nr. 22
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 23 april 2003
Tijdens het Algemeen Overleg over onderwijs aan illegalen op 10 april
jl. is de toezegging gedaan om uw Kamer over drie onderwerpen nader schriftelijk
te informeren. Bijgaand treft u de bedoelde informatie.
1. Fonds in de zorgsector
Tijdens het Algemeen Overleg is gesproken over het fonds in de zorg dat
ziektekosten vergoedt voor illegalen. De vraag was of er naar analogie van
het zorgfonds ook een dergelijk fonds opgericht kan worden voor de onderwijssector.
In de zorgsector bestaat de Stichting Koppeling. Deze particuliere stichting
vergoedt alleen onkosten van enige omvang aan zorgverleners als het om hoogstnoodzakelijke
zorg gaat aan vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. Zij doet dit via een
beperkte subsidieregeling betaald vanuit overheidsmiddelen. Dit vangnet is
er gekomen omdat de zorgverleners op geen enkele andere
wijze vergoed worden. In het onderwijs daarentegen krijgen de onderwijsinstellingen
de reguliere bekostiging voor alle leerplichtige leerlingen (legaal en illegaal).
Een fonds parallel aan de Stichting Koppeling in de zorgsector zou alleen
vanuit overheidswege nodig zijn indien de scholen geen enkele vergoeding zouden
krijgen.
Daarbij is de koppelingswet helder over de positie van vreemdelingen zonder
verblijfs- en werkvergunning. Uit de Koppelingswet vloeit onder andere voort
dat deze doelgroep geen recht heeft op zaken als een bijstandsuitkering, huursubsidie,
studiefinanciering en een ziekenfondsverzekering. De reden hiervoor is om
illegaal verblijf in Nederland niet aan te moedigen.
Tot slot wil ik benadrukken dat wat betreft schoolkosten de ouderbijdragen
vrijwillig zijn. In die gevallen dat er toch financiële problemen ontstaan die niet met de school zijn op te lossen, blijf ik erbij dat
men een beroep dient te doen op het particulier initiatief.
Er is derhalve geen reden voor de overheid om de totstandkoming van een
koppelingsfonds voor het onderwijs te bevorderen.
2. Onderwijs op het grenshospitium Schiphol
De heer De Wit (SP) heeft de vraag gesteld of bekend is op welke manier
invulling wordt gegeven aan het onderwijs op het grenshospitium Schiphol.
Het grenshospitium Schiphol valt onder de verantwoording van de Dienst Justitiële
Inrichtingen (DJI) van het Ministerie van Justitie. Ik kan u de volgende stand
van zaken melden.
Op het grenshospitium Schiphol worden uitgeprocedeerde asielzoekers, wie
de toegang tot Nederland is geweigerd, opgevangen totdat ze worden uitgezet.
De AC-procedure is afgedaan, de betreffende personen moeten terugkeren naar
het land van herkomst. De meesten verlaten dit hospitium binnen 2 à
3 dagen. De kinderen die langer in het grenshospitium zitten, verblijven daar
gemiddeld 36 dagen. Het hospitium heeft op eigen initiatief een gediplomeerde
leerkracht aangetrokken uit de middelen die van DJI worden ontvangen. De leerkracht
geeft vier halve dagen (3,5 uur p/d) in de week les aan de 5–16-jarigen.
Het Grenshospitium heeft aangegeven dat het aantal kinderen (per dag) sterk
varieert en dat een aanzienlijk aandeel van de 0–16-jarigen jonger is
dan 5 jaar (0 – 16 jaar 2000: 99 kinderen; 2001: 57 kinderen). Gemiddeld
zitten 5 à 6 kinderen per dag in de klas van het grenshospitium.
3. Alternatieve opleidingsplaatsen in het beroepsonderwijs
Mevrouw Hamer (PvdA) heeft de vraag gesteld of er alternatieve werkplaatsen
bestaan binnen de onderwijsinstelling en of de regels van de tewerkstellingsvergunning
hiervoor versoepeld kunnen worden.
Het onderwijs in de beroepsopleidende leerweg (BOL) en in de beroepsbegeleidende
leerweg (BBL) bevat een praktijkdeel, de beroepspraktijkvorming (BPV). Bij
de BOL bedraagt de BPV tenminste 20% van de studieduur en bij de BBL is dat
tenminste 60%. Voor de BPV worden leerplaatsen gebruikt die erkend zijn door
een Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. Deze leerplaatsen bevinden
zich bij bedrijven, organisaties of onderwijsinstellingen. Ook bij onderwijsinstellingen
gaat het dus om geaccrediteerde plaatsen. Ten behoeve van deelname door asielzoekers
aan de BPV is het overleggen van een tewerkstellingsvergunning noodzakelijk.
De regelgeving ten aanzien van de verstrekking van een tewerkstellingsvergunning
ligt op het terrein van de minister van SZW.
Naast de BPV kan een ROC binnen de onderwijsinstelling gebruik maken van
praktijksimulaties, zoals bijvoorbeeld werkplaatsen, waar onderdelen van een
opleiding geoefend kunnen worden. Een ROC gebruikt deze praktijksimulaties
om zoveel mogelijk maatwerktrajecten aan deelnemers te kunnen aanbieden. Deze
praktijksimulaties, waaronder werkplaatsen, vormen echter geen alternatief
voor de beroepspraktijkvorming zoals voorgeschreven in de Wet educatie en
beroepsonderwijs.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
M. J. A. van der Hoeven