25 847
Evaluatie Wet voorzieningen gehandicapten

nr. 10
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 14 april 1998

De vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer2 en Volksgezondheid, Welzijn en Sport3 hebben op 18 maart 1998 overleg gevoerd met minister Melkert van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het kabinetsstandpunt bij de tweede evaluatie van de Wet voorzieningen gehandicapten (25 847 nr. 1).

Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Sterk (PvdA) vond de voorgestelde wijzigingen van de WVG verbeteringen. Tevredenheid is er over het feit dat de woningaanpassingen tot f 100 000 onder het regime van de gemeenten vallen, dat de minister het bovenregionaal vervoer als een knelpunt ervaart, dat de verdeling van de gelden over de gemeenten gewijzigd gaat worden en dat de problemen van de tekortgemeenten gehoor vinden. Zij was erover teleurgesteld dat er nog steeds sprake is van een aantal knelpunten die ook al bij de eerste evaluatie naar voren zijn gebracht en waarvoor nog steeds geen concrete oplossingen zijn gevonden. Het kabinetsstandpunt spreekt over voornemens tot verbetering van modelprotocollen, afstemming van regelingen, bevordering van een laagdrempelig loket, afspraken over afbakening, handreikingen en aanbevelingen die veelal verhullen dat op een aantal terreinen de afgelopen jaren nog weinig vooruitgang is geboekt. Mevrouw Sterk vond het kabinetsstandpunt te vaag. Een meer concrete invulling inclusief een tijdpad is een eerste vereiste.

Sprekend over adequate zorgplicht wees zij erop dat steeds meer gemeenten vanwege dreigende tekorten dit begrip uithollen. Met name bij de toekenning van vergoedingen voor individuele vervoersvoorzieningen versus collectief vervoer doen zich problemen voor. Verdere normering leek haar nodig. In de wet moet worden vastgelegd dat men naast collectief vervoer recht kan doen gelden op een individuele vervoersvergoeding. Dat is noodzakelijk omdat in sommige gevallen gehandicapten worden gedwongen om slechts van collectief vervoer gebruik te maken. Ook moet in de wet worden verankerd, dat de zorgplicht zich richt op de persoon, functionerend in zijn particuliere omgeving. Nog steeds moeten gezinnen achter hun gehandicapt kind aanrijden. Bezoek aan familie buiten de regio komt niet voor vergoeding in aanmerking. Hetzelfde geldt voor vrijwilligerswerk onder het mom, dat er toch een bejaardensoos in de buurt is en dat dientengevolge geen sprake is van sociaal isolement. De gemeenten zijn voor dit soort zaken door de Centrale raad van beroep steeds in het gelijk gesteld. Er zullen garanties moeten komen. Het modelprotocol van de VNG kan mogelijk voor gemeenten worden verplicht. De grenzen van de zorgplicht moeten door de wetgever en lokale regelgever worden verlegd, hier benoemd en vastgelegd. Mevrouw Sterk verzocht de minister de adequate zorgplicht zo spoedig mogelijk vorm te geven door aanpassing van de wet.

Het ontbreken van bovenregionaal vervoer stuit op grote problemen bij de gehandicapten en ouderen. Zij meende dat er garanties moeten komen voor verbetering van de toegankelijkheid. Tekenend is, dat de Gehandicaptenraad zich verleden jaar heeft teruggetrokken uit het overleg tussen NS en de vervoersbedrijven. De afgelopen jaren is de situatie eerder verslechterd dan verbeterd. Nu het alleenrecht van de NS verdwijnt, lijkt de problematiek nog ingewikkelder te worden. Hoe staat het in dit verband met de knielbussen? Mevrouw Sterk bepleitte wijziging van de wet terzake van bovenregionaal vervoer. De plannen van de minister, onder meer inzake de ketenkaart, zijn te vaag. Bij de proeve van wetgeving die op 7 april in de Kamer aan de orde zal zijn is de toegankelijkheid van het openbaar vervoer buiten beschouwing gelaten. Snelle en duidelijk actie is geboden. Welke resultaten zijn sinds de invoering van de WVG op dit terrein geboekt? Verdient een horizonbepaling in de wet niet de voorkeur? Gedacht kan worden aan een bepaling die ertoe leidt dat bijvoorbeeld in 2000 alle nieuw aan te schaffen materieel toegankelijk wordt voor gehandicapten en ouderen.

Mevrouw Sterk vroeg de minister wat er concreet gaat gebeuren met het sportvervoer (wedstrijdsport en recreatieve sport). De Centrale raad van beroep heeft uitspraken gedaan, dat sporters geen recht hebben op individueel vervoer omdat ze met andere sporters mee kunnen rijden.

Zij was verheugd over die 57 mln. voor bovenregionaal vervoer. Op grond waarvan is tot dat bedrag besloten? Is het voldoende? Op welke termijn krijgen die voornemens gestalte? Wie krijgt de regie?

Hoewel de evaluatie aangeeft dat 80% van de WVG-cliënten min of meer tevreden is, kon mevrouw Sterk zich niet aan de indruk onttrekken dat de echte gehandicapten de klos zijn. Natuurlijk hebben ouderen ook recht op de voorzieningen, maar het lijkt erop dat dit ten koste is gegaan van de echte gehandicapten.

In vele gemeenten is de patiëntenparticipatie tot volle tevredenheid geregeld. Ook hier pleitte mevrouw Sterk voor een wettelijke regeling. Gedacht kan worden aan eenzelfde bepaling als in de Algemene bijstandswet. Het schort nog steeds aan bejegening, termijnen worden niet gehaald en het schort aan kwaliteitsgaranties voor advisering en uitvoering. Zij achtte cliëntenparticipatie een must.

Wat het sociaal vervoer AWBZ-instellingen betreft, wil het kabinet 50 mln., te verdelen over 330 gemeenten die een AWBZ-instelling binnen hun grenzen hebben, meenemen in de totale nieuwe verdeelsleutel. Niet het totale bedrag wordt mee versleuteld maar een nog vast te stellen bedrag op basis van de feitelijk gerealiseerde uitgaven voor sociaal vervoer in 1997. Gezien de groei van de doelgroep leek haar deze korting ongewenst.

Nog steeds schort het aan afstemming tussen WVG- en AWBZ-voorzieningen. Er is helderheid nodig en er zullen afspraken moeten worden gemaakt. Is de minister bereid om een oplossing te bedenken voor de knelpunten die door de NVVZ naar voren zijn gebracht? Het gaat over interpretatieverschillen over verstrekkingen, grote verschillen in uitvoeringspraktijk en onduidelijkheid bij substitutieprojecten of verpleeghuisgeïndiceerden. Wie betaalt de buitenrolstoel? Hebben verstandelijk gehandicapten en hun begeleiders recht op WVG-vervoer? Kan de minister maatregelen treffen die ertoe leiden dat ook deze gehandicapten voor sociaal vervoer in aanmerking komen? Nog steeds worden door gemeenten op grote schaal voorzieningen die de logeerbaarheid van deze doelgroep mogelijk moeten maken afgewezen. Ook dit moet worden gewijzigd.

Mevrouw Sterk vond het onrechtvaardig, dat lagere inkomensgrenzen worden gehanteerd als het gaat om eigen betalingen voor alleenstaanden die veel minder een beroep kunnen doen op mantelzorg van een partner. Zij verzocht de minister de inkomensgrens van alleenstaanden voor eigen betalingen gelijk te trekken met die van samenwonenden of gehuwden.

Het evaluatieonderzoek heeft uitgewezen dat er tussen gemeenten grote verschillen bestaan in aantallen aanvragen en daarmee ook in uitgaven. Sociale Zaken en de beheerders van het Gemeentefonds zijn bezig met onderzoek naar een nieuwe betere verdeelmaatstaf die in 1999 moet ingaan. Of dit budgettair neutraal moet uitpakken is de vraag. De vergrijzing en de emancipatie van gehandicapten zullen steeds meer toenemen en extramuralisering van de doelgroepen is bestaand beleid. Mevrouw Sterk vond budgettaire neutraliteit niet langer haalbaar. Er zal zo spoedig mogelijk onderzoek moeten worden verricht naar de daarmee gepaard gaande toenemende vraag om zodoende de verhoging van het budget te legitimeren. Ook de ramingen van het CPB zouden gebruikt kunnen worden om de kostenveroorzakende factoren goed in beeld te brengen. Na 1997 verwacht men nog grotere tekorten. Het is zaak om deze onderbouwing nog vóór de kabinetsformatie in beeld te brengen. Mevrouw Sterk juichte het toe, dat het kabinet in de voorjaarsnota in 1998 tekortgemeenten tegemoet wil komen. Zij ging ervan uit dat de nieuwe verdeelsleutel die op basis van het aantal gehandicapten en ouderen in een gemeente wordt vastgesteld recht doet aan deze plaatselijke verschillen. Arnhem met Het Dorp heeft meer nodig dan een gemeente waar slechts een enkele AWBZ-instelling is gevestigd. Bij de herverdeling van de middelen moet extra worden gekeken naar de verschillen tussen de plattelandsgemeenten en de grote steden.

Wat de woningaanpassing betreft, stelt de Gehandicaptenraad, dat de eigen bijdrage in verband met de hoge uitvoeringskosten minder oplevert dan het kost. Is het niet aan te bevelen om de eigen bijdrage af te schaffen? De verschillen tussen inkomensgrenzen en de percentages dienen te verdwijnen.

Resumerend merkte mevrouw Sterk op dat vooral degenen die lijden aan een progressieve spierziekte het gelag betalen. De bruikleenauto is nagenoeg afgeschaft. Er zijn nog steeds lange wachttijden voor hulpmiddelen. Soms is er een belabberde kwaliteit van de advisering. In het kader van de indicatiestelling wordt het overdragen van medische dossiers geweigerd. Soms zijn hulpmiddelen niet beschikbaar in verband met de monopoliepositie van zorgverzekeraars. Hoezo tevreden?

Mevrouw Sterk was het ten slotte eens met de Gehandicaptenraad, dat bij de uitvoering van de WVG soms niet de mens centraal staat, maar de belangen van gemeenten, leveranciers of vervoerbedrijven.

Mevrouw Doelman-Pel (CDA) constateerde in de tweede evaluatie en redelijke mate van tevredenheid en een toenemend gebruik van de WVG. Toch is op een aantal terreinen nog meer duidelijkheid nodig. Is trouwens wel sprake van een betrouwbaar beeld, nu 23% van de gemeenten niet hebben gereageerd?

Mevrouw Doelman vond dat bij de nieuwe verdeling van de middelen gekeken moet worden naar de woningvoorraad, het aantal oudere gehandicapten, het al dan niet aanwezig zijn van een AWBZ-voorziening en het verschil tussen platteland en stad. Mensen moeten het gevoel hebben dat zij door de aangeboden voorzieningen sociaal en zo normaal mogelijk kunnen functioneren.

Zij vond het wat de woningaanpassing betreft prima dat de grens van f 45 000 is verdwenen en vroeg aandacht voor de eigen bijdrage. Wellicht moet voor bepaalde groepen een overgangstermijn in acht worden genomen. De gedwongen verhuizing moet niet alleen te maken hebben met het bedrag; betrokkenen moeten er beter van worden. Het is zaak dat bij verhuizing de sociale structuur in tact blijft. Zij vroeg aan de minister of sturend kan worden opgetreden ten opzichte van woningbouwverenigingen die slecht meewerken en of kan worden gekeken naar de vergoeding van verhuiskosten die nogal verschilt. Het is zaak dat terzake van de woningaanpassing voortgang wordt geboekt. Kleine woningaanpassingen zouden kunnen worden gedelegeerd aan woningbouwverenigingen in plaats van het doorlopen van de indicatieprocedure.

Sprekend over het vervoer was mevrouw Doelman het eens met de opvatting van de Stichting dienstverleners gehandicapten dat als mensen van collectief vervoer gebruik kunnen maken zij dat moeten doen. Waar het niet kan moet een goede aanpassing tot stand worden gebracht. Ouderen zijn tevreden over het collectief vervoer. Zwaar gehandicapten zijn er naar hun gevoel sterk op achteruit gegaan. Veel gemeenten bieden geen mogelijkheid van een individuele oplossing. Mevrouw Doelman meende dat eerst gekeken moet worden naar de zelfredzaamheid en de zelfstandigheid. Zeker voor jonge mensen kan individueel vervoer een goede oplossing zijn. Een voucher voor een huurauto is een mooi initiatief.

Mevrouw Doelman sloot zich aan bij de opmerkingen van mevrouw Sterk over het bovenregionaal vervoer en het NS-vervoer. Waarom is het geld dat verleden jaar bij de bussen is overgebleven niet gebruikt? Zij vroeg in dit kader aandacht voor die groep van gehandicapten die begeleiding nodig hebben. Voor zwaargehandicapten (doofblinden) die beslist nooit alleen op weg kunnen dient een regeling te worden getroffen.

Zij vond het raar dat er een verschil tussen de AWBZ en de WVG is als het bijvoorbeeld gaat over rolstoelen. In het verpleegtehuis moet de rolstoel achterblijven en in het kader van de WVG moet een nieuwe worden aangevraagd. Het is ook raar dat de kwaliteit in het kader van de WVG wordt getoetst door de minister van Sociale Zaken en door de minister van Volksgezondheid als het gaat over de rolstoelen in het kader van de AWBZ. Een betere afstemming is op haar plaats. Mevrouw Doelman vroeg speciale aandacht voor gehandicapte kinderen in het kader van de individuele vervoersvoorzieningen.

Er dient sprake te zijn van een objectieve en onafhankelijke indicatiestelling aan één loket. Tussen het tijdstip van de aanvraag, beslistermijn en de verstrekking zit een te lange tijd. Bij bepaalde aandoeningen is het van essentieel belang, dat snel wordt gehandeld en geanticipeerd. De kennis van de indiceerder laat nog wel eens te wensen over. Mevrouw Doelman pleitte voor enige bijscholing en kennis van bepaalde ziekten (spierziekten). Bij indicatie moet meer gebruik worden gemaakt van kennis die aanwezig is bij revalidatiecentra.

Mevrouw Doelman was de mening toegedaan dat vele gemeenten de zorgplicht consciëntieus uitvoeren. Toch is de vraag gerechtvaardigd of de brede definiëring van de zorgplicht voldoende is en of de minister niet in de gelegenheid moet worden gesteld via een algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot de invulling van de zorgplicht.

Participatie van de doelgroep en een adequate klachtenregeling achtte mevrouw Doelman ten slotte zeer belangrijk.

De heer Van Middelkoop (GPV) vond het beeld van de onderhavige evaluatie toch wel positief. De VNG heeft te kennen gegeven dat de uitvoering voortreffelijk loopt. Ook de clientèle is in overwegende mate tevreden. De verwachting is dat een stijgend beroep zal worden gedaan op de WVG-gelden. De heer Van Middelkoop vroeg aandacht voor het feit, dat een deel van het materiaal van de evaluatie is gebaseerd op de gegevens uit 1995 en 1996, terwijl de gemeenten pas in 1996 met tekorten werden geconfronteerd. Hierdoor levert de evaluatie misschien een wat rooskleuriger beeld op dan is gewettigd. Verder bracht hij naar voren dat de komende jaren een kleine bobbel van extra aanvragen verwacht kan worden als gevolg van het feit, dat mensen met een AAW-uitkering vóór de inwerkingtreding van de WVG voorzieningen hebben gekregen, die de komende tijd worden afgeschreven.

De heer Van Middelkoop vond een meerjarig financieel perspectief zeer belangrijk omdat binnenkort een keuzeprobleem aan de orde is: minder kwaliteit of meer financiële middelen. Met minder kwaliteit had hij veel moeite. Is de minister bereid om in dat geval meer financiële middelen uit te trekken?

Wat de verdeelsleutel betreft, ging hij ervan uit dat vooral kostenveroorzakende factoren meer bepalend zullen worden. Hoe ziet die sleutel er in 1998, 1999 en verder uit? Zal het geld dat in 1998 aan tekortgemeenten wordt gegeven geoormerkt worden?

De heer Van Middelkoop meende dat de jurisprudentie voldoende materiaal biedt voor het formuleren van een minimale zorgplicht van gemeenten.

Hij steunde de voornemens van de minister inzake woningaanpassing. Gemeenten moeten de kostenbewaking overigens niet uit het oog verliezen. Hem kwam het voorbeeld ter ore van een elektrische deuropener die via de gemeente f 7000 kost en bij zelf doen f 1500. Hij twijfelde aan de noodzaak van het stellen van de absolute grens van f 100 000. Reële kosten moeten gewoon worden vergoed. Tijdens de hoorzitting kwam op een indringende wijze naar voren dat onvoldoende rekening wordt gehouden met het progressieve karakter van spierziekten en met de inbreng van de mantelzorg.

De heer Van Middelkoop steunde de minister terzake van de indicatiestelling. Een punt van zorg is dat de tevredenheid op dit punt afneemt. Hij herinnerde aan een destijds door zijn fractie ingediend en aangenomen amendement waardoor de minister de bevoegdheid heeft een algemene maatregel van bestuur te slaan om gecertificeerde diensten voor indicatiestelling aan te wijzen.

Wat het collectief vervoer betreft rijst de vraag of het contract van het Rijk met een ketenmanagerbedrijf iets afdoet aan de decentrale bevoegdheden. Hoe worden problemen als die met de OV-jaarkaart hier voorkomen? Hij vond het belangrijk dat de ketenkaart 's morgens vroeg en 's avonds laat geldt.

In gemeenten waar de cliëntenparticipatie goed verloopt gaat ook de uitvoering van de WVG beter. Verdient het geen aanbeveling om analoog aan de Algemene bijstandswet in de WVG op te nemen dat gemeenten verplicht worden inhoud te geven aan een vorm van cliëntenparticipatie?

Ten slotte vroeg de heer Van Middelkoop aandacht voor de situatie van meerdere gehandicapte kinderen in één gezin en pleitte voor een verruiming van maximaal te vergoeden kosten.

Mevrouw Van Blerck-Woerdman (VVD) schetste het totaalbeeld van de uitvoering van de WVG na een moeizame start in 1994 als positief. Als gevolg van de jurisprudentie is de zorgplicht van gemeenten steeds nader omschreven. Zij vond het nu in de wet opnemen van een basispakket niet nodig. De rechter heeft de afgelopen jaren de zorgplicht getoetst. Verheugend vond mevrouw Van Blerck het dat de netwerkvorming en de betrokkenheid van ouderen en gehandicapten bij het gemeentelijk beleid zijn toegenomen. De gemeenteraden – en niet het Rijk – moeten ervoor zorgen, dat de cliëntenparticipatie goed van de grond komt. De door de heer Van Middelkoop bepleite wettelijke bepaling op dit punt in de WVG wees zij van de hand. Overigens moet de centrale overheid wel iets doen aan bepaalde knelpunten. Gedacht kan worden aan de situatie waarin onvoldoende rekening wordt gehouden met de omgeving van een gehandicapt kind. Wellicht moet dan een bepaling op dit punt in de wet worden opgenomen.

Tijdens de hoorzitting werd erop gewezen dat sinds de invoering van de WVG de prijs van de rolstoelen fors is gedaald en dat de kwaliteit beter is geworden. Mevrouw Van Blerck noemde dit een stukje marktwerking.

Zij benadrukte, dat het aantal klachten in het afgelopen jaar flink is gedaald. De meeste klachten hebben betrekking op het niet toekennen van individuele vervoersvoorzieningen en de woningaanpassing. Mevrouw Van Blerck kon niet goed uit de voeten met het gegeven, dat 200 gemeenten de vragenlijst niet hebben ingevuld hetgeen toch een verplichting is. Hoe kijkt de minister aan tegen het betrouwbaarheidsniveau van de onderhavige evaluatie? Bij de derde evaluatie dienen alle gemeenten eenduidige medewerking te verlenen. Naar aanleiding van een interruptie dat het onderzoek van de Gehandicaptenraad een minder rooskleurig beeld te zien geeft gaf mevrouw Van Blerck te kennen, dat ook bij dat onderzoek niet alle gemeenten zijn betrokken.

Zij ging ervan uit dat de minister in samenspraak met minister Borst een oplossing zal vinden voor de problemen met de afbakening van de AWBZ (tweede rolstoelen en vervoer).

Vindt de minister de indicatiestelling door Zorgvoorzieningen Nederland – de helft van de gemeenten – en de leveranties van rolstoelen gewenst? Ziet de minister een verschil in indicatiestelling als het gaat om Zorgvoorzieningen Nederland en de GGD?

Wat hebben naar de mening van de minister gemeenten gedaan met overschotten in de afgelopen jaren? Is dat geld uitgegeven of gereserveerd? Heeft dit nog consequenties als het gaat om het bijbetalen aan nadeelgemeenten? Hebben gemeenten een tekort omdat ze veel inwoners met een handicap of ouderen hebben? Hoe groot is het tekort in de genoemde tekortgemeenten? Is het bedrag van 50 mln. voor gemeenten met AWBZ-instellingen geoormerkt?

De uitvoeringskosten bedragen 22%, een forse daling vergeleken met het percentage van 37 in de vorige evaluatie. Kunnen ze nog lager? Hoe kan de minister op dit punt een sturende rol vervullen?

Mevrouw Van Blerck vond de verbetering van het bovenlokale vervoer een goede zaak. Hier dient de centrale overheid te sturen. Hoe is het mogelijk dat het geld voor de toegankelijkheid niet is opgemaakt?

Kan de minister aangeven welk bedrag is gemoeid met het decentraliseren van de woningaanpassing? Vinden de duurdere woningaanpassingen in kleine gemeenten vaker plaats? Wat is in dit verband een kleine gemeente? Wat is de schatting van het omlaag gaan van de eigen bijdrage als gevolg van de harmonisatie? Hoe is dit te rijmen met het gegeven van budgettaire neutraliteit?

Mevrouw Van Blerck wilde verder graag van de minister horen wat de gemeenten hebben gedaan met het geld dat zij niet hebben uitgegeven. Krijgen gemeenten die aanpasbaar bouwen straks een voordeel omdat zij een geringer beroep op de WVG behoeven te doen? Is de minister van plan om binnen de WVG het persoonsgebonden budget in te voeren? Bij een aantal AWBZ-voorzieningen is dit een succesvol instrument gebleken.

Het was mevrouw Van Blerck ten slotte opgevallen dat het ministerie moeilijk bereikbaar is als het over de WVG gaat.

De heer Rosenmöller (GroenLinks) meende dat de officiële evaluatie een wat geflatteerd beeld geeft van de werkelijkheid. Er zijn problemen terzake van het vervoer, de woningaanpassing, de bejegening, langslepende aanvraagprocedures, enz. Inherent aan decentralisatie is de rechtsongelijkheid tussen gemeenten. Een andere oorzaak is, dat in de WVG geen bodem voor voorzieningen is opgenomen. Verder heeft de WVG onder het gesternte van een bezuinigingstaakstelling geleden: de populatie is uitgebreid maar het geld niet. De gemeenten die de wat schrale modelverordening van de VNG hanteren hebben gekozen voor een streng en nogal terughoudend beleid. Is het vermeende efficiencyvoordeel van de decentralisatie daadwerkelijk verzilverd?

De heer Rosenmöller vroeg zich af of de WVG niet op een wat andere leest moet worden geschoeid. Voor mensen met een functiebeperking zijn deelname aan vrijwilligerswerk, culturele en sportieve evenementen, het bezoek van familie en vrienden problematisch en niet vanzelfsprekend. Het begrip «minimaal adequaat» wordt gezien uitspraken van de Centrale raad van beroep uitermate beperkt opgevat. De heer Rosenmöller had het idee dat gehandicapten te veel afhankelijk zijn van willekeurige omstandigheden, zoals het belang dat gemeenten hechten aan een goed WVG-beleid of de welstand van een gemeente. Hij pleitte voor het opnemen van een meer beleidsmatig fundament in de WVG.

Het beroep op de WVG is de afgelopen jaren behoorlijk toegenomen. De budgettaire rek bij gemeenten is er zo langzamerhand wel uit. Hij verwees naar de gemeente Dedemsvaart, waar op kerstavond werd vermeld, dat de helft van de vervoersvoorziening wordt wegbezuinigd. In gemeenten zonder collectief vervoer dreigt voor gehandicapten een sociaal isolement, nu de bruikleenauto vrijwel niet meer wordt verstrekt en de norm voor het taxivervoer tot het minimum is teruggebracht. Naarmate het beroep op de WVG toeneemt – en met de vergrijzing zal dat het geval zijn – zullen gemeenten terughoudend reageren op alles wat net boven de bodem uitkomt. In dit verband kan worden gedacht aan sportrolstoelen en extra aanpassingen ten behoeve van gezinsleden van gehandicapten. Erkent de minister dat het budgettair snel knel gaat lopen?

De heer Rosenmöller wilde weten of de budgetten van de WVG niet oneigenlijk worden aangewend als ouderen gebruik kunnen maken van de collectieve vervoersvoorzieningen.

Moet niet eens worden gediscussieerd over een andere financieringssystematiek? De financiële rek is eruit en dat komt het hardst bij kleine gemeenten aan. De Gehandicaptenraad is voorstander van een mix van financiering van Rijk en gemeenten.

Wat de woonvoorzieningen betreft, vond de heer Rosenmöller het een goede zaak dat de grens van f 45 000 is komen te vervallen maar vroeg zich af waarom een nieuwe grens van f 100 000 is geïndiceerd. Woningaanpassing boven dat laatste bedrag zal zeer incidenteel gehonoreerd worden. Hij pleitte voor het afschaffen van de grenzen.

De eigen bijdrage zou volgens hem mogen vervallen, het liefst met terugwerkende kracht. Hij vroeg de mening van de minister op de stelling van de Gehandicaptenraad dat eigen bijdragen niet passen bij de WVG. «Redelijke woningaanpassing» blijkt voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Het logeerbaar maken van woningen voor kinderen of partners in een AWBZ-instelling of het toegankelijk maken van de gehele woning zijn concrete kwesties waarmee groepen te maken krijgen. Het antwoord dat dit alleen de gemeenten regardeert is hem te gemakkelijk.

Het primaat van verhuizing bij woningaanpassing zou volgens de heer Rosenmöller voor wettelijke omschrijving in aanmerking kunnen komen. Veel gemeenten hanteren dat argument willekeurig en miskennen op die manier het belang van de sociale omgeving.

Hij sloot zich aan bij de vraag van mevrouw Sterk over het bovenregionaal vervoer. Hoe is het bedrag van 57 mln. voor de ketenkaartbenadering totstandgekomen? Wat mag van die benadering worden verwacht? Zal het normale OV-tarief worden gehanteerd? Wordt de inkomensgrens afgeschaft? Het primaat van het collectief vervoer leidt ertoe, dat vele gehandicapten zich zeer afhankelijk voelen. De vergoeding voor individueel vervoer is niet geïndexeerd.

Ten slotte sloot hij zich aan bij de suggestie van de heer Van Middelkoop met betrekking tot een wettelijke regeling voor de participatie van cliënten. Het is een gegeven dat investeren in cliëntenparticipatie de kwaliteit van de uitvoering van de WVG verhoogt.

De heer Fermina (D66) releveerde dat een foute start lang blijft naijlen. Van het begin af aan is er veel mis gegaan. De gemeenten dragen geen schuld. Bij de overdracht van de verantwoordelijkheden van het Rijk naar de gemeenten is onvoldoende nagedacht over mogelijke knelpunten en zijn onvoldoende garanties en richtlijnen geregeld. Het gevolg is dat bij elke evaluatie leemten en knelpunten naar voren komen.

Het is belangrijk de opvattingen van de regering en gemeenten, vervoerbedrijven en leveranciers te vernemen, maar bovenal gaat het om de ervaringen van ouderen en mensen met een functiebeperking. Optisch komen de percentages over de tevredenheid van cliënten over de kwaliteit van de voorzieningen positief over. De VNG geeft knelpunten aan, maar er zijn ook onderzoeksrapporten van onder meer CNV en NVVZ, de Vereniging spierziekte Nederland en de belangenorganisaties in het kader van de Gehandicaptenraad. De heer Fermina herinnerde aan het rapport van het SCP waarin aangegeven wordt dat de invoering van de WVG nog niet heeft geleid tot de totstandkoming van één loket voor de indicatie en toewijzing en dat de gemeenten te weinig initiatief hebben getoond. Dit spoort niet met de constatering van het kabinet dat sprake is van vergaande integratie met andere voorzieningen via hetzelfde loket.

Hoe staat het met één loket voor indicatiestelling in de kleinere gemeenten? Is daarvoor voldoende menskracht? Is de kennis van de medewerkers van de gemeenten in het algemeen voldoende om de WVG te kunnen toepassen? Hem hadden berichten bereikt dat het aan kennis ontbreekt. De heer Fermina vond dat er te grote verschillen zijn in het voorzieningenniveau van gemeenten. Dit wordt als rechtsongelijkheid en onbillijkheid ervaren. Om die verschillen te verkleinen en weg te werken dienen overleg en afstemming tussen gemeenten plaats te vinden. Het Rijk moet de gemeenten stimuleren om verordeningen meer op elkaar af te stemmen.

Wat de aanpassing van duurdere woningen betreft vroeg de heer Fermina waarom een maximum van f 100 000 wordt geïntroduceerd. Hij pleitte voor afschaffing, temeer daar sprake zal zijn van enkele gevallen per jaar. Wordt het budget voor duurdere aanpassingen bij het ministerie verruimd? Er zijn veel klachten over de lange duur en de afhandeling van de aanvraag voor woningaanpassing en de indicatiestelling door de GGD en ZVN (lange wachttijden, te geringe kwaliteit van het advies, hoge advieskosten).

Vervoer beslaat een groot deel van de WVG-voorzieningen en zorgt ook voor grote problemen. Het meest cruciale knelpunt te weten het individuele vervoer blijft enigszins buiten beschouwing. Veel gemeenten passen het primaat van collectief vervoer zeer strikt toe. Het is niet terecht dat in veel gevallen individueel vervoer niet mogelijk is. Moet de keuze tussen verschillende soorten vervoer – auto of openbaar vervoer – vrij staan? Dient de voorziening niet alleen rekening te houden met de individuele gehandicapte, maar ook met gezinssamenstelling?

Het kabinet erkent de problemen met bovenlokaal vervoer. Op welke wijze en op welke termijn neemt het maatregelen? Kan een nadere toelichting worden gegeven op de uitwerking van de ketenbenadering? Hoe komt een landelijk contract van het Rijk met de vervoerders tot stand? Via een openbare aanbesteding of is sprake van gedwongen winkelnering? Wordt de zorgplicht ook uitgebreid tot bovenregionale verplaatsingen? Zal de prijs van collectief vervoer die van openbaar vervoer niet te boven gaan?

WVG-vervoer, leerlingenvervoer en het zittend ziekenvervoer worden geïnventariseerd. Wordt de AAW-vervoersvoorziening woon/werkverkeer meegenomen?

Sporters met functiebeperkingen hebben enige aandacht gekregen. De formulering is vaag en lijkt beperkt tot wedstrijdsporters. De heer Fermina meende dat de problemen voor de recreatiesporters even zwaar wegen.

De heer Fermina vernam graag een reactie van de minister op het verlagen van vergoedingen of het schrappen van dure voorzieningen – scootmobiels – bij dreigend tekort.

Wat de tekortgemeenten of objectief aantoonbare nadeelgemeenten betreft, blijken uit een rapport van Deloitte in opdracht van de gemeente Enschede enkele externe en historische factoren te bestaan die gemeenschappelijk voorkomen bij een aantal nadeelgemeenten. Nadeelgemeenten worden in 1998 gecompenseerd. Hoe gebeurt dit? Heeft dit nawerkingen in 1999? De heer Fermina vroeg om een toelichting op de verdeelsleutel. Hoe wordt rekening gehouden met demografische ontwikkelingen en met verschuivingen in opbouw van de samenstelling van de bevolking?

De uitvoeringskosten bedroegen in 1996 226 mln., een kwart van de totale WVG-uitgaven. Hoe kunnen de uitvoerings- en de apparaatskosten omlaag worden gebracht?

De heer Marijnissen (SP) merkte op dat de SP nooit met deze wet is weggelopen en veel zelfstandig onderzoek heeft gedaan naar de problemen van de WVG. Daartoe was alle aanleiding want van het begin af aan was er grote ongelijkheid tussen de verschillende steden en een wildgroei van regelingen. Nog voor de eerste evaluatie is er door allerlei organisaties aan de weg getimmerd. De gehele vaste commissie was buitengewoon tevreden over de in 1995 voorgestelde verbeteringen. Het gaat hier om een fundamentele kwestie: de waardigheid van de mensen en solidariteit. De heer Marijnissen vond het een toetssteen van beschaving dat aan gehandicapten een bestaan wordt geboden op basis van solidariteit opdat zij zoveel mogelijk normaal kunnen functioneren. De minister mag dan in de tweede evaluatie schrijven dat positief moet worden geoordeeld, maar onderzoeken van andere organisaties laten een ander beeld zien. 9% van degenen die gebruik maken van de WVG is ontevreden. Over het vervoer is slechts 70% tevreden en over de voorlichting 62%. Er is nog geen grond voor tevredenheid.

