25 847 Evaluatie Wet voorzieningen gehandicapten

Nr. 99 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 november 2011

Inleiding

Ik heb u in mijn brief van 7 juli 20111 toegezegd de afgeronde verkenning te doen toekomen, alsmede mijn standpunt ten aanzien van de toekomstige vormgeving en positionering van deze voorziening van het sociaalrecreatief, bovenregionaal vervoer voor mensen met een mobiliteitsbeperking (bekend onder de merknaam Valys en hierna afgekort tot BRV). Met deze brief doe ik deze toezegging gestand.

De resultaten van deze verkenning vormen de basis waarop ik het besluit heb genomen over hoe BRV in de toekomst het beste kan bijdragen aan de maatschappelijke participatie van mensen met een mobiliteitsbeperking.

De afgelopen maanden is in goed overleg met belanghebbenden2 gewerkt aan een toekomstverkenning op hoofdlijnen. In deel 1 is de beleidshistorie van Valys geschetst, zijn relevante ontwikkelingen en knelpunten in kaart gebracht en zijn aandachtspunten voor de toekomst beschreven. Dit deel heb ik met mijn brief van 7 juli 2011 naar de Kamer verzonden. De aandachtspunten uit deel 1 zijn betrokken bij het tweede deel van de verkenning, waarin drie scenario’s voor de organisatie en positionering van het BRV na 1 april 2013 op hoofdlijnen zijn beschreven. Deel 2 van de toekomstverkenning is bij deze brief gevoegd.3

Afweging

Op 1 april 2013 eindigt de privaatrechtelijke overeenkomst die ik met Connexxion Taxi Services heb gesloten voor de uitvoering van het BRV. Ik kan deze overeenkomst niet meer verlengen. Ik vind het belangrijk dat de mensen die deze voorziening echt nodig hebben ook vanaf 1 april 2013 gebruik kunnen maken van een zo goed mogelijke voorziening. De tijd die het kost om deze nieuwe voorziening te realiseren weegt dan ook zwaar mee in mijn conclusie.

Ik heb drie toekomstscenario’s verkend: decentralisatie naar gemeenten, decentralisatie naar provincies of een centrale vormgeving. Bij het afwegen van deze scenario’s ben ik tot de conclusie gekomen dat decentralisatie naar gemeenten de meeste mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan de aandachtspunten zoals die aan de orde zijn gekomen in mijn brief van 7 juli en door de Tweede Kamer zijn benoemd tijdens het Algemeen Overleg van 19 mei 2011.

Zo hebben gemeenten veel mogelijkheden om een brede, over verschillende levensdomeinen uitstrekkende vervoersoplossing te organiseren én vormen ze daarbij een herkenbaar loket voor mensen. Ook hebben gemeenten de meeste mogelijkheden om aansluiting te zoeken met andere participatiebevorderende voorzieningen. Een decentralisatie naar provincies biedt minder mogelijkheden daarvoor, omdat zij geen ervaring hebben met een participatiebevorderende taak op dit gebied, verder van de burger af staan dan gemeenten en zodoende minder samenhang kunnen brengen in het aanbod van andere participatiebevorderende voorzieningen.

Uit de toekomstverkenning blijkt wel dat een aantal voorwaarden relevant is bij het realiseren van een decentralisatie naar gemeenten, zoals:

  • Gebruik van toegankelijk OV. Gemeenten kunnen hun ervaring met de uitvoering van de Wmo beter benutten als zij het gebruik van toegankelijk OV kunnen stimuleren. Om het gebruik effectief te stimuleren is de volgende informatie zeer relevant:

    • Landelijk inzicht in toegankelijkheid OV.

    • Landelijke coördinatie om «ketenritten» mogelijk te maken. Ketenritten zijn ritten waarbij de reiziger zoveel mogelijk gebruik maakt van toegankelijk OV en zo weinig mogelijk van een specifieke voorziening. Dit acht ik noodzakelijk om te voorkomen dat gemeenten een van deur tot deur-voorziening zullen organiseren. De gemeenten zullen een rechtspersoon moeten (doen) aanwijzen of creëren om dit mogelijk te maken.

  • Inzicht in de kenmerken van de huidige pashouders. Gemeenten zullen inzicht moeten krijgen in de kenmerken van de pashouders die nu gebruik maken van BRV. Zij zullen hen opnieuw moeten beoordelen.

Ik vind het belangrijk dat er een goede voorziening is voor mensen op 1 april 2013. Dit vereist een zorgvuldig traject waarin nauwe samenwerking met belanghebbenden zoals de Vereniging Nederlandse Gemeenten nodig is. Op dit moment lijkt, gelet op de bovengenoemde voorwaarden, een zorgvuldige decentralisatie naar gemeenten meer voorbereidingstijd te vergen dan nu op basis van de einddatum van het huidige contract (1 april 2013) beschikbaar is. Daarbij komt dat gemeenten zich ook moeten richten op implementatie van de functie begeleiding en de jeugdzorg. Ik heb nu onvoldoende zekerheid dat er op 1 april 2013 een gemeentelijk georganiseerde voorziening is voor de mensen die dit echt nodig zullen hebben.

Nieuwe aanbesteding

Gelet op bovenstaande afweging kies ik voor het opnieuw meerjarig aanbesteden van deze voorziening. Dit scenario kent minder risico’s ten aanzien van de continuïteit van het vervoer na 1 april 2013, maar kent wel een aantal beperkingen die voortkomen uit het feit dat het huidige financiële kader de bovengrens is van wat deze voorziening mag kosten en het feit dat de Rijksoverheid minder mogelijkheden heeft dan gemeenten om het bieden van BRV in samenhang te bezien en te brengen met andere participatiebevorderende voorzieningen voor de doelgroep.

Ik zal de voorziening nu en in de toekomst betaalbaar moeten houden. Ik heb daarom in de begroting van 2012 een ingrijpende maatregel aangekondigd. Ik ben genoodzaakt om de standaard persoonlijk kilometerbudgetten (pkb’s) in 2012 van 750 kilometer naar 450 kilometer te verlagen. Dit geldt voor alle pashouders met een standaard pkb. De hoogte van het hoog pkb blijft ongewijzigd (2250 kilometer per jaar). Deze maatregel is op de korte termijn het enige instrument dat ik tot mijn beschikking heb om deze voorziening in 2012 betaalbaar te houden.

Ook na het aflopen van de huidige overeenkomst zal de nieuwe voorziening gerealiseerd moeten worden binnen het huidige financiële kader. Uiteraard zal ik mij inspannen om met de nieuwe aanbesteding zoveel mogelijk recht te doen aan de aandachtspunten die via de toekomstverkenning en overleggen met uw Kamer aan de orde zijn gekomen. Daarnaast wil ik de toekomstverkenning een vervolg geven door in overleg met de VNG te verkennen hoe en op welke termijn een decentralisatie naar gemeenten gerealiseerd zou kunnen worden. In de loop van 2012 informeer ik u over de uitkomsten van deze nadere verkenning.

De voorbereidingen op een nieuwe aanbesteding zullen op korte termijn worden gestart.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 25 847, nr. 98.

X Noot
2

CG-raad, CSO, ANBO, Viziris, I&M, VNG, IPO, SKVV.

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven