Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 februari 2017
Op 2 december 2016 maakte het kabinet bekend dat er voldoende aanleiding is voor een
breed opgezet onafhankelijk onderzoek naar de context van het geweldsgebruik in de
periode van dekolonisatie (Kamerstuk 26 049, nr. 82). De onderzoekinstituten Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV),
het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het Nederlands Instituut
voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD) willen een dergelijk onderzoek
gaan uitvoeren. Het kabinet heeft in de brief van 2 december jl. aangegeven bereid
te zijn hier een financiële bijdrage aan te verlenen voor zover dit onderzoek aansluit
bij het daarin geschetste kader. Het kabinet informeert u hierbij over de onderzoeksopzet
en de kosten van het onderzoek. In de bijlage vindt u de volledige onderzoeksopzet
zoals opgenomen in de subsidie-aanvraag die is ingediend door KITLV, NIMH en NIOD1.
De drie instituten hebben het onderzoeksprogramma vanuit een breed perspectief opgezet
en hanteren een integrale benadering, met aandacht voor de samenhang tussen de gebeurtenissen
in Nederland en Indonesië, in de context van de naoorlogse dekolonisatie. De voorbereiding
is inmiddels gestart en het onderzoek zal per 1 september 2017 van start gaan en in
een periode van vier jaar worden uitgevoerd. Het onderzoek bestaat uit meerdere deelonderzoeken,
die ingaan op de politiek-bestuurlijke context en de internationale context van de
dekolonisatieperiode en op de geweldsspiraal tijdens de zogenaamde «Bersiap»-periode.
Er zal tevens een vergelijkend onderzoek naar dekolonisatieoorlogen en counterinsurgency plaatsvinden, en er wordt een deelonderzoek besteed aan het militaire en justitieel
beleid en handelen rondom grensoverschrijdend geweld. Ook zal een deelonderzoek stil
staan bij de ontwikkelingen die het geweld in verschillende regio’s in Indonesië bevorderden
dan wel matigden (regionale studies) en de maatschappelijke nasleep van de naoorlogse
dekolonisatieperiode. Hierbij gaat het om de terugkeer en overkomst en maatschappelijke
integratie van militairen en andere repatrianten in Nederland en onder andere de zelforganisatie
van veteranen en veteranenbeleid. Het bronnenmateriaal voor het onderzoek ligt in
de eerste plaats in Nederland, maar de onderzoekers zullen ook – meer dan tot nog
toe is gebeurd – werken met bronnen in Indonesië, Australië, en andere landen. In
het onderzoek zullen de instituten samenwerken met historici uit betrokken landen,
onder wie Indonesische historici.
De betrokken instituten zullen ruimte maken voor de stem van de getuigen zowel in
Nederland als in Indonesië, voor zowel burgers (inclusief slachtoffers van de «Bersiap»)
als militairen/veteranen, via egodocumenten/oral history en een daarop gebaseerd archief van getuigenissen. Door het creëren van een nationaal
en internationaal toegankelijk platform voor getuigenissen kan er aan worden bijgedragen
dat betrokkenen zich beter gehoord en gezien voelen. In dit project zal ook samenwerking
worden gezocht met het Veteraneninstituut en andere instellingen met al bestaande
collecties op dit terrein. Daarnaast kent het onderzoeksprogramma een Maatschappelijke
Klankbordgroep Nederland waarin vertegenwoordigers van verschillende organisaties
en instellingen op het terrein van herdenking en herinnering samenkomen.
Het kabinet is van mening dat de bijgaande subsidieaanvraag voldoet aan het op 2 december
2016 gestelde kader en heeft besloten om aan het onderzoek van KITLV, NIMH en NIOD
een financiële bijdrage te verlenen à € 4,1 miljoen2. Dit bedrag zal grotendeels lastens de begroting van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken gefinancierd worden, en voor het resterend gedeelte lastens de begroting van
het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het betreft een onafhankelijk
onderzoek waarover het kabinet een oordeel zal vellen nadat het volledig is afgerond
en het geheel van de resultaten kan worden gewogen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
A.G. Koenders
De Minister van Defensie,
J.A. Hennis-Plasschaert
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn