25 828
Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs

19 637
Vluchtelingenbeleid

nr. 22
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 23 april 2003

Tijdens het Algemeen Overleg over onderwijs aan illegalen op 10 april jl. is de toezegging gedaan om uw Kamer over drie onderwerpen nader schriftelijk te informeren. Bijgaand treft u de bedoelde informatie.

1. Fonds in de zorgsector

Tijdens het Algemeen Overleg is gesproken over het fonds in de zorg dat ziektekosten vergoedt voor illegalen. De vraag was of er naar analogie van het zorgfonds ook een dergelijk fonds opgericht kan worden voor de onderwijssector.

In de zorgsector bestaat de Stichting Koppeling. Deze particuliere stichting vergoedt alleen onkosten van enige omvang aan zorgverleners als het om hoogstnoodzakelijke zorg gaat aan vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. Zij doet dit via een beperkte subsidieregeling betaald vanuit overheidsmiddelen. Dit vangnet is er gekomen omdat de zorgverleners op geen enkele andere wijze vergoed worden. In het onderwijs daarentegen krijgen de onderwijsinstellingen de reguliere bekostiging voor alle leerplichtige leerlingen (legaal en illegaal). Een fonds parallel aan de Stichting Koppeling in de zorgsector zou alleen vanuit overheidswege nodig zijn indien de scholen geen enkele vergoeding zouden krijgen.

Daarbij is de koppelingswet helder over de positie van vreemdelingen zonder verblijfs- en werkvergunning. Uit de Koppelingswet vloeit onder andere voort dat deze doelgroep geen recht heeft op zaken als een bijstandsuitkering, huursubsidie, studiefinanciering en een ziekenfondsverzekering. De reden hiervoor is om illegaal verblijf in Nederland niet aan te moedigen.

Tot slot wil ik benadrukken dat wat betreft schoolkosten de ouderbijdragen vrijwillig zijn. In die gevallen dat er toch financiële problemen ontstaan die niet met de school zijn op te lossen, blijf ik erbij dat men een beroep dient te doen op het particulier initiatief.

Er is derhalve geen reden voor de overheid om de totstandkoming van een koppelingsfonds voor het onderwijs te bevorderen.

2. Onderwijs op het grenshospitium Schiphol

De heer De Wit (SP) heeft de vraag gesteld of bekend is op welke manier invulling wordt gegeven aan het onderwijs op het grenshospitium Schiphol. Het grenshospitium Schiphol valt onder de verantwoording van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van het Ministerie van Justitie. Ik kan u de volgende stand van zaken melden.

Op het grenshospitium Schiphol worden uitgeprocedeerde asielzoekers, wie de toegang tot Nederland is geweigerd, opgevangen totdat ze worden uitgezet. De AC-procedure is afgedaan, de betreffende personen moeten terugkeren naar het land van herkomst. De meesten verlaten dit hospitium binnen 2 à 3 dagen. De kinderen die langer in het grenshospitium zitten, verblijven daar gemiddeld 36 dagen. Het hospitium heeft op eigen initiatief een gediplomeerde leerkracht aangetrokken uit de middelen die van DJI worden ontvangen. De leerkracht geeft vier halve dagen (3,5 uur p/d) in de week les aan de 5–16-jarigen. Het Grenshospitium heeft aangegeven dat het aantal kinderen (per dag) sterk varieert en dat een aanzienlijk aandeel van de 0–16-jarigen jonger is dan 5 jaar (0 – 16 jaar 2000: 99 kinderen; 2001: 57 kinderen). Gemiddeld zitten 5 à 6 kinderen per dag in de klas van het grenshospitium.

3. Alternatieve opleidingsplaatsen in het beroepsonderwijs

Mevrouw Hamer (PvdA) heeft de vraag gesteld of er alternatieve werkplaatsen bestaan binnen de onderwijsinstelling en of de regels van de tewerkstellingsvergunning hiervoor versoepeld kunnen worden.

Het onderwijs in de beroepsopleidende leerweg (BOL) en in de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) bevat een praktijkdeel, de beroepspraktijkvorming (BPV). Bij de BOL bedraagt de BPV tenminste 20% van de studieduur en bij de BBL is dat tenminste 60%. Voor de BPV worden leerplaatsen gebruikt die erkend zijn door een Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. Deze leerplaatsen bevinden zich bij bedrijven, organisaties of onderwijsinstellingen. Ook bij onderwijsinstellingen gaat het dus om geaccrediteerde plaatsen. Ten behoeve van deelname door asielzoekers aan de BPV is het overleggen van een tewerkstellingsvergunning noodzakelijk. De regelgeving ten aanzien van de verstrekking van een tewerkstellingsvergunning ligt op het terrein van de minister van SZW.

Naast de BPV kan een ROC binnen de onderwijsinstelling gebruik maken van praktijksimulaties, zoals bijvoorbeeld werkplaatsen, waar onderdelen van een opleiding geoefend kunnen worden. Een ROC gebruikt deze praktijksimulaties om zoveel mogelijk maatwerktrajecten aan deelnemers te kunnen aanbieden. Deze praktijksimulaties, waaronder werkplaatsen, vormen echter geen alternatief voor de beroepspraktijkvorming zoals voorgeschreven in de Wet educatie en beroepsonderwijs.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven