Er is een sluimerend debat gaande, hoewel dat niet expliciet op de agenda van vandaag staat, over de vraag hoe het IMF zich verhoudt tot bijvoorbeeld de G20. Dat riep bij mij de vraag op of de regering eigenlijk een fundamentele positie heeft over hoe Nederland in die internationale financiële wereld staat. Hoe ziet de staatssecretaris in de toekomst de rollen van het IMF en de G20: naast elkaar, bij elkaar? Hoe gaat Nederland om met het gegeven dat de oude Westerse wereld invloed verliest ten koste van opkomende economieën? Waar wil Nederland in zitten en wat betekent het als Nederland niet langer zitting heeft in een gremium of zijn invloed kleiner ziet worden? Daarbij past ook de discussie over de Europese zetels in het IMF zelf. Zoals bekend, moeten er twee ingeleverd worden. De regering verkent op dit moment op welke wijze Nederland een rol van formaat kan blijven spelen in de board. Komt dat vraagstuk in de Voorjaarsvergadering nog aan de orde? Hoe staat het ermee? Wanneer verwacht de regering een concreet voorstel te kunnen doen?

Nederland staat voor de taak om mee te helpen aan het ophogen van het vermogen van het IMF, conform internationale afspraken. Ik heb dat gegeven wel even geplaatst naast de evaluatie die eerder dit jaar verscheen waaruit bijvoorbeeld bleek dat het IMF een verbetering van de governance kan gebruiken. In het evaluatierapport van januari staat onder meer dat het IMF leidt aan een teveel aan groepsdenken en dat de interne mechanismen van het IMF niet de internationale kredietcrisis hebben zien aankomen. Het IMF is nu verbeteringen aan het doorvoeren, maar ik roep de staatssecretaris op om hier echt bovenop te zitten. Aan de ene kant zitten wij financieel, voor miljarden, verankerd in het IMF. Nederland moet dan wel het gevoel hebben dat het geld goed besteed wordt, het IMF echt de luiken openzet en het niet te veel naar binnen gericht is. Aan de andere kant moet het hele stelsel aan verbeteringsmaatregelen dat het IMF wil doorvoeren niet ertoe leiden dat de organisatie van het IMF verder uitdijt om problemen in de toekomst te zien aankomen. Het gaat echt om een verbetering van het interne functioneren, om het elkaar scherp houden. In dat opzicht moet ons het gevoel worden gegeven dat het geld in IMF-verband goed besteed wordt.

De komende voorjaarsvergadering vindt plaats tegen de achtergrond van een aantal zorgen. De wereld is aan het herstellen van een economische crisis. Recent heeft het IMF de zorg uitgesproken dat het herstel ongelijkmatig gaat. In het licht van wat ik net zei over groepsdenken zegt het IMF er gelijk bij dat grote bedreigingen op dit moment afwezig zijn. Dan zijn het dus geen bedreigingen maar eerder zorgen. Die zorgen betreffen landen die achterblijven en landen die ver voorop gaan lopen. In dat verband lijkt me ook dat er, hoewel er de laatste tijd heel veel aandacht is geweest voor de euro en Europa, alle reden is om indringend te kijken naar de positie van de Verenigde Staten. De Fed heeft de geldhoeveelheid enorm verruimd en de budgettaire situatie van zowel de federale overheid als sommige staten is penibel. Hoe kijkt Nederland hiertegen aan? Hoe zorgen we ervoor dat er voor dat soort problemen op mondiaal niveau aandacht is? Het is niet de bedoeling dat de aandacht voortdurend gericht is op de positie van de euro.

Aan de andere kant van de wereld, in Azië, zien wij een niet vrij verhandelbare Chinese renminbi. Hoe lang vindt Nederland het in IMF-verband aanvaardbaar dat deze munt niet vrij verhandeld kan worden? Hoe wil Nederland zich sterk maken om dit deel van de internationale valutaonevenwichtigheden weg te nemen? Bovendien is er een tegenstrijdigheid. Aan de ene kant zegt Nederland voorstander te zijn van opname van de Chinese renminbi in de SDR-eenheid, maar alleen als deze vrij verhandelbaar wordt. Nu hebben wij pas geleden op die G20-bijeenkomst in China gezien dat het eerste wel lijkt te gaan gebeuren en dat die renminbi wel in de SDR gaat, maar niet dat China al aanstalten maakt om de munt vrij verhandelbaar te maken. Dan zijn wij weer in de aap gelogeerd. Hoe stelt Nederland zich hiertegen teweer?

Dan de hervorming van het internationaal monetair stelsel. Er liggen diverse voorstellen ter versterking van het IMS voor. Nederland vindt dat deze instrumenten gekoppeld moeten zijn aan disciplinaire mechanismen en tot doel moeten hebben om onevenwichtigheden aan te pakken. Op dit punt is de geannoteerde agenda zo goed als leeg. Mijn vraag is dan ook: hoe gaan wij dat doen? Dat blijft eigenlijk net zo vaag als het scorebord waarover wij nu spreken in eurozoneverband. Ik stel daarom maar dezelfde vraag die ik zo vaak in relatie tot de Ecofin stel: wij spreken straks toch niet iets af in IMF-verband waardoor goed presterende landen als Nederland hun prestaties omlaag moeten brengen omdat andere landen geen handelsoverschotten hebben, zoals Nederland heeft met zijn goed presterende economie?

Ik maak tot slot een paar opmerkingen over de Wereldbank. Er is sprake van een nieuw leeninstrument zonder dat duidelijk wordt waar het precies over gaat. Gaat het uit bestaande middelen van de Wereldbank of moet er straks een additioneel beroep worden gedaan op landen om daar funding voor te verzorgen? Ik vroeg mij ook af in hoeverre de principes waarop het Wereldbankbeleid rust, passen bij de veranderde inzichten van Nederland met betrekking tot het beleid voor ontwikkelingssamenwerking. Als daar discrepantie in zit, is het plan dan om de Nederlandse bijdrage ook in dat licht opnieuw te bezien?

Ook in dit verband wordt een scorecard genoemd als nieuw instrument. Werkt deze straks alleen voor de Wereldbank zelf en een klein aantal instellingen? Is het niet zinniger om te werken aan bredere manieren om scores te meten, die wij voor alle multilaterale kunnen gebruiken. Als iedereen zijn eigen ranglijst maakt en daarin bovenaan eindigt, dan heeft het niet zo vreselijk veel zin.

Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Gisteren zei het IMF dat de wereldeconomie in 2011 en 2012 met ongeveer 4,5% groeit. Het mag duidelijk zijn dat louter een hoge economische groei de armoede en de werkeloosheid in de wereld niet zal bestrijden. De fractie van D66 vindt het dan ook belangrijk dat het IMF en de Wereldbank de uitdagingen van de 21ste eeuw aankunnen. Ik begin bij het IMF. De G20 heeft in het najaar van 2010 een akkoord bereikt over een pakket hervormingen. Ik ga graag in op twee punten: de quotamiddelen en de samenstelling van de raad van bewindvoerders. Om de legitimiteit en de effectiviteit van het IMF te vergroten, zijn de quota verdubbeld. Nederland zal ongeveer 4 mld. extra beschikbaar moeten hebben voor het IMF. Welke impact heeft dit voor Nederland? Europa zal in de raad twee zetels inleveren. Mijn fractie is voor meer ruimte voor opkomende landen in multilaterale instellingen, waarbij zij een stevige positie voor Nederland handhaaft. Dat geldt zowel voor de VN en de Wereldhandelsorganisatie als voor het IMF en de Wereldbank. Het kabinet heeft gezegd dat het meer wil samenwerken met andere landen, maar volgens mij heeft het nooit bevestigd dat het voor een Beneluxzetel zal pleiten. Ik heb wel kunnen lezen dat de minister binnen enkele weken een doorbraak verwacht. Komt deze doorbraak zaterdag en kan de staatssecretaris een tipje van de sluier oplichten?

Ten aanzien van de rol van het IMF voor en tijdens de economische crisis heeft mijn fractie met belangstelling kennis genomen van de evaluatie van het Independent Evaluation Office. Volgens de onderzoekers had het IMF te weinig aandacht voor het besmettingsgevaar van de crisis. Daarnaast was er sprake van groepsdenken en een gebrek aan prikkel voor interne samenwerking. De maatregelen worden in de brief zeer algemeen geformuleerd. Ik vraag de staatssecretaris dan ook hoe de afdelingen binnen het IMF intensiever gaan samenwerken. Hoe zorgen wij ervoor dat het IMF voortaan met één heldere stem spreekt over mondiale risico's?

In relatie tot de Wereldbank het volgende. De agenda voor het komende weekend is volgens de laatste stukken nog niet vastgesteld, maar de D66-fractie vindt het in ieder geval goed dat Nederland probeert om voedselzekerheid en voedselprijzen op de agenda te zetten. De Arabische Lente, de droogte in de gebieden rond de Zwarte Zee en in Argentinië en de hevige regenval dragen bij aan aanhoudende prijsstijgingen van voedsel. De voedselprijzen zijn de afgelopen maanden gedaald, voor het eerst in acht maanden, maar wij hebben nog altijd te maken met recordprijzen. Mijn fractie vindt dat zorgwekkend. Ik hoor graag de inzet van het kabinet op dit punt. Wat kan volgens de staatssecretaris de rol zijn van de Wereldbank? Hoe kan de Wereldbank bijdragen aan de transparantie van de voedselmarkt? De bestuursvoorzitter van Unilever pleitte dit weekend voor openbaarmaking van posities van speculanten op de voedselmarkt. Wat vindt het kabinet hiervan? Kan de staatssecretaris vragen of het IMF en de Wereldbank de rol van speculanten kunnen onderzoeken en in kaart kunnen brengen?

Ik eindig graag met de International Development Association, de IDA. De IDA-uitgaven vervijfvoudigen. Mijn fractie vindt dat onwenselijk in tijden van grote bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking. Tijdens de begrotingsbehandeling is het amendement-El Fassed/Hachchi ingediend. Daarmee werd beoogd, de extra korting van 50 mln. op het MFS-subsidiekader ongedaan te maken. Vanmiddag is in de Eerste Kamer een motie aangenomen, gesteund door alle fracties behalve die van de VVD, om de extra bezuinigingen op MFS ongedaan te maken. Dit lijkt mij een goede kans voor dit kabinet om de motie van de ChristenUnie-fractie uit te voeren en onze IDA-bijdrage aan te passen. Is het kabinet bereid om hiernaar te kijken?

Mevrouw Dikkers (PvdA): Voorzitter. Ik dank beide staatssecretarissen voor hun stukken en ik dank met name staatssecretaris Knapen voor de uitgebreide beantwoording van de vragen over de Wereldbank. Via hem dank ik ook zijn ambtenaren want dat is een hele klus geweest, dat zag ik wel. Ik zal mij beperken tot het onderwerp van de Wereldbank en ik ga daarbij in op drie onderdelen: het toezicht op de besteding van de middelen van de Wereldbank, de controle daarop en de bilaterale hulp aan ontwikkelingslanden.

Toen ik de laatste keer in Ghana was, reisde ik naar het noorden. Daar was een weg aangelegd naar een dorpje waar een plas was met allemaal huizen erop. Daar ontving men sinds kort toeristen, waarmee men een enorme inkomstenbron had. Die weg was aangelegd door de Wereldbank, met geld van de Wereldbank. Ik ben heel kritisch op de Wereldbank, maar dit was een voorbeeld van een uitgave waarvan ik erg gelukkig werd. Je zag dat met een stuk asfalt een enorme boost was gegeven aan de lokale economie. Mensen konden daadwerkelijk de toekomst in eigen hand nemen. Ik vind het erg interessant dat de Wereldbank zorg draagt voor dergelijke dingen. De Wereldbank opereert echter zonder nadrukkelijk toezicht van de Kamer en zonder controleerbare politieke sturing. Dat is in elk geval voor ons moeilijk te doen. Ik vind dat onacceptabel gelet op de bedragen die in de Wereldbank omgaan en de invloed van de Wereldbank op het leven van gewone mensen of de staatsschuld die ontwikkelingslanden aangaan en waar gewone mensen in ontwikkelingslanden de rekening voor moeten betalen. In de begroting is een groei voorzien van de middelen die naar de Wereldbank gaan. Ik zou dat gepaard willen zien gaan met een grotere parlementaire controle daarop. Ik begrijp wel dat dit aan de Kamer is, maar ik zou graag het jaarverslag van de bank en de jaarplannen in de Kamer willen bespreken.

De controle door het Nederlandse parlement is mager, evenals de controle op de inkomende Wereldbankmiddelen door parlementen in ontwikkelingslanden. Er is natuurlijk sprake van een groei; ik heb dat ook gezien. De «old parliamentarian network on Worldbank» doet goed werk. De parlementaire controle is gegroeid, maar nog niet genoeg. Ik vraag de staatssecretaris om daar nog meer energie in te steken, zodat de leningen die de komende jaren bij de Wereldbank worden afgesloten, gedragen worden door de parlementen in ontwikkelingslanden.

Wij hebben onlangs een debat gevoerd over het Global Fund in relatie tot aids, TB en malaria. Dat Global Fund heeft een prachtig systeem om corruptie in kaart te brengen. Hoe spijtig het ook is dat corruptie voorkomt, ook met de middelen van het Global Fund, is het goed dat inzichtelijk wordt gemaakt waar het misgaat. De Wereldbank heeft een dergelijk systeem niet. De staatssecretaris stelt in de beantwoording van de vragen over het anticorruptiesysteem dat de Wereldbank een robuust systeem heeft. Ik dacht toen even: zal ik rusten en tevreden zijn met het antwoord «robuust»? Ik doe dat echter toch maar niet. Ik zet daar vraagtekens bij, ook gelet op het lijstje van landen waaraan IDA-leningen worden verstrekt, zoals Nigeria, één van de meest corrupte landen ter wereld: 65% van de begroting van vorig jaar was «unaccounted for». Zelfs de Nigeriaanse overheid kon niet vertellen waar 65% van de begroting gebleven was. Als de Wereldbank dan zegt dat het een «robuust» systeem heeft om corruptie in kaart te brengen, dan heb ik daarover mijn twijfels. Ik hoor graag van de staatssecretaris horen hoe hij komt tot het oordeel «robuust», wanneer hij fraudezaken op zijn bureau krijgt en of die dan besproken worden. In welk gremium gebeurt dat dan? Kan dat gedeeld worden met de Kamer? Ik ben benieuwd of dat al eens heeft geleid tot terugvordering van middelen.

De Wereldbank geeft begrotingssteun aan regimes waarbij wij vraagtekens zetten. Zo gaat een half mld. naar Nigeria. Uit het lijstje van landen die steun ontvangen, blijkt vooral dat het geld geopolitiek wordt uitgegeven. Door geld te geven aan Pakistan, nummer 114 op de Transparancy Index for Corruption, Ethiopië, nummer 115, Nigeria, nummer 134, kun je voorzichtig constateren dat het Westen in ieder geval het eigen belang in de regio wil veiligstellen. Dat kan het kabinet best doen, maar laat het daarover dan wel eerlijk zijn. Zeg niet: wij geven ontwikkelingsgeld aan deze regimes en daarmee bestrijden wij de armoede. Het is zuur dat de gewone man en vrouw in de landen waaraan een lening verstrekt is deze moeten terugbetalen. Overigens moeten ook onze eigen belastingbetalers dat doen. Zulk geopolitiek beleid, verkocht als ontwikkelingssamenwerking, holt het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking uit. Ik kan dat in elk geval niet goed uitleggen. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij dat soort bestedingen in landen die corrupt zijn op verjaardagen uitlegt. Wellicht kan ik leren van de uitleg die hij aan iedereen geeft en kan ik die gebruiken op de dagen waarop ik ter verantwoording wordt geroepen.

Nederland stopt met het steunen van de Democratische Republiek Congo. Wij horen binnenkort om welke reden dat gebeurt. Het land krijgt wel begrotingssteun van de Wereldbank. Hoe weegt de staatssecretaris dat? Ik ben voorstander van effectieve ontwikkelingssamenwerking. Ik snap ook dat ontwikkelingssamenwerking investeren met onverzekerd risicokapitaal is, dat je daarmee risico's loopt en dat daarmee van alles misgaat. Ik snap dat. Mijn fractie is ook niet te beroerd om die risico's te accepteren en daarover het debat aan te gaan. Dan moet het echter wel zo zorgvuldig mogelijk gebeurd zijn. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij de interne processen bij de Wereldbank wil verbeteren.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Voorzitter. Aan de orde zijn het IMF en de Wereldbank. Aanstaand weekend reist de staatssecretaris af naar Washington. Ik denk dat beide staatssecretarissen afreizen naar de voorjaarsvergadering in Washington. Een half jaar geleden voerden wij hier ook een debat met elkaar ter voorbereiding van de jaarvergadering van IMF/Wereldbank. De huidige staatssecretaris, de heer Weekers, zat toen niet daar, maar juist hier, in de Kamer. Hij was toen heel kritisch op het IMF en de Wereldbank. Hij pleitte toen echt voor een Bretton Woods nieuwe stijl. Wat hij daarmee precies bedoelde, was niet helemaal duidelijk. Ik zou echter zeggen: staatssecretaris, leg het eens uit, u hebt alle credits om aan te geven wat u als staatssecretaris ziet als een Bretton Woods nieuwe stijl. U kunt in elk geval de daad bij het voegen.

Met name het IMF en de rol van het IMF staan wereldwijd hoger op de politieke agenda dan ooit tevoren. Sinds het uitbreken van de kredietcrisis heeft het IMF enorm aan belang gewonnen. Een cruciale rol in het tot stand brengen van de stabilisatie van het economische en monetaire is aan de orde van de dag. Er zijn twee enorme problemen in de wereldeconomie op dit moment zichtbaar: de schuldencrisis en de problematiek met de financiële sector. De schuldencrisis en de positie van de financiële sector zijn ook heel nauw met elkaar verbonden. Mijn fractie is ervan overtuigd dat het IMF bij het oplossen van deze problemen een cruciale rol speelt, qua expertise en financiële steun. Het IMF zal met name de rol van de verbondenheid tussen die landen zichtbaarder moeten maken. Onze bewindvoerder, de heer Age Bakker, heeft daarvoor ook al gewaarschuwd. Landen hebben op dit moment de neiging om zich naar binnen te richten en de binnenlandse problematiek tot prioriteit te verheffen. Oplossingen zijn daardoor naar binnen gericht. Het zicht op die grensoverschrijdende gevolgen is niet leidend voor de oplossingen. Hoe beoordeelt de staatssecretaris deze waarschuwing van de heer Bakker? Hoe werkt deze waarschuwing eigenlijk voor Nederland uit? Ik geef dan ook maar direct een voorbeeld dat vorig weekend aan de orde was in het kader van de informele Ecofin: de aanpak van de macro-economische onevenwichtigheden in Europa en de exportpositie van Nederland in het bijzonder. Nederland zou de eigen exportpositie moeten aanpassen om de onevenwichtigheden aan te pakken. Betekent dit dat het IMF daarin een rol heeft? Hoe staat de staatssecretaris tegen het naar beneden moeten halen van onze sterke exportpositie omwille van het gemiddelde?

Wereldwijd zijn er grote verschillen in economische groei. De kloof tussen arm en rijk wordt iets kleiner, maar er is nog steeds veel onevenwichtigheid. Opkomende economieën groeiden in 2010 met maar liefst 7,2% en de ontwikkelde landen groeiden ongeveer 3%. Hierdoor worden aanzienlijke kapitaalstromen op gang gebracht; 753 mld. dollar gaan naar de opkomende economieën en ontwikkelingslanden. Oververhitting van de economie of het creëren van nieuwe zeepbellen is dan aan de orde van de dag. Landen hebben op dit moment protectionistische kapitaalbarrières opgeworpen. Het IMF heeft nu hiervoor richtlijnen geformuleerd. Is de staatssecretaris ervan overtuigd dat deze richtlijn van het IMF die protectionische acties aan banden legt? In de geannoteerde agenda van vandaag staat over die kapitaalstromen dat Nederland inzet op versterking van het mandaat van het IMF. Wat wordt met dat mandaat bedoeld? Hoe verhoudt zich dat met de soevereiniteit van de landen? Vervolgens is aangegeven dat onder andere belasting op de financiële transactie- en reserveverplichtingen de kapitaalstromen kan beïnvloeden. Nederland acht dit van groot belang. Ik hoor hierop graag een toelichting van de staatssecretaris: hoe wordt hierop ingezet door Nederland?

Tijdens de najaarsvergadering van 2010 is gesproken over de IMF-governancehervormingen: quotaverhogingen, statutenwijzigingen en de samenstelling van de raad van bewindsvoerders. Europa levert twee zetels in. Dit heeft uiteraard ook gevolgen voor de positie van Nederland. Wij hebben dat ook al eerder met elkaar gewisseld. Mijn fractie staat er altijd op dat Nederland hoe dan ook een leidende rol blijft spelen in het IMF-verband. Kan de staatssecretaris dat bevestigen en kan hij aangeven wat de laatste stand van zaken is rond de herverdeling van deze posities? Is te verwachten dat daarover in het aanstaande weekend meer duidelijkheid komt?

Tevens wordt aangekondigd dat de afgelopen tijd heel veel beroep is gedaan op financiële middelen van het IMF: Griekenland, Ierland, maar ook flexibel creditlines van Mexico en Polen. Eind maart wordt een aangepast en aangevuld nieuw arrangement to borrow geregeld. Wat houdt dat in? Gaat het om nog meer geld? Is uitbreiding van extra quotamiddelen van Nederland dan ook aan de orde? Het IMF heeft op dit moment 187 lidstaten en gezamenlijk hebben zij 671 mld. beschikbaar. Dat zijn enorme bedragen maar er zijn ook enorme problemen. Er wordt over gesproken dat met de traditie van 100% financieren door de lidstaten gebroken wordt. Het IMF zou dan zelfstandig de obligatiemarkt opgaan en zelfstandig obligaties gaan inkopen. Klopt dit? Wat zijn daarvan de effecten? Hoe staat het kabinet hiertegenover? Wat is dan de positie van de individuele landen ten opzichte van die obligatiehouders? Zijn wij dan preferent ten opzichte van de rest?

Ik kom te spreken over de versterking van het internationaal monetaire systeem. Het gaat daarbij om de positie van de dollar als reservemiddel, het groeiende belang van de yuan en de Special Drawing Rights. Dat was ook het onderwerp in Nanjing vorige week. Een mandje van valuta dat als nieuwe internationale reservemunt kan gaan winnen. Zo'n mandje moet dan bijdragen aan een stabiel internationaal monetair stelsel. Valuta dienen dan wel vrij inwisselbaar te zijn en centrale banken moeten onafhankelijk zijn. In China is dat niet het geval. Hoe realistisch zijn deze opties? In de geannoteerde agenda staat dat uitbreiding van de Special Drawing Rights de kans op inflatie zal doen toenemen en dat de afnemende afhankelijkheid van de dollar niet zal leiden tot verhoging van die stabiliteit.

De voorzitter: Ik verzoek u om af te ronden.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Ja. Ik heb nog twee puntjes over de Wereldbank. Wij begrijpen de terughoudende houding van het kabinet. Ook voor mijn fractie zijn de ins en outs voor uitbreiding van de SDR's niet helder. Ik krijg graag de mogelijke consequenties van een en ander in beeld. Ik vraag de staatssecretaris vandaag om daarop een toelichting te geven.

Bij het IMF worden de stemverhoudingen van de leden van het IMF aangepast. Opkomende economieën en ontwikkelende economieën krijgen geleidelijk aan meer macht ten opzichte van de ontwikkelde economieën. Hoe verloopt dit proces bij de Wereldbank? Hoe gaat het met de Nederlandse stoel bij de Wereldbank? Staan deze stoelen nog op stevige poten? Ik hoor hierop graag een toelichting van de staatssecretaris.

Ik kom tot slot te spreken over het nieuwe leeninstrument. Er wordt meer gestuurd op resultaat en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking. De CDA-fractie onderstreept dat het level playing field voor het bedrijfsleven bij aanbesteding in ontwikkelingslanden via de Wereldbank voorop dient te staan. Ik vraag de staatssecretaris om hierop nadrukkelijk in te zetten en bij de voorbereiding van de conferentie in Busan, Zuid-Korea, het level playing field ten behoeve van het Nederlandse bedrijfsleven te waarborgen.

Mevrouw Dikkers (PvdA): Ik stel graag een vraag over dat level playing field. Zou het voor ontwikkelingslanden niet veel beter zijn als het lokale bedrijfsleven die tenders zou binnenhalen bij de Wereldbank?

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Dat is ook een optie, maar als het bedrijfsleven hieraan in enige mate kan bijdragen, moet er een gelijk speelveld zijn voor alle spelers. Bij aanbestedingen moet ook het Nederlands bedrijfsleven voldoende mogelijkheden hebben om daaraan te participeren.

Mevrouw Dikkers (PvdA): Vindt u dat daarvoor middelen beschikbaar gesteld moeten worden? Ik heb begrepen dat er nu een aantal fte's bij het ministerie van Buitenlandse Zaken vrijgesteld is om ervoor te zorgen dat het Nederlands bedrijfsleven beter leert inschrijven op tenders?

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Dat is wellicht een goede manier om ervoor te zorgen dat het Nederlands bedrijfsleven de weg weet en daarop een aanbestedingsbeleid kan inrichten. Ik denk niet dat daarvoor extra middelen nodig zijn. Het is alles organiseren en ervoor zorgen dat er een level playing field komt voor ons eigen Nederlands bedrijfsleven.

De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Ik kom allereerst te spreken over het IMF. Mijn fractie maakt zich grote zorgen over de toename van de omvang van de nettokapitaalstromen naar opkomende economieën, met maar liefst 44% in 2010. Wat gebeurt er als deze kapitaalstromen plotseling opdrogen? Hoe voorkomen wij dat zo de ene na de andere zeepbel ontstaat en schadelijke volatiliteit? De inzet is om dit op te vangen met macro-economische en prudentieel beleid. Pas als ultimum remedium worden kapitaalrestricties ingezet. Welke oplossingen zijn er dan echter voor deze problematiek? Wat moet een land doen als er al renteverhogingen, een restrictief begrotingsbeleid en hogere wisselkoersen worden toegepast, zoals in Brazilië? Volgt de staatssecretaris de mening van Olivier Blanchard van het IMF dat dan tijdelijk kapitaalrestricties nodig kunnen zijn om systeemrisico's tegen te gaan? Zou een financiële transactiebelasting kunnen bijdragen aan een oplossing om onnodige volatiliteit op de financiële markt te beperken? Wat is dan de Nederlandse inzet daarop?

Het is goed dat het IMF kritisch heeft gekeken naar de eigen rol in de crisis. Dit mag echter geen vrijblijvende kritiek zijn. Er moet echt opvolging worden gegeven aan de aanbevelingen. Met name de wat zachtere aanbevelingen als cultuurveranderingen en beter samenwerken zijn een zaak van de lange adem. Dit vergt blijvende aandacht. Ik zie dan ook graag een monitoring van de opvolging van de aanbevelingen conform de werkwijze van de commissie-De Wit. Is de staatssecretaris bereid om zich in het debat in te zetten voor zo'n monitoring van de opvolging van de lessen uit de crisis?

Ik kom te spreken over de Wereldbank. Ontwikkelingslanden moeten op korte en lange termijn geholpen worden met de hoge voedselprijzen. Zo moeten zij voedselvoorraden mogen aanleggen zolang hun economie en landbouwsector niet sterk genoeg zijn om zware klappen op te vangen. Hoe ziet de staatssecretaris dit?

De afgelopen decennia heeft de Wereldbank vooral geïnvesteerd in voedselimperia om snel en veel voedsel te genereren, veelal voor export. De daardoor ontstane schaalvergroting heeft niet geleid tot efficiënte landbouw, integendeel. Er moet aandacht komen voor kleinschalige modellen. Door duurzame investeringen, onder andere in infrastructuur, kunstmest en gewaszaden, krijgen kleine boeren de gelegenheid om hun productie op te schroeven. Door productiviteitsverhoging kunnen ze een grote bijdrage leveren aan de oplossing van het voedselvraagstuk en armoedebestrijding. Is de staatssecretaris bereid om bij de Wereldbank te pleiten voor veel meer focus op kleine boeren in ontwikkelingslanden? Is de staatssecretaris ook bereid om, bij het sterker inzetten op het bedrijfsleven, een belangrijke focus aan te brengen op het lokale MKB in ontwikkelingslanden, in het bijzonder bedrijven die producten van kleine boeren kopen, verwerken en verhandelen? Zo worden het inkomen op het platteland en de voedselzekerheid het meest verbeterd en werkgelegenheid het best gestimuleerd.

Van de armen die werkzaam zijn in de landbouw is 80% vrouw. Nu zit gender in een apart trustfond van de Wereldbank in plaats van dat het van de reguliere begroting gaat. Dit zorgt ervoor dat gender niet gemainstreamd is in het algehele beleid van de Wereldbank en de uitvoering daarvan. Gaat de staatssecretaris hiervoor pleiten?

Nederland heeft over de volgende middelenaanvullingsronde, IDA16, nog geen contract gesloten met de Wereldbank. Er moeten harde effectiviteits- en efficiency-eisen gesteld worden voordat hiertoe wordt besloten. 19% haalt niet eens het label «more than satisfactory». Er zijn anders nog veel betere manieren om dit geld uit te geven. Die zijn er waarschijnlijk sowieso. Daarnaast moet de Wereldbank de investeringen in fossiele brandstofprojecten en leningen zo snel mogelijk afbouwen. Daarover is een motie van mijn oud-collega Vendrik aangenomen. Is de staatssecretaris bereid om dit bij de Wereldbank te eisen en geen beloftes te doen over de Nederlandse bijdrage totdat dit is toegezegd door de Wereldbank?

De regering spreekt het verlangen uit dat de Wereldbank een grotere rol gaat spelen in fragiele staten en conflictlanden, maar de bureaucratie en slechte samenwerking met lokale maatschappelijke organisaties, lage effectiviteit en doelmatigheid maken mijn fractie hierover zeer sceptisch. Hoe denkt de staatssecretaris dit te gaan oplossen?

De heer Irrgang (SP): Voorzitter. De SP-fractie verwelkomt, net als het kabinet in de geannoteerde agenda, de interne evaluatie van de onafhankelijke evaluatiecommissie van het IMF. Daarin staat welke lessen het IMF moet trekken uit de kredietcrisis. Het IMF, bij uitstek de institutie die op dat terrein had moeten waarschuwen, heeft daarvoor niet gewaarschuwd. De evaluatie is heel kritisch; daarin wordt gesproken over groepsdenken en een weinig kritische houding, ook ten opzichte van autoriteiten binnen de instelling. Het is echter ook een beetje het ideologische afscheid van de Washingtonconsensus, het idee dat een zo vrij mogelijke vorm van marktwerking uiteindelijk het beste is, de meest zekere weg naar het paradijs. Eigenlijk is het een beetje een afscheid van het idee dat zoveel mogelijk VVD-beleid uiteindelijk in het voordeel van iedereen is. Ik verwelkom dus de verwelkoming van die evaluatie door de Nederlandse regering. Ik zie dat het IMF zelf tot verdere stappen lijkt te komen omdat het eigenlijk voor het eerst zegt dat restricties op het vrije kapitaalverkeer in het voordeel kan zijn van landen. Daarbij geldt wel «onder voorwaarden» dus het gaat om een eerste voorzichtige stap; er mag geen sprake zijn van onderwaardering en een land moet al voldoende reserves hebben opgebouwd. Toch is het een nieuwe stap van het IMF. Het is ook een teken des tijds dat ontwikkelingslanden deze stap niet ver genoeg vinden gaan, om goede redenen. Als de Amerikanen de geldpers voluit aanzetten en de wereld overspoelen met dollars wat vervolgens in allerlei landen tot problemen leidt – oplopende inflatie – omdat het geld niet in Amerika besteed wordt maar in ontwikkelingslanden, dan is het natuurlijk niet zo raar dat er gezegd wordt: kunnen die Amerikanen dan geen restricties stellen aan het vrije kapitaalverkeer om te voorkomen dat anderen daarvan last hebben?

Bij dat nieuwe ideologisch en economisch denken, horen natuurlijk ook de Special Drawing Rights, het einde van de dollar als de enige wereldreservemunt. De SP-fractie heeft niet de reserves die de CDA-fractie en de regering heeft bij de uitbreiding van de positie van de SDR's. Het valt op dat de regering daarover erg terughoudend is. Mijn vraag is wat nu eigenlijk het bezwaar is. Waarom moet het opnemen van de renminbi of de yuan gekoppeld worden aan de vrije verhandelbaarheid? De SDR's zouden daarmee een meer centrale rol kunnen spelen, wat uiteindelijk ook in het belang van Nederland is.

De International Finance Corporation heeft in december een concept-duurzaamheidsraamwerk gepresenteerd. Dat is bedoeld om het eigen beleid te toetsen aan sociale doelstellingen en milieudoelstellingen; passen die projecten wel binnen de sociale randvoorwaarden en milieurandvoorwaarden? Vanuit diverse ngo's is daarover de noodklok geluid. Dat zou toch niet ver genoeg gaan. Formuleringen over mensenrechten zijn afgezwakt en gebruikelijke due diligence standaarden, zoals die bij de VN en in het Rugley rapport zijn gehanteerd, zijn minder toegepast. Kan staatssecretaris Knapen aangeven of Nederland bereid is om zich op dit punt in te zetten op aanscherping?

Ik sluit mij aan bij de woorden van mevrouw Dikkers over de onvoldoende kritische houding van het Nederlandse parlement en de regering ten opzichte van het beloningsbeleid bij de Wereldbank. Wij spreken met staatssecretaris Knapen regelmatig over salarissen bij ngo's, maar de baas van de Wereldbank verdient bijna een half miljoen, en dat is dan ook nog belastingvrij. Dat speelt eigenlijk breder binnen de VN. Het is niet alleen de Wereldbank. De SP-fractie vindt dat er echt sprake is van overmatige salarisvoorwaarden. Nederland zou dat punt moeten maken met de mededeling erbij dat dit uiteindelijk consequenties kan hebben voor de Nederlandse bijdrage daaraan. Binnen de VN is daarin echt nog wel een slag te winnen.

Voedselspeculatie heeft natuurlijk te maken met slechte oogsten en veranderende consumptiepatronen in Azië – meer vlees – dus met aanbodproblemen. Het kabinet lijkt de conclusie te ontlopen dat speculatie dat proces ook weer versterkt, en versterkt heeft. Erkent Nederland dat speculatie wel degelijk de stijging van de voedselprijzen versterkt? Het is ook een aanbodprobleem, maar speculatie versterkt de stijging. Hoe staat Nederland tegenover de Franse voorstellen om de primaire grondstoffenmarkt te reguleren om speculatie tegen te gaan? Volgens die voorstellen moet er sprake zijn van onderliggend belang en moet er transparantie komen; die ontbreekt op dit moment.

Uit het verslag over IDA16, de bijdrage aan de Wereldbank, leidt mijn fractie af dat de bijdrage fors omhoog gaat. Die stijgt met 24% naar 727 mln. ten opzichte van 585 mln. bij IDA15. Dat lijkt ons raar in het licht van de bezuinigingen die het kabinet doorvoert op ontwikkelingssamenwerking. Ik hoor daarop graag een reactie. Hier komt bij dat er veel kritiek is op de effectiviteit van de Wereldbank in relatie tot armoedebestrijding. Die kritiek is er ook op het klimaatbeleid; er ligt veel te veel nadruk op fossiele brandstoffen. Verder houdt de Wereldbank veel van begrotingssteun. Wij hebben in de Kamer al vaker met elkaar besproken dat dat een instrument is waarmee je moet oppassen. Er is al gezegd dat die steun om geopolitieke redenen vooral naar bepaalde landen gaat terwijl er grote vraagtekens zijn te zetten bij de effectiviteit van de bestedingen. Om die reden vraag ik staatssecretaris Knapen waarom de bijdrage zo hoog is. Zijn er nog mogelijkheden om daarin een verschuiving aan te brengen? Ik heb begrepen dat Noorwegen dat gedaan heeft en de bijdrage op die manier beperkt heeft, of in ieder geval in de tijd heeft opgeschoven. Mijn fractie kan deze hoge bijdrage eigenlijk niet plaatsen.

Voorzitter: Harbers

De heer Tony van Dijck (PVV): Voorzitter. In de stukken en de geannoteerde agenda staat dat het herstel van de wereldeconomie doorzet in twee snelheden. De economieën in de ontwikkelingslanden groeien hard, met 6,5% maar die in de ontwikkelde landen slechts met 2,4%. Zelfs Ierland groeit dit jaar met 0,5%, ongelofelijk maar waar. Nederland groeit slechts met 1,5%. Hoe kan het dat Nederland zo ver achterblijft terwijl ons land toch zo zou moeten profiteren van de aantrekkende wereldeconomie? In China is er bijna 10% groei. Hoe is het mogelijk?

Het IMF heeft een recordbedrag op zijn rekening staan: 671 mld. dollar. Dat is geen klein geld. Toch vindt men het nodig om de quotamiddelen te verdubbelen. Eigenlijk wilde men die verdrievoudigen. Waarop is dat gebaseerd? Als er 671 mld. dollar op de bankrekening staat, dan kun je volgens mij zelfs China van een faillissement redden.

Het quotumaandeel van Nederland bedraagt 1,83%. Hoe verhoudt zich dat tot het quotumaandeel dat Nederland vroeger betaalde? Er wordt namelijk gezegd dat de quotummiddelen voor opkomende landen bij meer dan 6% stijgen. Je zou denken dat Nederland minder zou moeten bijdragen nu die opkomende landen meer stemrecht en meer quotumaandeel inbrengen. Toch levert Nederland bijna 10 mld. in. Hoeveel zou dat geweest zijn onder het oude quotumaandeel?

Naast de inleg van 10 mld. bestaat er ook nog zoiets als de general arrangement to borrow, ter grootte van 58 mld. In de stukken staat dat deze voor het laatst geactiveerd is in 1998 maar toch wordt besloten om deze new arrangement to borrow op te plussen van 58 mld. naar 365 mld. De Nederlandse bijdrage daaraan gaat van 1,3 mld. naar 10,3 mld.; 9 mld. meer. Waarop is dit gebaseerd? Wat is het IMF van plan?

Over de twee zetels is ook al gesproken. Wat gaat Nederland hiervan merken? In de discussie over moral hazard en global financial safety net sluiten wij ons aan bij het standpunt van de staatssecretaris. Hij stelt dat er een gevaar is van moral hazard.

Ik kom te spreken over het mandaat van het IMF. Het IMF is van plan om geld te gaan lenen op de kapitaalmarkt. Wat gaat de minister hiermee doen? Gaat hij hiervoor liggen of gaat hij ermee akkoord? De PVV-fractie vindt het levensgevaarlijk. Net als Brussel ruikt ook Washington geld. Men ziet de mogelijkheid om obligaties uit te geven op de kapitaalmarkt. Dat mag men best doen, maar wij staan daarvoor niet garant. Als dat soort instituties de mogelijkheid krijgt om zelf geld op te halen dan is het hek van de dam.

Als we het toch over mandaat hebben: het IMF wil zich ook meer ontwikkelen in de richting van verzekeringsinstrument. Ook dat vinden wij onwenselijk. Landen kunnen nu gebruik maken van een vangnet in het geval de kapitaalinstroom opeens stagneert. Wij vinden dat het IMF zich daar niet in moet mengen. Evenmin mag het IMF zich mengen in onze hypotheekrenteaftrek en pensioenleeftijd. Dat zijn allemaal zaken waarmee het IMF zich niet mag bemoeien. Daartoe heeft het geen mandaat. Het IMF zegt al voor het vijfde of zesde jaar op rij dat Nederland iets moet doen aan de hypotheekrenteaftrek omdat de huizenprijzen dalen. Als het IMF dat maar hard genoeg zegt, dalen de huizenprijzen vanzelf. Ik vraag deze staatssecretaris om het IMF daarop aan te spreken.

Over de hulp aan IJsland heeft de heer Harbers al gesproken. Is de staatssecretaris bereid om in te zetten op opschorting van die hulp zolang IJsland niet heeft terugbetaald? De heer Irrgang sprak al over het beloningsbeleid. Ook wij zijn geschrokken van de salarissen. Een precedent van 450 000 dollar; 20% van het personeel van de Wereldbank verdient meer dan 200 000 dollar. Waar is dat voor nodig? Wat is er dan over van dat mooie charitatieve karakter van een Wereldbank en het IMF?

In relatie tot de Wereldbank sluiten wij ons aan bij de woorden van het kabinet over een nieuw leeninstrument: het resultaatgericht inzetten daarvan is een goede zaak. Wij vragen ons wel af hoeveel Nederland bijdraagt aan de Wereldbank en aan de groei van dat kapitaal. Volgens mij haalt de Wereldbank meer geld op bij zijn donoren. Nederland moet hierbij een flinke duit in het zakje doen. Voor hoeveel staat Nederland garant? Hoeveel schulden worden er jaarlijks kwijtgescholden door de Wereldbank? Waarom verleent de Wereldbank nog steeds leningen aan China? China heeft zo'n rijke economie, en toch worden er leningen aan verstrekt. Wij vinden dat ongelooflijk. Ik vraag dan ook de staatssecretaris om dit aan de orde te stellen. Ik heb begrepen dat de Wereldbank dit doet om de verstandhouding met China goed te houden. Wij vinden echter niet dat belastinggeld op die manier moet worden aangewend.

Wat verandert er in de stemverhoudingen bij de Wereldbank en wat is de invloed op de Nederlandse stem?

Voorzitter: Tony van Dijck

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Ik beantwoord de vragen over het IMF. De collega voor Ontwikkelingssamenwerking gaat in op de vragen over de Wereldbank. Voordat ik inga op het IMF heb ik eerst een opmerking over IJsland. Daarover heeft vanmiddag al een debat met de minister plaatsgevonden tijdens het vragenuurtje. Ik ga dat niet overdoen, maar de heren Harbers en Van Dijck hebben gevraagd om die kwestie in elk geval mee te nemen naar de vergadering in Washington de komende dagen en die bij het IMF onder de aandacht te brengen. Ik zal dat uiteraard doen. Aanstaande zondagochtend spreek ik de minister van Financiën van IJsland. Ik zal de gevoelens van het parlement en die van de regering dan overbrengen.

Ik kom bij het IMF. Ik zeg eerst iets over de IMF-governance, de stoel en de middelen. Daarna ga ik in op de IMF-evaluation en de kritiek op het IMF. Ten slotte zeg ik nog iets over het internationaal monetair systeem, de vragen over de kapitaalstromen en de SDR's, het mandje en de renminbi.

De heer Harbers heeft gevraagd naar de toekomstige rol van Nederland bij de internationale financiële instellingen, waar ons belang ligt en hoe wij dat veilig stellen. Ook mevrouw Blanksma vroeg ernaar. Nederland heeft als middelgrote open economie groot belang bij een sterke crisisbestendige wereldeconomie. Om deze reden hechten wij veel waarde aan onze vertegenwoordiging in het IMF. Door vroegtijdig in te spelen op de voorgenomen inkrimping van de raad van bewindvoerders, zoals afgesproken in Seoel eind vorig jaar, stellen wij onze plek aan tafel voor de langere termijn veilig. Daarnaast probeert Nederland waar mogelijk aangesloten te blijven bij de G20. Onlangs was minister De Jager aanwezig bij het G20-seminar over het internationaal monetair systeem in China. Verder heeft Nederland een aanzienlijk aandeel in de Wereldbank. Onze financiële bijdrage garandeert dat wij in de toekomst ook daar kunnen blijven meepraten. Vooralsnog zien wij geen gevolgen voor onze vertegenwoordiging in de Wereldbank naar aanleiding van de afgesproken hervormingen in het IMF. De Wereldbank kent wat dat betreft een heel andere dynamiek. Vanwege onze grote en belangrijke financiële sector zijn wij ook stevig vertegenwoordigd in de Financial Stability Board waar de regelgeving voor de financiële sector wordt vormgegeven. Dat zal ook in de toekomst zo blijven. Het lijkt mij van belang, daar waar de belangen van de Nederlandse economie, zeker die van de financiële sector worden geraakt, daar waar wordt gesproken over financial regulations en meer van dat soort zaken die de open Nederlandse economie kunnen raken, dat wij op een of andere manier aan tafel moeten blijven zitten. Daar zetten wij onverminderd op in. Als de verhoudingen in de wereld aan wijzigingen onderhevig zijn, dan zul je daarop moeten inspelen. Dat doen wij dan ook.

Mevrouw Hachchi vraagt of ik een tipje van de sluier kan oplichten over de discussie rondom de stoel. Dat kan ik jammer genoeg niet. De Tweede Kamer is daar in november vertrouwelijk door de minister van Financiën over geïnformeerd. Toen zijn diverse opties besproken. Op dit moment vinden er nog gesprekken plaats. Wij hebben ook te maken met heel veel kiesgroeplanden. Ook daar vinden gesprekken plaats. Het belang van Nederland is er niet mee gediend om, voordat die gesprekken tot vruchtbaar resultaat hebben geleid, verder te speculeren over de uitkomsten. Er wordt dit weekend ook niet expliciet over gesproken. Daar is ook naar gevraagd. Ik hoop wel dat we hierover voor de zomer nadere duidelijkheid kunnen geven. De Kamer wordt dan onverwijld geïnformeerd.

Mevrouw Dikkers (PvdA): De staatssecretaris zegt dat het van belang is voor onze economie dat wij aan tafel zitten. Ziet hij een koppeling met de bijdrage die wij aan deze instituties leveren?

Staatssecretaris Weekers: Ik heb zojuist gesproken over de taakverdeling tussen collega Knapen en mij. Ik ga vooral in op het IMF en de economische instellingen. Collega Knapen gaat met name in op het belang van de Wereldbank, maar dat reikt veel verder dan alleen de Nederlandse economie.

Mevrouw Dikkers (PvdA): De staatssecretaris stelde zojuist dat het voor onze economie van belang is dat wij aan tafel zitten en dat wij onze positie aan die tafel behouden. Hij noemde toen wel degelijk ook de Wereldbank, maar was dat niet zijn bedoeling?

Staatssecretaris Weekers: Het IMF en de Wereldbank zijn beide Bretton Woods-instellingen. Die betrek ik mede in mijn antwoord, maar mevrouw Dikkers moet dat niet eng opvatten, in de zin dat alleen de puur Nederlandse economische belangen of de belangen van de Nederlandse financiële sector doorslaggevend zijn voor de vraag of wij ergens al of niet aan tafel willen zitten. Anders heb ik de vraag niet goed begrepen.

Mevrouw Dikkers (PvdA): Dat was deels mijn vraag. De staatssecretaris vindt het van belang dat wij daar aan tafel zitten, maar ziet hij een koppeling met onze bijdrage? Stel dat wij een heel grote bijdrage leveren aan de Wereldbank. Vindt de staatssecretaris dat wij onze stem daar dan sterker mogen laten horen? Moeten wij dat in de stemverhouding terugzien?

Staatssecretaris Weekers: Mij lijkt van wel. Als je in welke instelling dan ook, waar dan ook, veel Nederlands belastinggeld stopt, dan moet je daar ook over kunnen meepraten. Kijkend naar onze positie in het IMF, constateer ik dat wij de tiende contribuant zijn. Het is dan van belang om daar een goede stem in het kapittel te hebben. Nederland levert ook een behoorlijke financiële bijdrage aan de Wereldbank, onder meer met IDA-middelen. Dat betekent dat wij daar aan tafel moeten zitten en dat wij mede het beleid moeten vormgeven.

Mevrouw Dikkers (PvdA): Het is dus van belang dat, als wij ergens veel belastinggeld aan besteden, wij moeten kunnen meepraten over de besteding van dat geld. Ik vind dat een heel goed punt. Tegelijkertijd hoor ik de staatssecretaris zeggen dat wij daar ook zitten voor onze eigen economie. Dan is het een beetje wrang dat wij het geld dat wij daaraan besteden ontwikkelingsgeld noemen, maar onze positie vooral zien als van belang zijnde voor de Nederlandse economie.

Staatssecretaris Weekers: Dan heeft mevrouw Dikkers mij verkeerd begrepen of heb ik mij onvoldoende duidelijk uitgedrukt. Ik zal het op het laatste houden. Er zijn verschillende redenen waarom je in internationale gremia participeert. Als er in IMF-verband of bij de G20 wordt gesproken over financiële stabiliteit, dan raakt dat een land als Nederland met een buitengewoon sterke financiële sector. Om die reden moeten wij erbij zitten. Wij zijn geen vast lid van de G20, maar als er zaken spelen die de financiële stabiliteit raken, als er regels of procedures worden uitgewerkt, dan proberen wij toch aan tafel te zitten. Dat heb ik proberen aan te geven. Voor zaken die bijvoorbeeld de positie van ontwikkelingslanden raken, spelen andere motieven bij het aan tafel zitten dan louter Nederlands commerciële motieven. Dat moge duidelijk zijn. Ik denk dat we elkaar daar wel in kunnen vinden.

De heer El Fassed (GroenLinks): Het geldt voor deze staatssecretaris, maar in het verleden sprak ook de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking vaak over de koppeling tussen onze financiële bijdrage voor een plek aan tafel en onze invloed. Wat die invloed precies voor gevolgen heeft en welke concrete resultaten daarmee worden geboekt, daarover hoor ik heel weinig. Van derden hoor ik er zelfs bijzonder weinig over. Sterker nog, ik hoor negatieve geluiden. Kan de staatssecretaris een aantal voorbeelden geven, zowel het IMF als de Wereldbank betreffende, over concrete stappen die zijn gezet dankzij de Nederlandse invloed en bijdrage?

Staatssecretaris Weekers: Het lijkt mij niet handig om nu met een uitputtend lijstje te komen over de specifiek Nederlandse invloed op bepaalde onderdelen, maar ik kan wel een voorbeeld noemen op het terrein van surveillance. Nederland heeft daar altijd behoorlijk op gedrukt. Wij zoeken wat dat betreft naar bondgenoten die hetzelfde doen. Er zijn landen, ook heel grote landen in de wereldeconomie, die zich op een aantal onderdelen niet graag de maat laten nemen door het IMF. Ik denk dat het ons in elk geval is gelukt om ervoor te zorgen dat dit nu wel gebeurt. Spillovereffecten worden nu ook meegenomen in rapporten. Als een surveillance plaatsvindt, wordt niet alleen bekeken wat het beleid van een bepaald land voor de eigen economie en de gezondheid van de overheidsfinanciën in dat land betekent, maar ook wat de effecten zijn voor andere landen. Dat wordt mede dankzij Nederland inmiddels zeer fors meegenomen. Dat is ook een antwoord op het verzoek van de heer Van Dijck. Hij vraagt of ik tegen het IMF wil zeggen dat men zich niet meer over de hypotheekrenteaftrek in Nederland moet uitlaten, maar dat ga ik niet doen. Ik vind het belangrijk dat het IMF zelf aangeeft wat men belangrijk vindt om te melden. Of wij of andere landen daar iets mee doen, daar gaat elk land zelf over, maar vreemde ogen kunnen natuurlijk wel dwingen, want die houden een spiegel voor. Dat moet echter in volle vrijheid gebeuren. Men moet zich niet beperkt weten door restricties vooraf. Dat lijkt mij van groot belang, maar mede dankzij de inzet van Nederland zijn wij waar wij nu zijn.

Mevrouw Blanksma vraagt hoe het staat met de Nederlandse afdrachten aan het IMF. Het lijken er steeds meer te worden. In de brief van de minister met het overzicht worden we inderdaad met veel en grote bedragen geconfronteerd die in verschillende fondsen worden ondergebracht. Nederland kan op dit moment worden gevraagd om maximaal 16 mld. aan middelen beschikbaar te stellen. Er wordt momenteel slechts beperkt op getrokken. De middelen die De Nederlandsche Bank daadwerkelijk aan het IMF levert, blijven onder de 2 mld. Een deel van die 16 mld. bestaat uit reguliere quotamiddelen, maar het overgrote deel is op dit moment beschikbaar ten behoeve van het noodfonds van het IMF, de NAB, die in het licht van de crisis aanzienlijk was verhoogd. Onlangs, eind maart, is dat effectief geworden. In het najaar is een verdubbeling van de quotamiddelen afgesproken. Dat betekent een extra bijdrage van Nederland van 4 mld. Als dit is geratificeerd, want dat moet nog gebeuren door de deelnemende landen, dan wordt bekeken of de NAB naar aanleiding van de uitbreiding weer naar beneden kan worden gebracht.

Mevrouw Hachchi vraagt naar de impact van de quotaverhoging voor Nederland. Het gaat om een extra bijdrage van 4 mld. De Nederlandse Staat staat uiteindelijk garant voor het uitzonderlijke geval dat het IMF niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, maar gelet op de preferred creditor status van het IMF is dat zeer onwaarschijnlijk.

Mevrouw Blanksma en de heer Van Dijck suggereren dat het IMF van plan zou zijn om zelf obligaties in de markt te zetten. Hoe staat de regering daartegenover? Wij hebben hierover geen concrete informatie. Er zijn geruchten in de media verschenen. De regering vindt dat het IMF voor zover mogelijk op basis van quotamiddelen moet functioneren. Niet voor niets hebben wij afgelopen jaar, gelet op de financiële crisis, ingestemd met extra quotamiddelen. Op basis daarvan moet het IMF functioneren. We willen niet dat het IMF blootstaat aan marktrisico's. Een voorstel om extern geld uit de markt te trekken, zou hiermee in conflict kunnen komen. Dat lijkt mij een heIder antwoord op deze vraag.

De heer Irrgang (SP): Het geldt ook voor de punten met betrekking tot de verbreding van de rol van de SDR's. Waarom is de Nederlandse regering toch zo terughoudend, voorzichtig en op de rem trappend? Als het IMF geld ophaalt op de markt, dan is dat toch vooral een risico voor degenen die aan het IMF lenen en niet voor het IMF zelf?

Staatssecretaris Weekers: Er zijn wel terugbetalingsverplichtingen. Daar staat Nederland ook garant voor. Ik heb zojuist aangegeven dat Nederland als lid van het IMF in het uiterste geval garant staat. Wij zien hier toch bepaalde risico's in.

De heer Irrgang (SP): Als dat het bezwaar is, dan kan ik mij niet voorstellen dat dit zich per se zou richten tegen obligaties en het uit de markt halen. Dan zou de staatssecretaris moeten aangeven dat het tot een bepaald niveau mag, totdat het echt risico's met zich brengt, want dan verzet de Nederlandse regering zich daartegen. Maar de stelling dat elke vorm van obligaties een onverantwoord risico is en dat Nederland dan pal zou moeten staan voor een faillissement van het IMF is volgens mij erg theoretisch. Ik vind dat niet zo overtuigend van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Weekers: Ik begrijp het punt van de heer Irrgang. Hij moet mijn antwoord ook zo niet verstaan dat ik me hiertegen principieel verzet. De kwestie lijkt zich echter moeilijk te verdragen met het systeem van quota, zoals wij dat kennen. Die quota hebben wij recentelijk aanzienlijk verhoogd. Als het IMF daarnaast ook nog zelf middelen zou kunnen aantrekken in de markt, dan zouden wij dat eerst op zijn consequenties moeten beoordelen. Of je gaat mee in het fors verhogen van quota, of je gaat mee in een alternatieve bron van financiering van het IMF. Ons hebben nog geen concrete voorstellen bereikt. Misschien kunnen wij met elkaar afspreken dat, als die er wel liggen, wij die op hun merites beoordelen, voorzien van alle plussen en minnen, en een en ander dan met de Kamer delen. Dan kunnen wij een ordentelijke discussie voeren, maar nu is er te weinig informatie. Als wij er nu een debat over voeren, nemen wij misschien een standpunt in waarvan wij later zeggen dat, als wij meer informatie hadden gehad, dit wellicht anders was geweest.

De heer Irrgang (SP): Ik begrijp die opmerking, maar als lid van het Nederlandse parlement moet je ervoor oppassen om achteraf, als mosterd na de maaltijd, een discussie over een kwestie te voeren. Nu speelt die discussie kennelijk. De staatssecretaris stelt dat nu geen standpunt moet worden ingenomen, voordat duidelijk is waar het over gaat. Ik verzoek de Nederlandse regering dan om dat ook niet te doen en hier niet bij voorbaat nee tegen te zeggen, zoals de staatssecretaris op een aantal andere punten wel lijkt te doen. Als zijn bezwaar nu is dat het IMF een quotasysteem is, vind ik dat een erg principieel standpunt. Wat is er principieel voor bezwaar tegen dat het IMF zijn financiering op meer manieren rond krijgt? Dat kan zelfs voordelig zijn voor Nederland, want dan wordt er geen overmatig beroep op de Nederlandse begroting gedaan. Ik vind dat de staatssecretaris nu niet bij voorbaat het tegen uit moet spreken.

Staatssecretaris Weekers: Dat heb ik zojuist ook aangegeven. Als er concrete voorstellen op tafel liggen, dan ga ik die op hun merites beoordelen, maar ik ga ook niet bij voorbaat ja zeggen. Dat is de andere kant van het verhaal. Het hangt ook samen met zeggenschap. Ik heb al aangegeven dat wij, als er Nederlands geld bij is betrokken, ook zeggenschap hebben. Dan willen wij om die reden ook zeggenschap. Als de structuren zodanig worden gewijzigd dat een internationale organisatie buiten de contributies ook nog aan andere middelen kan komen, dan kan dat ten koste gaan van de zeggenschap van de leden. Ik zal mij aanstaand weekend nog een keer verstaan met de Nederlandse bewindvoerder. Ik zal hem vragen waar deze geruchten vandaan komen en wat de plussen en minnen ervan zijn. Dan komen wij goed beslagen ten ijs als de voorstellen concreet ter tafel liggen.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Het lijkt mij belangrijk dat wij het debat nu wel voeren, zodat af en toe ook op de informele gang in Washington een signaal van de Nederlandse regering kan worden afgegeven. We moeten inderdaad kijken naar de zeggenschapsverhoudingen, de preferred positie van de Nederlandse regering, als wij het hebben over ons geld in het IMF. Ik zou graag weten wat de reden is dat het IMF nog meer geld nodig heeft als al sprake is van een quota-uitbreiding. Een en ander verdubbelt al. Vanwaar de behoefte om extra geld uit de markten te halen? Ziet het IMF een veel bredere rol voor zichzelf weggelegd, of zijn de problemen vele malen groter dan wij inschatten? Ik zie graag dat de staatssecretaris de precieze redenen hiervoor boven tafel haalt.

Staatssecretaris Weekers: Laat mij dat komend weekend proberen uit te vissen, ook in de wandelgangen van het IMF. Ik heb zojuist aangegeven hoe het met de quota en de middelen staat. De quota zijn fors opgehoogd, mede vanwege de financiële crisis. Een aantal landen doet een groot beroep op het IMF, ook landen waarvan wij dat tot voor enkele jaren niet voor mogelijk hielden. Tegelijkertijd constateren wij dat er nog veel ruimte in de middelen zit, want er wordt slechts voor een klein deel op getrokken. Waarom wil het IMF wellicht zelf ook nog de markt op? Misschien om meer flexibiliteit te krijgen. Ook ik wil weten of dit nodig is. De vragen van mevrouw Blanksma heb ik ook. Wij gaan die stellen en dan wordt de discussie hier vervolgd.

Ik kom bij de onafhankelijke evaluatiecommissie. Die commissie voert een onderzoek uit naar de rol van het IMF in de aanloop naar de crisis. In dat kader bleek dat de IMF-governance moet worden verbeterd. Wat gaan wij daarmee doen? Wij onderschrijven de analyse en de aanbevelingen van de commissie. We zullen ervoor zorgen dat de aanbevelingen aan de orde komen tijdens de driejaarlijkse evaluatie van het surveillance raamwerk van het IMF dat dit jaar plaatsvindt. Eén van de verbeterpunten die zijn geïdentificeerd, is de behoefte aan minder groepsdenken. Er is overigens ook sprake van groepsdenken in bredere zin. De commissie-De Wit heeft dat ook gesignaleerd ten aanzien van Nederlandse financiële instellingen, maar in dit geval gaat het specifiek over het IMF en het interne groepsdenken daar. Het is belangrijk dat het IMF een omgeving creëert waarbij afwijkende meningen worden gehoord, waar «Speak Truth to Power» wordt gestimuleerd. Dit betekent een cultuuromslag waar in elk geval de raad van bewindvoerders op moet letten. Zij zullen daar alert en kritisch op moeten zijn. Ik zal ook daar komend weekend met de Nederlandse bewindvoerder over spreken. Er zijn al stappen gezet. De Early Warning Exercises en de spillover-rapporten zijn erop gericht om risico’s met een kleine kans, maar een grote impact te identificeren. Belangrijk is ook – al gaat het om zaken die sommige regeringen minder welgevallig zijn – dat als specialisten vinden dat ze iets moeten opschrijven, dat ook gebeurt. Is er al een eind gemaakt aan het marktdenken? Daar duidde de heer Irrgang een klein beetje op. Dat zeker niet, want de markt is in veel gevallen toch het beste ordeningsmechanisme. Er kunnen zich echter extreme omstandigheden voordoen, waarbij de markt moet worden bijgestuurd met extra regels, het liefst tijdelijk.

De heer Harbers (VVD): Het antwoord over de cultuurverandering stelt me niet helemaal gerust. Als je door het evaluatierapport gaat, blijkt dat het groepsdenken tot op het niveau van en in de board plaatsvindt. Als de verantwoordelijkheid voor de cultuuromslag ook weer bij de board wordt gelegd, dan is de vraag wie de board aanstuurt en wie het silodenken daar – het denken dat alles in één silo zit, waarna het op topniveau bij elkaar komt – in de gaten houdt. De rol van de lidstaten, de leden van het IMF, wordt dan steeds belangrijker, want zij moeten ervoor zorgen dat er nog iets van dynamiek in blijft zitten. Ik kan niet genoeg benadrukken dat je dat niet alleen door de board moet laten doen.

Staatssecretaris Weekers: Dat ben ik volledig met de heer Harbers eens. De ministers van Financiën controleren uiteindelijk de board. Zij komen in het voor- en het najaar bij elkaar. Aanstaand weekend vervang ik de Nederlandse minister van Financiën. De signalen van de Kamer neem ik dan mee. Voor de cultuurverandering binnen de organisatie is de board echter verantwoordelijk, want de board is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken. Vanuit Nederland kunnen wij die cultuurverandering niet elke dag in de gaten houden. Dat kunnen de andere lidstaten ook niet. Daar spreken wij toch echt de leden van de board op aan. Ik zal dat doen via de Nederlandse bewindvoerder. Als de kwestie in het algemeen ter bespreking komt, dan zal ik dit namens Nederland inbrengen. Als er overigens een nieuwe Nederlandse bewindvoerder komt, dan wordt deze kwestie heel expliciet aan hem meegegeven.

De heer Harbers (VVD): Ik ga ervan uit dat dit met de bestaande formatie gebeurt en dat er straks bij het IMF niet nog een hele bureaucratie wordt opgetuigd om te waarborgen dat het groepsdenken wordt doorbroken. Dat ligt in dit soort organisaties heel vaak op de loer als er een cultuur moet worden veranderd.

Staatssecretaris Weekers: De Nederlandse regering, die als het gaat om eigen beleid ook eerst in eigen vlees snijdt, zal het niet goedkeuren als de bureaucratie bij het IMF verder wordt opgetuigd. Het groepsdenken moet worden doorbroken, niet door meer, maar door minder bureaucratie.

Dan het internationaal monetair systeem (IMS). In de afgelopen decennia heeft het IMS in het algemeen goed gefunctioneerd, maar het is belangrijk dat er aanpassingen worden aangebracht in verband met de toename van mondiale kapitaalstromen en nieuwe economische realiteiten. Daarnaast is het huidige systeem niet vrij van crises, hebben wij inmiddels goed geleerd. Het doel van het IMS wat betreft de G20 is om te komen tot beleidsaanbevelingen op het terrein van onder andere kapitaalstromen en de kapitaalrekening, de mondiale verzekeringsmechanismen en de rol van de Special Drawing Rights. Vooral op het laatste is de heer Irrgang ingegaan. Nederland staat open voor beleid en instrumenten die bijdragen aan de stabiliteit en het functioneren van het systeem. De discussie hierover bevindt zich helaas nog in een relatief vroeg stadium. Er liggen nog geen definitieve voorstellen op tafel. Wij kijken dus uit naar de verdere discussie. Een van de toetselementen zal zijn dat de voorstellen moeten werkbaar zijn en de markten niet onnodig verstoren. De discussie spitst zich toe op verschillende onderdelen, zoals de kapitaalstromen. Daar hebben de heer Irrgang en mevrouw Blanksma op gewezen. Het leek er een beetje op dat zij wat dit betreft tegengestelde posities innemen. Dat is niet verwonderlijk, gelet op hun politieke achtergrond. Mevrouw Blanksma en ook de heer Harbers stellen dat de kapitaalstromen weliswaar af en toe wat volatiel zijn, maar dat die niet aan banden moeten worden gelegd. Als dat te zeer gebeurt, dan wordt de welvaart gedempt. Kijkend naar de economische geschiedenis van de EU constateer ik dat het vrij verkeer van kapitaal ons inderdaad geen windeieren heeft gelegd in Europa als het gaat om de welvaartsontwikkeling. Dat zie je ook in belangrijke delen van Azië. Wij moeten die kant dus niet op. Dat brengt mij bij de heer Irrgang. De weg naar economische ontwikkeling, die in het algemeen gediend kan zijn met een vrije marktordening, kan tegen zodanige oneffenheden oplopen dat het verstandig kan zijn om in te grijpen. Dat ingrijpen is dan bij voorkeur tijdelijk. Het kan soms verstandig zijn om als laatste redmiddel te komen tot kapitaalrestricties. Je moet echter eerst kijken of sprake is van macro-economische onevenwichtigheden, die je misschien kunt bijsturen.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Er zijn landen die protectionistisch gedrag vertonen als het gaat om kapitaalstromen. De staatssecretaris spreekt over kapitaalrestricties, maar hoe moet ik dit zien in het licht van landen die heel erg protectionistisch opereren?

Staatssecretaris Weekers: Kapitaalstromen met een protectionistische inslag zijn natuurlijk nooit goed. Protectionisme – dat zeg ik niet alleen; de eerste G20 na het uitbreken van de financiële crisis was die mening al toegedaan en die is herhaald in elke volgende G20 – is uitermate slecht voor de ontwikkeling van de economie en de welvaart. Wanneer kapitaalrestricties zijn ingegeven vanuit protectionisme, moet de internationale gemeenschap daar altijd tegen opkomen. Ik heb aangegeven dat landen in eerste instantie prudent macro-economisch beleid moeten voeren. Er moet sprake zijn van een goede financiële regulering. Er mag slechts in uitzonderlijke gevallen en op tijdelijke basis gebruik worden gemaakt van kapitaalrestricties, bijvoorbeeld om een bepaald systeem niet verder te laten ontsporen.

Ik heb al aangegeven dat de surveillance in het IMS ook ongelooflijk belangrijk is. Daarbij worden namelijk de onevenwichtigheden geïdentificeerd. Er worden tevens Global Safety Nets gespannen.

Dan de SDR's, het valutamandje, Global Liquidity en de reserveactiva. Nederland is niet tegen een grotere rol voor SDR's in het systeem. Dit is veelvuldig bepleit door Frankrijk en China, maar de voordelen van de huidige voorstellen zijn onduidelijk. Kijk je specifiek naar de bezwaren tegen een grotere rol van SDR's in het mondiale systeem, dan zijn de analyses van het IMF interessant. Om de rol van SDR's in het systeem te vergroten, moet er een grote SDR-allocatie plaatsvinden. Deze uitbreiding kan risico’s met zich brengen voor inflatie. Ook zouden vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de effectiviteit van het monetaire beleid. Er zou een markt voor SDR’s moeten worden gecreëerd, met voldoende liquiditeit. Dat is technisch echter lastig te realiseren. Daarnaast vragen wij ons af of een grotere rol voor SDR's daadwerkelijk tot minder excessieve reserveposities zou leiden.

De heer Irrgang vraagt specifiek hoe je moet aankijken tegen de Chinese munt in het mandje van SDR’s. Dat heeft eigenlijk alleen zin als de munt vrij verhandelbaar is. Zolang die is gekoppeld aan de dollar, heb je de facto een groter aandeel van de dollar in het mandje. Je hebt er pas wat aan wanneer een munteenheid vrij verhandelbaar is, zodat die in het mandje goed wordt weerspiegeld.

De heer Irrgang (SP): Is dit voldoende overtuigend voor de Nederlandse regering om daar bezwaar tegen te hebben? Die valuta zit niet vast aan de dollar, want dat is de afgelopen jaren al veranderd, weliswaar in beperkte zin, maar toch. Waarschijnlijk gaat dat de komende jaren nog vaker gebeuren. Het lijkt verder van belang, ook voor Nederland, dat de SDR's een nieuwe reservefunctie gaan vervullen ten opzichte van de dollar. Als daar de yuan ook mee wordt versterkt, omdat die in het mandje wordt opgenomen, dan hoeft het feit van de niet-vrije verhandelbaarheid – daar kun je ook allerlei gradaties in hebben – geen reden te zijn om dat als bezwaar op te werpen. Die voorwaarde koppelen Frankrijk en China er ook niet aan. Als Nederland dit volhoudt, dan wordt de yuan waarschijnlijk nooit toegevoegd, want de Chinezen zijn niet van plan om de vrije verhandelbaarheid ervan in te voeren, in ieder geval niet op korte termijn. Dan zegt de staatssecretaris eigenlijk nee.

De heer Harbers (VVD): Ik ben dat met de heer Irrgang eens. Twee weken geleden juichte men in Nanjing, omdat de renminbi ook bij de SDR's komt, maar de voorwaarde dat die vrij verhandelbaar wordt, hebben we nog niet binnen. Hoe houdt Nederland wat dat betreft zijn eigen positie vast?

Staatssecretaris Weekers: Er is absoluut nog geen overeenstemming over dat de renminbi erbij komt, omdat het IMF nog steeds als voorwaarde stelt – Nederland sluit zich daarbij aan – dat de renminbi vrij verhandelbaar moet zijn. De heer Irrgang stelt dat daar diverse gradaties in zitten, maar ik kan mij debatten in de Kamer herinneren waarbij de Nederlandse regering werd opgeroepen om er bij het IMF of de G20 op aan te dringen dat China zijn munt apprecieert. Men heeft wel een klein stukje bewogen, maar onvoldoende om de macro-economische en betalingsbalansonevenwichtigheden recht te trekken. Zie dit in de richting van China vooral als drukmiddel om in economische zin wat reëler aan te kijken tegen de renminbi en die munt niet kunstmatig laag te houden met het oog op de eigen exportpositie, ten koste van een aantal andere landen. Deze onevenwichtigheid heeft natuurlijk mede ten grondslag gelegen aan de financiële crisis.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Het is belangrijk om hierover een debat te voeren, met alle ins en outs, want dan kan duidelijk worden wat er speelt en wat de stand van zaken is, aanvullend op het debat in Washington. Ik neem aan dat deze kwestie ook elke keer op de agenda van de Ecofin komt te staan. We moeten vooraf dan wel goed worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot dit dossier.

Staatssecretaris Weekers: Er zal nog heel wat water door de Rijn vloeien voordat wij een aantal stappen verder zijn in dit dossier. Ik kan mij voorstellen dat we hier nog dieper op ingaan in het verslag naar aanleiding van de voorjaarsvergadering, dat nog naar Kamer gaat. Dan heeft de Kamer vervolgens alle gelegenheid om daarover van gedachten te wisselen met de regering. Het is aan de Kamer, gelet op de diverse ontwikkelingen, of dit wel of niet in een AO ter voorbereiding van de najaarsvergadering wordt besproken. Als er een meer acute aanleiding is, dan kan het ook eerder aan de orde komen. Op die manier weet de Kamer op welke plek wij erop terugkomen.

Dan de vragen van mevrouw Blanksma over de kapitaalstromen en hoe zich dit verhoudt tot de soevereiniteit. Volgens mij ben ik daar al min of meer op ingegaan. Het mandaat van het IMF met betrekking tot surveillance betreft vooral het voorhouden van de spiegel en het adresseren van een aantal zaken. Er zijn natuurlijk geen sancties aan verbonden.

Mevrouw Blanksma en de heer Harbers hebben een vraag gesteld over de economische onevenwichtigheden. Er is een link gelegd met het scorebord dat momenteel in Europa wordt ontwikkeld. Afgelopen weekend is er tijdens de informele Ecofin ook over gesproken, maar er is nog niet op alle onderdelen overeenstemming bereikt. De Kamer heeft daar zeer binnenkort een debat met de minister over. De discussie speelt ook op mondiaal niveau. Nederland is van mening dat overschotlanden geen aanbevelingen moeten kunnen krijgen die hun concurrentiepositie kunnen schaden. Net als in de EU lijkt ook hier asymmetrie op zijn plaats. Een lopende-rekeningoverschot is dan minder vanzelfsprekend aanleiding tot een diepteanalyse dan een lopende-rekeningtekort.

De heer Harbers heeft een vraag gesteld over de risico’s in de wereldeconomie, zoals die zijn gepresenteerd door het IMF. Hij vraagt of die risico’s nu echt zo klein zijn en of ik mij zorgen maak over de problemen in de VS. Het IMF geeft in zijn afgelopen maandag gepubliceerde World Economic Outlook een reëel en evenwichtig beeld. Het economisch herstel wint aan kracht, maar er blijven flinke risico’s. Vanwege die risico’s is het belangrijk om verdere maatregelen te nemen. Het gaat dan om het hervormen van het financiële systeem, het beperken van de volatiliteit van kapitaalstromen en het terugdringen van hoge overheidsschulden. Nederland benadrukt in welk gremium dan ook steevast het belang van gezonde overheidsfinanciën. Dat doen wij ook in het kader van het IMF. Wat dat betreft kijken wij met enige zorg naar de discussies in de VS, want uiteindelijk zal men ook in de VS de overheidsfinanciën op orde moeten krijgen.

De heer Van Dijck heeft gevraagd hoe het mogelijk is dat de economie van Nederland zo ver achterblijft. Hij heeft de vergelijking met China en met Ierland gemaakt. Dat zijn twee verschillende grootheden. Er lijkt sprake te zijn van economisch herstel in twee snelheden. Dat is niet zo verwonderlijk, want de groeipotenties van economieën in ontwikkeling zijn veel groter dan die van economieën die al op een bepaald niveau zitten. Vanwege het niveau van economische ontwikkeling en vanwege de demografische situatie zal de economie zich in West-Europa anders ontwikkelen dan economieën elders in de wereld. Daarom zou ik de 1,5% van Nederland niet willen vergelijken met de 10% van China. Tussen Nederland en Ierland zit toch een substantieel verschil. De economische groei van Ierland zit om en nabij de nul, terwijl die van Nederland 1,5% bedraagt. Dat ligt dicht bij de potentiële groei. Gelet op de omstandigheden doen we het dus helemaal niet zo slecht.

Ik denk dat ik hiermee aan het einde ben gekomen van de vragen die aan mij zijn gesteld. Er is mij nog gevraagd naar de middelenaanvulling van de IDA. Ik zal niet ingaan op de specifieke vragen over de IDA, want die zal collega Knapen voor zijn rekening nemen. Ik benadruk overigens de relatie tussen de Nederlandse bijdrage aan de IDA en onze positie bij de Wereldbank, en breder de link met het IMF. Eigenlijk heb ik die discussie ook aan het begin van dit debat gevoerd. Er zijn goede redenen voor een substantiële bijdrage aan de IDA. De Wereldbank vervult niet alleen een sleutelpositie in de internationale hulparchitectuur, maar wordt ook beschouwd als een van de meest effectieve spelers op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Bovendien liggen de huidige prioriteiten van de Wereldbank, zoals voedselzekerheid en fragiele staten, direct in het verlengde van het Nederlandse beleid. Collega Knapen zal hier verder op ingaan, maar we zetten hier dus samen de schouders onder.

Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Ik ga verder waar mijn collega was gebleven, namelijk bij de Wereldbank en de IDA. Dit is een belangrijk onderwerp. Het is aan de orde gesteld door mevrouw Hachchi, de heer El Fassed, de heer Harbers en de heer Irrgang, die vaker over dit onderwerp heeft gesproken. Dit raakt onze relatie met bilaterale, multilaterale en niet-gouvernementele organisaties. Daarin bestaat een zekere weloverwogen balans en het is goed om daar even bij stil te staan. Dit is een belangrijk onderwerp omdat het juist om die balans gaat.

De IDA is een onderdeel van de Wereldbank en gaat over de zachte kant, dus over zachte leningen en schenkingen. Zoals eind vorig jaar al is gecommuniceerd, zijn we in de zestiende middelenaanvulling meegegaan op het aandeel van 3% dat we al hadden. Daarvoor zijn meerdere redenen. Allereerst is de IDA nogal actief geweest omdat een groot aantal ontwikkelingslanden ernstig te lijden had onder de financiële crisis en dus anticyclisch heeft geopereerd. Verder beschouwen wij de activiteiten van de Wereldbank en van de IDA, waar wij nu specifiek over spreken, als sleutelactiviteiten in de internationale hulparchitectuur. De focus op economische ontwikkeling bevalt ons. De heer El Fassed had het erover dat 19% onvoldoende was, maar als de andere 81% ruim voldoende of goed is, ben je royaal over. Multilateral Aid Review zegt: good value for money. Daarnaast is het van belang dat we bij IDA16 wel degelijk invloed hebben kunnen uitoefenen op het programma, hoewel je dat niet direct in een econometrisch model kunt gieten. We hebben stevig gelobbyd om onderwerpen als reproductieve gezondheid, gender en voedselzekerheid prominent op de agenda te krijgen. Daarin waren we gelukkig niet alleen. Het resultaat is dan ook dat deze zaken een prominente plaats krijgen.

Ik zal nu eerst iets specifieker ingaan op onze bijdrage. Ons aandeel blijft 3%. Mevrouw Hachchi en de heer Irrgang spraken over een stijging van 24%, maar alles is altijd ingewikkelder dan het op het eerste gezicht lijkt. Dat geldt zeker hiervoor. Onze bijdrage is van 667 mln. aan IDA15 naar 787 mln. aan IDA16 gegaan. Daarmee zou je op een stijging van bijna 18% uitkomen. Je moet echter ook rekening houden met mechanismen die te maken hebben met schuldverlichting en kwijtschelding. De procedure is als volgt. De board van het IMF en de Wereldbank vindt dat een land ervoor in aanmerking komt. Vervolgens gaat dit naar de Club van Parijs. Die neemt uiteindelijk een besluit. Wij zijn daar ook bij betrokken. Vervolgens wordt de schuld ook kwijtgescholden op de Wereldbank en uiteindelijk springen de donoren hier linksom of rechtsom voor in. Onze bijdrage aan de IDA heeft dus ook een relatie met schuldkwijtschelding.

Dat gezegd zijnde, blijft het gaan om een stevige verhoging. Dat realiseer ik me heel goed. We moeten echter vooral kijken naar de verhouding tussen onze bijdrage aan multilaterale kanalen, bilaterale kanalen en aan de civil society. Mevrouw Hachchi heeft hiernaar gevraagd in relatie tot de motie die de Eerste Kamer vandaag heeft aangenomen. We kiezen voor een aantal speerpunten. Daarvoor is het van belang dat een brede multilaterale organisatie met een hefboomwerking het hele terrein bestrijkt. We gaan behoorlijk terug in allerlei andere multilaterale activiteiten. Ik heb het lijstje erbij gehaald. Onze bijdrage aan UNDP gaat van 107 mln. naar 72 mln., die aan UNICEF van 39 mln. naar 34 mln., die aan Global Fund van 90 mln. naar 55 mln., die aan UNFPA van 81 mln. naar 67 mln. In de bilaterale partnershipprogramma's van de Wereldbank gaan we ook nog eens terug van 42 mln. naar 22 mln.

Ik wil hiermee zeggen dat de grote aandacht voor het op zich effectieve, brede programma van de IDA in samenhang moet worden gezien met onze dalende bijdrage aan een aantal andere multilaterale activiteiten. Als ik onze multilaterale inspanningen vergelijk met de andere landen, zitten wij in de groep van 22 betrekkelijk laag. Als land dat niet groot is en het moet hebben van internationale organisaties en multilateralisme, horen wij daar uiteraard een actieve rol in te spelen. Dat past bij onze traditie en ons belang. Ook bij Wereldbank doet invloed ertoe, maar het gaat erom waartoe je die aanwendt. Bij de Wereldbank wenden wij onze invloed uiteraard primair aan om invloed uit te oefenen op wat wij beschouwen als de beste manier om ontwikkelingshulp vorm te geven en ontwikkelingsprocessen op gang te helpen. We moeten de verhoogde bijdrage aan de IDA dus zien in samenhang met andere elementen alvorens te concluderen dat we zo veel meer gaan doen op het gebied van multilateralisme.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik bedank de staatssecretaris voor zijn antwoord. Ik begrijp dat hij vindt dat er een balans moet zijn in de verschillende vormen van hulp. Het mag voor de staatssecretaris geen verrassing zijn dat de civil society, het maatschappelijk middenveld, een belangrijke rol speelt in dezen. We hebben in december niet voor niets een amendement ingediend dat hierop betrekking had. Onze bijdrage aan de IDA is flink gestegen. Tegelijkertijd heeft de Eerste Kamer een motie aangenomen om de bezuiniging op het MFS terug te draaien. Kan de staatssecretaris hierop ingaan? Kan het kabinet toch bekijken of de bezuiniging op het MFS via de IDA terug kan worden gedraaid? Ik zie dat de staatssecretaris nee schudt, maar ik heb me laten vertellen dat het betalingsritme aan de IDA ook mogelijkheden biedt zonder dat het bedrag hoeft te worden gewijzigd. Zo kan ook tegemoet worden gekomen aan de wens om de bezuiniging op het MFS terug te draaien.

Staatssecretaris Knapen: Voor dit jaar is in deze motie niet op deze wijze te voorzien. Er zijn zeker mogelijkheden om over de tijd met de IDA-middelen te schuiven, met name voor de periode 2014–2016. Voor dit jaar is dat echter niet meer mogelijk. We hebben de kasschuifmogelijkheid voor dit jaar al tot het uiterste benut. Je kunt hiertoe ook niet eenzijdig besluiten. Dit moet gebeuren in overeenstemming met de Wereldbank, want anders heet het «in gebreke blijven».

Mevrouw Hachchi (D66): Als de IDA-middelen worden opgehoogd, ontstaan er toch ook meer mogelijkheden om het betalingsritme op te rekken?

Staatssecretaris Knapen: Voor IDA15 doen we dat al en IDA16 komt er nog aan. Dit speelt op dit moment dus niet.

Mevrouw Hachchi (D66): Kan de staatssecretaris wanneer hij wel ruimte ziet om invulling te geven aan de motie van de Eerste Kamer?

Staatssecretaris Knapen: Bij het vaststellen van de begroting voor volgend jaar zal ik bekijken in hoeverre het voor mij mogelijk is om een adequaat antwoord te geven op de wensen van beide Kamers. Dat is nog iets anders dan dat ik nu zou kunnen toezeggen dat deze motie kan worden toegepast op de begroting voor 2012.

Mevrouw Hachchi (D66): Mag ik dit wel zien als een toezegging van de staatssecretaris om ons nog te informeren over de mogelijkheden? Mag ik het zo samenvatten?

De voorzitter: Bij de begroting. De heer Irrgang heeft ook een vraag.

De heer Irrgang (SP): Ik zal de discussie over het betalingsritme bij de begroting niet overdoen, maar de vraag blijft waarom de staatssecretaris dit een balans noemt. De bijdrage aan alle VN-instellingen gaat omlaag, evenals de bijdrage aan de Nederlandse ngo's. Onze bijdrage aan de IDA gaat echter zelfs volgens de cijfers van de staatssecretaris nog met 17% omhoog. Dat is toch disbalans? De staatssecretaris zegt dat de IDA brede programma's heeft, maar als de staatssecretaris alle VN-instellingen wat minder kort en als hij minder bijplust bij de IDA, heeft hij volgens mij ook een balans in brede programma's bereikt. Hij noemt een aantal voordelen van de IDA en de Wereldbank, maar hij is niet ingegaan op de bezwaren dat de IDA juist op het gebied van klimaat en armoedebestrijding wordt gezien als ineffectief en dat heel veel via begrotingssteun verloopt. In de Kamer is daar breed kritiek op: de Wereldbank is veel te makkelijk met begrotingssteun. Dit gaat ook om geopolitieke belangen, bijvoorbeeld in Nigeria en Pakistan, waarbij je grote twijfels kunt hebben of er effectieve hulp wordt geboden.

Staatssecretaris Knapen: Bij grote multilaterale organisaties kun je als land nooit in je eentje bepalen hoe de zaken precies worden ingericht. Je hebt invloed, maar geen macht. Wij proberen die invloed bij de Wereldbank uit te oefenen, maar uiteraard is het IDA-programma een optelsom van hetgeen alle deelnemers wensen, vooral de donorlanden. De heer Irrgang sprak verder van een gebrek aan balans, maar ik wijs erop dat we aan bepaalde multilaterale organisaties juist minder gaan bijdragen, terwijl de bijdrage aan sommige ngo's stijgt. Sommige ngo's kregen vroeger niets en krijgen nu wel een bijdrage. Dat vloeit voort uit de wijze waarop MFS II is ingericht. Wij hechten waarde aan de «value for money» van de Wereldbank en aan dit multilaterale kanaal. Wij hechten waarde aan de breedte waarin en het gezag waarmee de IDA kan opereren. Bovendien wordt er wel degelijk ook op multilaterale kanalen gekort om de balans in de gaten te houden.

De voorzitter: We moeten inmiddels echt op de tijd letten. De heer Irrgang mag een korte vervolgvraag stellen. Daarna heeft mevrouw Dikkers nog een vraag.

De heer Irrgang (SP): Ik noemde juist de kortingen op de VN-instellingen. Het getuigt juist van onbalans dat de staatssecretaris wel op de bijdrage aan VN-instellingen bezuinigt, maar niet op de IDA. Hij zegt dit «value for money» te vinden. Kan hij aangeven hoe hij de enorme voorkeur van de Wereldbank voor begrotingssteun ziet, juist aan landen waarbij je grote vragen kunt stellen over de effectiviteit, zoals Nigeria en Pakistan? Ik kan dit niet rijmen met «value for money».

Mevrouw Dikkers (PvdA): Ik wil daar ook een vraag over stellen. Hoor ik de staatssecretaris zeggen dat hij minder «value for money» krijgt bij ngo's? Zo ja, waar baseert hij dat op?

Staatssecretaris Knapen: Als ik dat gezegd heb, heb ik me verkeerd uitgedrukt, of anders heeft mevrouw Dikkers het verkeerd gehoord. Ik zou dat namelijk nooit kunnen zeggen over een individuele ngo. Er zijn veel ngo's en die moeten we dan allemaal vergelijken. Dat wil ik nu niet doen.

Natuurlijk is begrotingssteun een punt. Vele jaren lang was dit het instrument bij uitstek om met «grote stappen, snel thuis» aan ontwikkelingssamenwerking te doen zonder je met alle details te hoeven bemoeien. Inmiddels is bijna iedereen daarvan genezen. De Kamer heeft de heer Piebalgs uitvoerig kunnen spreken en heeft kunnen horen dat ook de Europese Commissie, die grootscheeps actief is in de begrotingssteun, hier kritisch naar gaat kijken. Dat wil echter niet zeggen dat begrotingssteun als zodanig simpelweg niet meer kan en mag voorkomen. In een aantal gevallen kan het niet anders. Ik zal het zo dadelijk nog hebben over de stijgende voedselprijzen. Soms moet je wel begrotingssteun aanbieden om gaten te vullen. Dat neemt niet weg dat je het paard achter de wagen spant als je begrotingssteun geeft zonder een bijpassend programma om landen op eigen benen te laten staan. Daar is de Wereldbank overigens ook van doordrongen.

Diverse Kamerleden hebben gesproken over voedselzekerheid en de voedselprijzen. Dit is een belangrijk probleem dat onze hoogste inzet zal hebben bij de vergadering van de Wereldbank. Ik was vanochtend nog bij IFAD, de VN-organisatie voor landbouwontwikkeling, in Rome. Daar ontwikkelt men speciale programma's om nog meer dan in het verleden de koppeling te maken tussen economische groei en de kleine boer. Daar zit namelijk de crux van voedselzekerheid in landen en gebieden waar men uitermate kwetsbaar is, hetzij voor een mislukte oogst, hetzij voor prijsvolatiliteit.

Er zijn enkele zaken waar we bij de Wereldbank op aandringen om voedselzekerheid te garanderen. Het kan zijn dat we vragen om financiële steun aan voedselimporterende landen, steun op korte termijn om eerste klappen op te vangen. Op iets langere termijn gaat het om het aanleveren van instrumenten om risicomanagement te kunnen bedrijven: voorraadvorming en dergelijke. Wij zijn niet voor prijssubsidies en zullen die ook niet bepleiten. Het is beter om een sociaal vangnet te maken voor onverwachte prijsstijgingen dan om prijssubsidies te verstrekken. Die veroorzaken namelijk een distorsie van de markt en kunnen dus ook regeneratie van de productie in de weg zitten.

Mevrouw Hachchi heeft in het kader van de voedselzekerheid gevraagd naar de invloed van speculatie op de volatiliteit. Dit staat op de agenda voor de G20 later dit jaar. Frankrijk is bezig om hierover wat nadere studies uit te zetten bij de FAO. We zijn wel voor transparantie op het gebied van handel en termijnhandel in voedsel. Een deel van het risicomanagement wordt namelijk vergemakkelijkt als dat inzichtelijk kan worden gemaakt. Dan kunnen plotselinge grote gaten in bepaalde regio's worden bestreden. Bovendien vermijd je daarmee dat het World Food Program acuut in actie moet komen omdat er ergens grote problemen ontstaan. Dit onderwerp heeft dus zeker onze aandacht en we zullen erbij stilstaan.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Ik heb mezelf in eerste termijn moeten beperken, maar het CDA vraagt echt aandacht voor de volatiliteit van de voedselprijzen en met name ook voor de positie van de kleine boeren. De staatssecretaris zegt dat hij hierover vandaag nog een overleg heeft gehad, maar wat gaan we nu doen om de steun van de Wereldbank daadwerkelijk terecht te laten komen bij de boer die er zo onder lijdt als het niet goed georganiseerd wordt? Wat spreekt de staatssecretaris af? Wat is de Nederlandse inzet?

Mevrouw Hachchi (D66): De staatssecretaris zegt dat er aandacht is voor de rol van speculanten op de voedselmarkt. Is er door het IMF en de Wereldbank al onderzoek op dit terrein gedaan? Zo niet, kan staatssecretaris daar dan om vragen?

Staatssecretaris Knapen: Er lopen diverse onderzoeken. Het meest actuele onderzoek, dat nu loopt en binnenkort af is, is een onderzoek dat is uitgezet bij de FAO als input voor de G20. We zitten dan wel niet aan tafel bij de finale G20-vergadering, maar wel bij een aantal voorbereidende vergaderingen. Zodra we de input voor de G20 voor dit onderwerp kennen, zullen we die de Kamer dus zo snel mogelijk doen toekomen. Dan kan de Kamer dit meenemen in haar overwegingen over voedselzekerheid en ontwikkelingsamenwerking.

De vraag van mevrouw Blanksma is niet zo gemakkelijk. Bij acute honger is de situatie in zekere zin overzichtelijk, omdat dan het apparaat van het World Food Program in actie komt. De medewerkers van dat apparaat vliegen gewoon de wereld rond en zorgen ervoor dat er zakken met voedsel worden uitgedeeld. Dit is echter ingewikkelder. Dit gaat over de kleine boeren, die idealiter aanzienlijk meer moeten produceren dan nodig is om alleen het eigen gezin te onderhouden, en over de kwetsbaarheden die ontstaan door een heel droog of nat jaar of door andere oorzaken. Het gaat daarbij om zaken die je niet van de ene op de andere dag kunt regelen. Het gaat namelijk om het organiseren van de hele keten, zoals voorraadbeheer, infrastructuur en het organiseren van kleine lokale markten, opdat het voor een boer lonend wordt om iets meer te produceren, zodat hij iets verdient. Daar werken we op allerlei manieren aan, met allerlei programma's, maar je krijgt dat niet voor elkaar op basis van dagdagelijkse prijsvolatiliteit. In elk geval wordt aan dit onderdeel op allerlei manieren aan gewerkt. Het is het lastigste onderdeel, maar er valt op dit gebied ook het meest te winnen. Er zijn een aantal gebieden, zoals de Sub-Sahara, die op zichzelf buitengewoon vruchtbaar zijn. Als we het voor elkaar krijgen om daar die knop om te draaien, komt er iets op gang waar we al decennialang op wachten. Je ziet hier en daar al dingen gebeuren. Ondanks de prijsstijgingen van dit moment ben ik daar dus niet zo pessimistisch over, maar dit gaat stap voor stap en kan niet acuut geregeld worden.

De voorzitter: Ik stel voor dat de staatssecretaris nu zijn betoog afmaakt. Wellicht is er daarna nog tijd voor één vraag, maar de tijd begint te knellen.

Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. De heer Harbers en mevrouw Blanksma hebben beiden gesproken over het Program-for-Results (P4R). Het gaat misschien te ver om te zeggen dat dit een nieuw leeninstrument is, maar in dit pakket moet wel aan een aantal specifieke voorwaarden en rapportagemodaliteiten worden voldaan die voorheen niet golden. Dat zorgt ervoor dat de toepassing heel anders zal zijn dan in het verleden. Wij zijn op zich buitengewoon tevreden over het P4R, want de afrekenbaarheid is groter dan vroeger en de voorwaarden waaraan men moet voldoen om in aanmerking te komen, zijn na afloop eveneens beter te controleren dan in het verleden. Wij zijn eveneens van mening dat we moeten zorgen voor een level playing field voor de particuliere sector. Dat geldt zowel voor de kleine bedrijven in die landen als voor het Nederlandse bedrijfsleven. Dit onderwerp staat wat nadrukkelijker op de agenda bij de conferentie in Busan in november, want niet alleen wij, maar veel partijen hebben dit aangedragen.

Ik ga nog wat losse vragen langs. De heer Harbers heeft gevraagd of de scorecard breder kan worden getrokken. Op dit moment bekijkt men hoe de scorecards vergelijkbaar gemaakt kunnen worden. Dat is nog niet hetzelfde als dezelfde scorecard hanteren. Dit zijn oudere organisaties en het gaat dus niet van de ene op de andere dag. Hier wordt echter wel aan gewerkt. Bovendien gaat de «Genève-groep» – een groep die bestaat uit de grootste VN-donoren – ervoor zorgen dat men, in het kader van het grote hervormingsprogramma van alle instellingen van de Wereldbank en de vele tientallen fondsen die eronder hangen, een scorecard gaat benutten die vergelijkingen mogelijk maakt. Dat maakt het makkelijker om te bediscussiëren welke organisatie welke prestaties levert. Dat is nu lastig genoeg.

Mevrouw Dikkers heeft gesproken over de betrokkenheid van parlementen in ontwikkelingslanden. We moeten dit niet al te somber zien. Er is al redelijk wat werk van gemaakt. Het is niet altijd genoeg en niet altijd even consistent, maar in de strategic partnerships kunnen de ontvangende landen – idealiter met een terugkoppeling naar hun maatschappelijk middenveld, maar in elk geval met een terugkoppeling naar hun parlementen – aangeven wat ze nodig hebben, en wat ze gaan doen om te voldoen aan de voorwaarden om dat te krijgen. Het is niet genoeg, maar hiermee is wel een redelijke stap gemaakt bij het vorige IDA-programma. Dit blijft een punt van aandacht.

Mevrouw Dikkers heeft ook gevraagd hoe je op verjaardagen uitlegt wat we bedoelen met «robuust». Het hangt er natuurlijk van af wie er jarig is.

Mevrouw Dikkers (PvdA): Stel dat het mijn moeder is.

Staatssecretaris Knapen: Dat maakt het al wat makkelijker, denk ik.

Ik heb bewust het woord «robuust» gebruikt. Daarmee bedoel ik «robuust» in de zin van «stevig». Dat is iets anders dan «transparant». De Governance and Anticorruption Strategy van een jaar of wat geleden heeft al voor behoorlijke richtlijnen gezorgd. Hier is een apart departement voor ingericht. Inmiddels is er een goede klokkenluidersregeling. Degene die bij aanbestedingen wordt betrapt op corruptie, wordt van alle multilaterale ontwikkelingsbanken uitgesloten. Er is dus wel een en ander. Deze klassieke organisaties vormen een robuust, werkend apparaat, maar zijn niet zo transparant als Global Fund, waarover we het een vorige keer hadden. Als vandaag iets ontdekt wordt, staat het niet morgen op de website van de organisatie. Het gaat door een hele procedure en komt op den duur aan de orde.

Wij dringen aan op transparantie en hebben er vorig jaar in het beheerscomité nog uitvoerig over gesproken. Men is goeddeels van goede wil. Ik heb de afgelopen dagen met de drie voedselorganisaties in Rome gesproken en als je het onderwerp aan de orde stelt, komen ze ook met hele lijsten van dingen die ze al gedaan hebben, de afgelopen twaalf, achttien maanden. Er wordt dus wel werk van gemaakt, maar dit zijn klassieke organisaties met het bijbehorende flegma. We oefenen druk uit, maar moeten ze ook de ruimte geven om dit stap voor stap te bewerkstelligen. Dat is anders dan bij een nieuwe organisatie.

Mevrouw Dikkers (PvdA): Omwille van de tijd zou ik graag per brief vernemen wat de Nederlandse inzet is en welke eindsituatie de staatssecretaris voor zich ziet. Welke stappen worden er nu gezet? Waar moeten wij de Nederlandse regering straks op afrekenen?

Staatssecretaris Knapen: Omwille van de tijd zal ik de commissie graag per brief op de hoogte stellen van de stappen die wij zetten. De inzet is dat wij alle regelingen die wij kennen, die effectief zijn en waarmee we tot nu toe goede resultaten hebben geboekt, zo veel mogelijk van toepassing willen laten zijn op alle organisaties. Een voorbeeld is de klokkenluidersregeling. Er zijn er diverse, maar de regeling waarmee grosso modo redelijk goede ervaringen zijn, willen we zo goed mogelijk geïmplementeerd zien in zo veel mogelijk organisaties. Wij stellen dat dus ook steeds aan de orde, zoals we overigens ook de motie van mevrouw Dikkers over de salarissen steeds aan de orde. Vanochtend is hier nog over gesproken. Men heeft ons bezworen dat dit deel van de VN-organisatie bezig is met een programma waarmee men hierop adequaat antwoord tracht te geven. Of dat antwoord uiteindelijk de Nederlandse samenleving bevalt, is vers twee, maar in elk geval hebben we het onderwerp dan weer geadresseerd.

Mevrouw Blanksma heeft gevraagd hoe het zit met de stemverhoudingen bij Wereldbank en met onze stoel. Ik heb er zelf vooralsnog niet op gezeten, maar ik denk dat het goed zit. Ons aandeel is vorig jaar licht teruggegaan van 2,15 % naar 1,92%. De kiesgroep hebben we nog. Je weet nooit of het later effecten zal hebben als er ergens iets gaat schuiven, maar vooralsnog zitten we waar we zitten. De stemverhoudingen zijn hetzelfde en de kiesgroep zit nog achter ons.

De heer El Fassed heeft zijn scepsis geuit over de rol van de Wereldbank in fragiele staten. Wij delen die scepsis, met dien verstande dat het goed is om in het oordeel te verdisconteren dat de Wereldbank zich de kritiek van de laatste jaren heeft aangetrokken. Dat blijkt uit het rapport van de Wereldbank dat net is uitgekomen. De Wereldbank heeft het boetekleed aangetrokken ten aanzien van de kwaliteit van conflictanalyses. Verder is de Wereldbank bezig om in het kader van de decentralisatie partnerships op regionaal niveau te organiseren. Uit al die zaken blijkt dat men zich wel rekenschap geeft van het feit dat er op dit gebied nog een wereld te winnen is. Het laatste rapport gaat over de rol van de Wereldbank in fragiele staten. Dit zal een belangrijk onderwerp zijn in Washington. Terugblikkend deel ik dus de scepsis, maar vooruitblikkend zou ik willen zeggen: er wordt aan gewerkt en men is zich hiervan bewust, dus enig optimisme is op zijn plaats.

De heer Van Dijck heeft vragen gesteld over de schuldverlichting. We hebben het al even over dit proces gehad. Ik heb gezegd hoe het werkt en uitgelegd dat dit uiteindelijk in handen van de donoren is. De heer Van Dijck heeft zich kritisch uitgelaten over de rol van de Wereldbank bij leningen aan China. Wij zouden vanuit een ontwikkelingsperspectief nu geen leningen aan China geven, want zo zijn de verhoudingen niet meer, maar de Wereldbank is een grote, internationale organisatie. Het is goed om ons twee dingen te realiseren. Ten eerste heeft China nog heel grote gebieden, met vele honderden miljoenen mensen, die meer dan onderontwikkeld zijn en waar men op de armoedegrens leeft. Er zijn dus heel grote gebieden, ter grootte van half Europa, die gezien het mandaat van de Wereldbank in aanmerking komen voor een arrangement van de Wereldbank. Ten tweede heeft China een voorbeeldige record in het terugbetalen. Het zestiende IDA-fonds is deels zo veel groter dan het vijftiende doordat China versneld leningen heeft terugbetaald. Op dat gebied is China dus heel zorgvuldig en hebben we geen enkele klacht.

De heer Tony van Dijck (PVV): Dat er gebieden zijn waarin men nog onder de armoedegrens leeft, vind ik een slecht argument. Dat China een goede terugbetaler is, vind ik ook een slecht argument, want Nederland is ook een goede terugbetaler, maar leent ook niets van de Wereldbank. China heeft zo veel geld! De Chinese economie is een van de rijkste en groeit als een speer, met bijna 10% per jaar. Ik vind het gewoon kul dat China überhaupt één euro van de Wereldbank krijgt. Ik heb dit zelf in Washington aangekaart en toen werd mij gezegd: ja, maar het is wel goed om de Chinezen te blijven paaien; we geven ze wat om ze te vriend te houden, maar krijgen ook een hoop terug. Dat mag nooit een argument zijn voor de Wereldbank! Daarom vind ik dat de staatssecretaris dit ter sprake moet brengen. De Wereldbank moet selectiever zijn in wie zij hulp geeft en wie niet. Ik weet niet hoeveel hulp China krijgt; misschien kan de staatssecretaris dat uitzoeken. In elk geval moet dit aan de orde worden gesteld.

De voorzitter: De heer Irrgang heeft hierover ook een vraag.

De heer Irrgang (SP): Nee, dat heb ik niet, maar ik had een vraag gesteld over de International Finance Corporation. Dat duurzaamheidsraamwerk leek toch niet ver genoeg te gaan. Ik heb gevraagd of de Nederlandse regering zich ervoor wil inzetten dat dit wordt aangescherpt. De staatssecretaris heeft die vraag nog niet beantwoord.

De voorzitter: Ik verzamel alle vragen even in de laatste minuten van dit overleg.

De heer El Fassed (GroenLinks): Ik heb een vraag gesteld over het afbouwen van investeringen in projecten met fossiele brandstoffen. Kunnen wij onze invloed aanwenden om die investeringen stop te zetten?

Mevrouw Dikkers (PvdA): Ik heb gevraagd wat de Nederlandse regering doet om de grote hoeveelheid begrotingssteun terug te dringen die de Wereldbank aan Nigeria geeft.

Staatssecretaris Knapen: Mijn excuses aan de heer Irrgang; ik had zijn vraag inderdaad over het hoofd gezien. Ik was in relatie tot de heer Irrgang zozeer op de IDA gefocust dat ik deze vraag even over het hoofd heb gezien. Dit thema is enkele weken geleden nog aan de orde gekomen in het commissieoverleg. De performance standards gaan over een aantal thema's; de heer Irrgang noemde reeds duurzaamheid en mensenrechten. De herziening van de performance standards zit nu in de derde en als het goed is laatste fase. In deze fase wordt het wat spannender; je ziet de spanning tussen de organisaties uit de civil society en de lidstaten, met name met betrekking tot mensenrechten. Onze inzet is helder. Wij proberen hierin zo ver mogelijk te komen en het thema mensenrechten hierin zo veel mogelijk onder te brengen in lijn met het Nederlandse beleid. Dat is onze inzet, maar zoals ik al aangaf, zal moeten blijken in hoeverre wij die kunnen realiseren. Uiteraard komen we hier graag op terug als de performance standards er eenmaal zijn.

Wij zijn druk bezig met uitvoering van de motie-Vendrik over het afbouwen van investeringen in fossiele brandstoffen. Onlangs hebben wij hierover gesproken. Dit onderwerp is niet van de agenda verdwenen. Wij nemen het serieus. Momenteel zitten we in de afbouwfase en we zijn druk in discussie om uiteindelijk iets af te kunnen spreken over het tempo waarin wordt afgebouwd.

Ons standpunt over begrotingssteun is helder. Wij zijn hierover kritisch tot het tegendeel bewezen is. Wij zijn dus ook kritisch aan de begrotingssteun die de Wereldbank op deze manier aan Nigeria geeft. Wij zullen dat ook te kennen geven.

Wij hebben de opvatting dat China de fase van een ontwikkelingsland op afstand zachtjesaan wel is gepasseerd. Gezien de statuten van de Wereldbank en de situatie in China verdient China weliswaar niet meer de hoogste prioriteit van de Wereldbank, maar er zijn toch nog altijd zo'n 700 à 750 miljoen arme mensen in China. Het is dus heel lastig om te zeggen dat statuten worden overtreden door steun te verlenen aan China. Ik hoor en begrijp echter wat de heer Van Dijck zegt. Wij hebben zelf de laatste € 240 000 voor ontwikkelingssamenwerking in China geschrapt.

De voorzitter: Daarmee zijn we aan het einde van dit overleg gekomen. Ik bedank de bewindspersonen, de mensen op de publieke tribune, de Kamerleden en de griffier.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Slob (ChristenUnie), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), voorzitter, Omtzigt (CDA), Irrgang (SP), Knops (CDA), Neppérus (VVD), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), ondervoorzitter, Bashir (SP), Sap (GroenLinks), Harbers (VVD), Plasterk (PvdA), Groot (PvdA), Van Bemmel (PVV), Braakhuis (GroenLinks), Van Vliet (PVV), Dijkgraaf (SGP), Verhoeven (D66), Koolmees (D66) en Huizing (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Ten Broeke (VVD), Van der Werf (CDA), Gesthuizen (SP), Van Hijum (CDA), Leegte (VVD), Haverkamp (CDA),Graus (PVV), Bouwmeester (PvdA), Ouwehand (PvdD), Van der Veen (PvdA), Grashoff (GroenLinks), Schaart (VVD), Vermeij (PvdA), Smeets (PvdA), Beertema (PVV), Van Gent (GroenLinks), De Jong (PVV), Van der Staaij (SGP), Koşer Kaya (D66), Pechtold (D66) en Ziengs (VVD).

X Noot
2

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Albayrak (PvdA), Timmermans (PvdA), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Nicolaï (VVD), Haverkamp (CDA), Eijsink (PvdA), ondervoorzitter, Irrgang (SP), De Roon (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), voorzitter, Ten Broeke (VVD), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Kortenoeven (PVV), Bosman (VVD), Dikkers (PvdA), El Fassed (GroenLinks), Hachchi (D66), Dijkhoff (VVD) en Driessen (PVV).

Plv. leden: Van Raak (SP), Dijkgraaf (SGP), Recourt (PvdA), Samsom (PvdA), Bruins Slot (CDA), Çörüz (CDA), Mulder (VVD), Knops (CDA), Arib (PvdA), Jasper van Dijk (SP), De Mos (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schouw (D66), Hennis-Plasschaert (VVD), Ouwehand (PvdD), Sap (GroenLinks), Wilders (PVV), Leegte (VVD), Heijnen (PvdA), Braakhuis (GroenLinks), Van Veldhoven (D66), Taverne (VVD) en Bontes (PVV).

Naar boven