De heer Marijnissen gaf de minister voor de derde evaluatie in overweging de organisaties die in de frontlinie staan bij de uitvoering van de WVG erbij te betrekken. De Gehandicaptenraad, de vakcentrales en de Federatie van ouderverenigingen en ouderenbonden vinden dat het tijd wordt dat de mens in de WVG centraal komt te staan en dat de gemeenten de voorzieningen niet langer beschouwen als een gunst voor de gehandicapten maar de WVG zien als een zorgplicht.

Wat de verschillen tussen de gemeenten betreft, is het opmerkelijk dat 6% van de gemeenten een tekort heeft en 19% een overschot. Of de verdeelsleutel klopt niet – het kabinet gaat daaraan iets doen – of het voorzieningenniveau is niet in orde. Ligt het als het gaat om de criteria voor de verdeelsleutel niet voor de hand eens te kijken naar de aanvragen en niet 1996 als uitgangspunt te nemen maar 1997? Wat gaat er gebeuren wanneer in 1999 blijkt dat sprake is van structurele tekorten?

De heer Marijnissen pleitte voor de afschaffing van de eigen bijdragen.

Verhuisplicht vond hij onaanvaardbaar. Over verhuizen kan worden gesproken als aan een aantal voorwaarden is voldaan. Is er een aangepaste woning en zo ja binnen welke termijn is die dan beschikbaar? Is de huur ervan passend? Raakt betrokkene niet zijn sociale contacten kwijt? Is er mantelzorg? Wordt een fatsoenlijke verhuiskostenvergoeding betaald? Wat dit laatste betreft pleitte hij wederom voor een minimaal bedrag van f 5000.

Het vervoer vormt het allergrootste probleem. De heer Marijnissen brak een lans voor keuzevrijheid. Eigenlijk zou het vervoer geïntegreerd moeten zijn in een totaalstelsel van openbaarvervoervoorzieningen die voor gehandicapten toegankelijk zijn. Naarmate het collectief vervoer beter en efficiënter wordt, neemt de behoefte aan individueel vervoer af. Kan de begeleider wel of niet worden betaald uit de WVG-pot? Kunnen de bruikleenauto en de scootmobielen uit WVG-gelden worden vergoed?

Komen de kosten van het vervoer van de begeleider van een bewoner in een AWBZ-instelling voor rekening van de gemeente waar die instelling zich bevindt? Wordt de tweede rolstoel in een AWBZ-instelling uit de WVG-pot vergoed en door welke gemeente?

De heer Marijnissen was de mening toegedaan dat mevrouw Sterk een sterk verhaal heeft gehouden. Rechten van mensen kunnen niet worden gedecentraliseerd. De bodem in de WVG dient nationaal te worden vastgesteld. De volgende zaken dienen in de wet te worden geregeld.

1. Het minimumniveau waaraan bepaalde voorzieningen moeten voldoen. Het doel van de voorzieningen moet duidelijk worden vastgelegd.

2. De zorgplicht van de gemeente moet worden uitgebreid met het bovenregionaal vervoer.

3. Bij de inkomensgrenzen mogen ook aftrekposten meetellen. Kan de minister verduidelijken waarom voor de alleenstaande nog steeds een lagere inkomensgrens geldt?

4. Keuzevrijheid terzake van het vervoer.

5. De indicatiestelling moet gebeuren door een onafhankelijke instelling. De instantie bestaat uit een of meerdere deskundigen op het terrein van specifieke aandoeningen, zoals CARA en spierziekte.

6. Het logeerbaar maken van de woning.

7. Gedeelde verantwoordelijkheid met betrekking tot de financiën van gemeenten en Rijk zoals bij de bijstandswet het geval is.

Antwoord van de regering

De minister typeerde de evaluatie als overwegend positief hoewel vele zaken beter kunnen. Juist de WVG heeft te maken met vele individuele situaties die nauwelijks in een wettelijk kader te vangen zijn. In sommige gevallen zal het gezonde verstand van de uitvoerend ambtenaar de doorslag moeten geven. Bij de gemeenten heeft zich een redelijke mate van tevredenheid ontwikkeld. Bij decentralisatie zullen zich grensgevallen voordoen die door de Centrale raad van beroep worden getoetst.

De minister vond het gewenst dat de wetgever zich iets meer ruimte toe-eigent om waar nodig voor bepaalde situaties een basis in de wet te leggen. Het ligt minder voor de hand om in algemene zin te formuleren wat de minimale zorgplicht inhoudt. Het is uitermate moeilijk en het doet weinig recht aan het gegeven dat gemeenten hieraan een behoorlijke invulling hebben gegeven. Het had zijn voorkeur dit als de basis te beschouwen, hier en daar met wat afwijkingen van plaats tot plaats.

Er dient iets gedaan te worden aan de afbakeningsproblemen tussen WVG en AWBZ (tweede rolstoel en de uitraasruimte). Hier dient de wetgever zijn verantwoordelijkheid te nemen. Er vinden gesprekken plaats met VWS. De minister overweegt een delegatiebepaling in de wet op te nemen die in die situaties gelegenheid biedt een nadere interpretatie te geven van de zorgplicht. In de toekomst kan worden afgewogen of het in de rede ligt via de weg van de wet een nadere invulling te geven aan wat gemeenten geacht worden te doen. De wetgever dient wel terughoudend te zijn, zolang vastgehouden wordt aan het decentrale karakter van de uitvoering. Knelpunten moeten niet te lang bij rechterlijke instanties – onder meer Centrale raad van beroep – blijven hangen. Hij zegde toe versnelling op dit punt te bevorderen.

Naar aanleiding van een interruptie merkte de minister op dat het leggen van een bodem in de wet wat de voorzieningen betreft een stap verder gaat en een hellend vlak kan inhouden als het gaat om de verantwoordelijkheden van Rijk en gemeenten. Het is bovendien zeer lastig om dat uitputtend te doen. Hij kon zich voorstellen dat in het overleg met gemeenten knelpunten aan de orde komen die door een nadere regeling uit de weg geruimd kunnen worden. De jurisprudentie zal een onderdeel vormen van de derde evaluatie. Kwesties die dienen bij de Centrale raad van beroep moeten niet tot maatstaf worden genomen voor de uitvoering van het beleid in de praktijk.

Op de vraag of het individuele vervoer in de wet dient te worden vastgelegd antwoordde de minister, dat honorering hiervan aanzienlijke consequentie heeft. De gemeenten zullen het prijskaartje hiervan bij het Rijk leggen. Verder wordt hierdoor afbreuk gedaan aan alles wat in de loop van jaren terzake van bijvoorbeeld het collectief vervoer is opgebouwd. De minister meende dat wat het vervoer betreft niet alles tot het individuele niveau moet worden teruggebracht. Overigens moet steeds worden beoordeeld of in het kader van de zorgplicht aan de vervoersbehoefte van mensen tegemoet kan worden gekomen.

Het bovenregionaal vervoer is een grijs gebied in het kader van de zorgplicht van gemeenten. Tegen de gemeenten is gezegd dat het noodzakelijk is dat er op dit punt iets additioneels wordt geregeld. 's Ministers voorkeur was dat dit wel aan de zorgplicht van de gemeenten wordt toegevoegd, maar de gemeenten maken hiertegen bezwaar, met onder meer het argument dat regio's in een ongelijksoortige situatie verkeren. Het bovenregionaal vervoer zal nu in een aparte regeling – de ketenkaart – worden ondergebracht, die voortbouwt op de ervaringen die redelijk positief stemmen. Het hiervoor uitgetrokken additionele bedrag van 57 mln. is vele malen hoger dan wat thans voor bovenregionaal vervoer wel door een aantal gemeenten beschikbaar wordt gesteld. Bij de verdere uitwerking past een Europese aanbestedingsprocedure. De Kamer zal nader worden geïnformeerd over de klantvriendelijkheid van dit systeem.

Het is zaak dat ook het sportvervoer hierin een plaats krijgt. Het onderscheid tussen wedstrijdsport en recreatiesport is niet aan de orde.

De minister was het ermee eens dat cliëntenparticipatie kwaliteitsbevorderend kan werken. Het Rijk kan hiervoor niet weglopen. De Algemene bijstandswet biedt een goed model om het in het kader van de WVG te regelen. Hij zei toe, dat een wetswijziging op dit punt zal worden ingediend.

Wat het sociaal vervoer AWBZ-instellingen betreft, zal het gebruik in 1997 als maatstaf worden genomen om te bekijken hoeveel geld ermee is gemoeid. In de komende jaren zal het geld aan het Gemeentefonds worden toegevoegd. De minister had de indruk dat met het bedrag van 50 mln. redelijk geschoten is.

Wat het verdeelmodel betreft, had de minister goed geluisterd naar de problemen die de gemeenten Enschede, Deventer en Groningen verleden jaar naar voren brachten. Gezocht is naar objectieve gronden waarop een en ander kan worden teruggevoerd. Verder is bekeken of de maatstaven voor de verdeling adequaat zijn. Gezocht wordt naar aangepaste objectieve maatstaven die tekorten respectievelijk de overschotten zullen verminderen. Gewerkt wordt aan een voorstel inzake het aantal arbeidsongeschikten, een markant punt dat thans niet in de maatstaven voor het Gemeentefonds zit. Voor 1998 komt een bedrag van tussen de 50 mln. en 100 mln. beschikbaar dat in de Voorjaarsnota teruggevonden kan worden. Het kabinet heeft hierover een principebeslissing genomen. Vanaf 1999 zal dat bedrag structureel bij tekort- en overschotgemeenten worden verrekend. De verdeling loopt dus vooruit op de herverdeling die vanaf 1999 plaatsvindt. In 1998 kan natuurlijk niet van de overschotgemeenten worden gevraagd om in te leveren.

Naar aanleiding van interrupties verduidelijkte de minister, dat het gaat om verandering van het verdeelmodel ten opzichte van het verdeelmodel dat bij de start van de WVG is gehanteerd. Op basis van een sleutel kwam het via het Gemeentefonds bij de gemeenten terecht, waarbij in zijn algemeenheid rekening is gehouden met het aantal inwoners, ouderen, uitkeringsgerechtigden – bijstandsgerechtigden in het bijzonder – en het regionaal klantenpotentieel. Een aantal gemeenten was echter van mening dat die verdeelsleutel onvoldoende aansloot op de samenstelling van de bevolking. Naar aanleiding van dat signaal is gezocht naar een nadere verfijning van de criteria: de arbeidsongeschikten. Handelen op basis van kwantitatieve en kwalitatieve gegevens – een soort van declaratiestelsel waarvoor de heer Marijnissen pleitte – wees de minister van de hand. Per gemeente is bepaald geen sprake van overschotten of tekorten van tientallen miljoenen. Tussen de gemeenten is sprake van een redelijke balans, met een redelijk niveau van voorzieningen.

Op de vraag wat de gemeenten met de overschotten hebben gedaan, antwoordde de minister, dat uit de gedateerde gegevens van 1995 blijkt, dat het overgrote deel van dat geld in de sfeer van de uitvoering van de wet werd besteed (extra voorlichting, reservevorming en verruiming van voorzieningen).

In beginsel is geen sprake van het oormerken van gelden voor tekortgemeenten in 1998 in formele zin. Door het eenmalig karakter zal hierover een afspraak met de gemeenten worden gemaakt. Dat zal gebeuren zodra de verdeling bekend is. De minister was bereid rekening te houden met de gevoeligheden van de gemeenten op dit punt.

Sprekende over de structurele kant, merkte de bewindsman op dat er, met inachtneming van de tekortgemeenten deze jaren geen aanleiding is om te veronderstellen dat de financiële ruimte tekort schiet, gemeten naar de doelstelling van de wet. Drie aspecten hebben in financiële zin een opwaarts effect.

1. Er maken behoorlijk wat ouderen van de wet gebruik. Een inhaaleffect op dit punt moet niet worden uitgesloten.

2. De demografische gegevens (meer ouderen).

3. Vervanging van voorzieningen. Er zijn aanwijzingen dat bij de overgang van de AAW naar de WVG vrij stevig in nieuwe voorzieningen is geïnvesteerd. De minister gaf als zijn persoonlijke mening dat het onontkoombaar is dat er meer structurele ruimte beschikbaar komt voor de uitvoering van de WVG. De factoren die daarin een rol spelen worden zo goed mogelijk geanalyseerd. Bij de derde evaluatie in 2000 moet niet alleen achteruit worden gekeken maar ook vooruit.

Naar aanleiding van een interruptie waarom het kabinet op dit punt nog geen definitief besluit tot het beschikbaar stellen van meer middelen heeft genomen benadrukte de minister, dat de gemeenten de meegegeven ruimte maximaal moeten benutten. Dat is een zeer belangrijk element in de uiteindelijke evaluatie. Zijn de in 1994 gegeven financiën ook adequaat? De minister zag geen aanleiding voor de veronderstelling dat de evaluatie in 2000 majeure knelpunten aan het licht zal brengen, met uitzondering wellicht van de verdeling over de gemeenten waaraan nu wordt gewerkt. Uiterlijk bij de derde evaluatie worden de bouwstenen aangeleverd voor het doen van een verantwoorde uitspraak over de meerjarige financieringsbehoefte van de WVG. In 1998 zullen de financiën voor de WVG niet klemmen.

De minister zette vervolgens uiteen dat het verschil tussen inkomensgrenzen als het gaat om alleenstaanden is ontleend aan de verhouding 70:100 die voor het sociaal minimum wordt gehanteerd.

Door de integratie van de regeling van de Ziekenfondsraad voor woningaanpassing boven de f 45 000 wordt een gunstiger regime voor de eigen bijdrage gecreëerd. Voor het vragen van min of meer substantiële eigen bijdragen is als uitgangspunt genomen anderhalf keer de bijstandsnorm. De zware eigen bijdrage bij aanpassingen boven de f 45 000 – 25% – gaat naar beneden. De minister zegde toe, bij de wettelijke regeling eens goed te kijken naar de grens van f 100 000 die uit de regeling van de Ziekenfondsraad is overgenomen. Enerzijds moet er een prikkel voor doelmatigheid zijn, anderzijds mag het bedrag geen barrière vormen. Desgevraagd verklaarde de minister dat in 1998 een bedrag van 21 mln. van de Ziekenfondsraad komt.

Wat de overgangstermijn betreft, zal worden bezien of het uitvoeringstechnisch mogelijk is de terugwerkende kracht tot 1 april 1996 te veranderen. Gelet op het gebudgetteerde karakter van de structurele regeling is het mogelijk dat iets langer moet worden gewacht op de realisatie van de aanvrage hoewel dit binnen marges van redelijkheid moet blijven.

Wat de verhuisplicht betreft, kan gezien de verordeningen, ook de modelverordening van de VNG, beter over verhuisprimaat worden gesproken. De minister meende dat dit punt verder met de gemeenten moet worden besproken. Hij benadrukte dat de uitvoering van de WVG van twee kanten moet komen: de overheid heeft de plicht op zich genomen om zoveel mogelijke mensen met een handicap tegemoet te komen, betrokkenen moeten een bijdrage leveren aan een adequate oplossing. Nooit zullen voldoende middelen beschikbaar zijn om alles precies op individuele maat toe te snijden. De suggestie om meer woningen te bouwen die geschikt zijn voor gehandicapten sprak de minister wel aan. De afweging van verhuizen moet in het kader van een volwassen relatie tussen gemeente en betrokkene totstandkomen. Bij dit soort supergevoelige zaken zal van een adequate bejegening sprake moeten zijn.

Wat de dubbele pet van Zorgvoorzieningen Nederland betreft, had de door Zorgvoorzieningen Nederland getroffen voorziening voor scheiding van taken zijn aandacht. Hij zegde toe, zich te beraden over de vraag hoe voldoende toezicht kan worden uitgeoefend.

In beginsel is een persoonsgebonden budget, door de gemeenten te bepalen, mogelijk. Nadere bepalingen achtte de minister niet nodig.

Het is de bedoeling dat een meer geïntegreerde indicatiestelling tot stand wordt gebracht. Aan dit lastige afstemmingstraject zal in de eindevaluatie een beleidsconclusie worden verbonden. De minister had zich in de stukken bewust niet uitgelaten over de vraag of een aparte wijze van inrichting van de indicatiestelling nodig is.

Wat het vervoer buiten de WVG om betreft dient de minister van Verkeer en Waterstaat te worden aangesproken.

Aan een gemengde financiering was de minister nog niet toe, alhoewel dit in de toekomst wel bekeken moet worden. Hier is de principiële verantwoordelijkheidsverdeling aan de orde. De ABW wordt in tegenstelling tot de WVG in medebewind uitgevoerd.

Wat het vergoeden van de kosten van begeleiding betreft, wees de minister erop dat spaarzaam expliciet wordt vastgesteld dat geen begeleider mag meereizen. Bij een sociale of medische indicatie kan de begeleider een plaats krijgen in de aanwending van de middelen van de WVG. De WVG biedt wat dit betreft geen hindernis.

Op de vraag of bij de evaluatie in 2000 ook andere organisaties kunnen worden betrokken, opdat conflicten over cijfers kunnen worden voorkomen antwoordde de minister dat in de begeleidingscommissie van de huidige evaluatie de Gehandicaptenraad een plaats had. In een tijdig stadium is overleg gevoerd over de resultaten en de verwerking. Bij de eindevaluatie zal het niet anders zijn.

De gemeenten hebben de deskundigheid van ambtenaren opgepakt. Er is meer aandacht besteed aan training van ambtenaren.

Ten slotte zegde de minister toe vragen over het vervoer van verstandelijk gehandicapten schriftelijk te zullen beantwoorden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Wolters

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Versnel-Schmitz

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Van Nieuwenhoven

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Van Dijk


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Wolters (CDA), voorzitter, Van Nieuwenhoven (PvdA), Doelman-Pel (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), ondervoorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Van Hoof (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Adelmund (PvdA), Dankers (CDA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Van der Stoel (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD) en Meyer (groep-Nijpels).

Plv. leden: Terpstra (CDA), Oudkerk (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Mulder-van Dam (CDA), A. de Jong (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Fermina (D66), Rabbae (GroenLinks), Van der Ploeg (PvdA), G. de Jong (CDA), Dijksma (PvdA), M.M.H. Kamp (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Apostolou (PvdA), Heeringa (CDA), Van Boxtel (D66), J.M. de Vries (VVD), B.M. de Vries (VVD), Leerkes (Unie 55+), Van Vliet (D66), Hofstra (VVD), Hoogervorst (VVD) en Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van den Berg (SGP), M.M. van der Burg (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), voorzitter, Van Gijzel (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), A. de Jong (PvdA), Gabor (CDA), ondervoorzitter, Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Poppe (SP), Augusteijn-Esser (D66), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M.B. Vos (GroenLinks), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA), Jeekel (D66), Meijer (CDA), Visser-van Doorn (CDA) en Luchtenveld (VVD).

Plv. leden: Biesheuvel (CDA), O.P.G. Vos (VVD), Van Middelkoop (GPV), Verspaget (PvdA), Jorritsma-van Oosten (D66), Dijksma (PvdA), Wagenaar (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Hendriks, Reitsma (CDA), Huys (PvdA), Wessels (D66), Leerkes (Unie 55+), Swildens-Rozendaal (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Keur (VVD), H.G.J. Kamp (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van 't Riet (D66), Van de Camp (CDA), De Haan (CDA) en Blauw (VVD).

XNoot
3

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M.M.H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Middel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD) en Wessels (D66).

Plv. leden: Heeringa (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksma (PvdA), Koenders (PvdA), Beinema (CDA), M.M. van der Burg (PvdA), Rouvoet (RPF), Meyer (groep-Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), G. de Jong (CDA), Passtoors (VVD), Apostolou (PvdA), J.M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66), Hoogervorst (VVD) en Van den Bos (D66).

Naar boven